Aflevering 37

Gepubliceerd op 12 september 2013

NTFR 2013/1741 - Met de overdracht van de horecagelegenheid is de onderneming gestaakt

ECLI:NL:GHAMS:2013:1874, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Op 1 juli 2007 heeft belanghebbende zijn horecagelegenheid verkocht voor een bedrag van € 1.300.000. Belanghebbende heeft voor de boekwinst van € 1.063.888 een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. De inspecteur stelt dat belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt. Zowel uit de contracten als uit de overige feiten en omstandigheden blijkt dat belanghebbende de gehele onderneming heeft overgedragen en dat belanghebbende de onderneming niet ergens anders kon of wilde voortzetten. In de contracten wordt gesproken van staking en dat belanghebbende niet voornemens is om nog horeca-activiteiten te ontplooien. Ook blijkt uit de stukken dat belanghebbende het pand, de inventaris, de goodwill, de handelsnamen (en alles wat daarmee samenhangt) daadwerkelijk heeft verkocht. Van het personeel dat ten tijde van de verkoop in het horecabedrijf werkzaam was, zijn negen werknemers door de koper in dienst genomen. Van het overige personeel liepen de contracten af. Weliswaar was belanghebbende ten tijde van de verkoop voornemens een ander horecabedrijf over te nemen, maar het enkele voornemen om binnen een redelijke termijn een vervangende investering te doen en pogingen daartoe te ondernemen om dat voornemen te verwezenlijken, zijn onvoldoende om te concluderen dat de onderneming niet is gestaakt. De vorming van een HIR is dan ook terecht geweigerd.

NTFR 2013/1742 - Antwoorden op Kamervragen over aftrek kosten studiereizen

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013
De staatssecretaris heeft in antwoord op Kamervragen een overzicht gegeven van de mogelijkheden om kosten van studiereizen af te trekken. Het kabinet acht de behandeling van de desbetreffende kosten voor ondernemers en werknemers voldoende evenwichtig. De staatssecretaris wijst erop dat het enkele feit dat een (bijscholings)cursus in het buitenland wordt gehouden, niet per definitie tot de conclusie leidt dat de cursus een onzakelijk karakter heeft. De staatssecretaris kan in dit kader geen informatie geven over de controlestrategie van de Belastingdienst.

NTFR 2013/1744 - Memorie van antwoord pensioenwetsvoorstellen naar de Eerste Kamer

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer gestuurd van het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen (Wet versobering pensioengrondslag) en het wetsvoorstel maximering pensioengevend inkomen en Wet pensioenaanvullingsregelingen.

NTFR 2013/1746 - Fiscaal partnerschap kind staat aftrek uitgaven levensonderhoud bij ouder niet in de weg

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De studerende zoon van belanghebbende was in het desbetreffende jaar de fiscale partner van een van zijn huisgenoten. Behalve een onkostenvergoeding uit hoofde van een stage ontving de zoon in dat jaar een lening van de IB-Groep. Ook beschikte hij over een bankrekening met een saldo van ongeveer € 20.000. Zijn studieschuld bedroeg ongeveer € 66.000. In geschil is of de inspecteur terecht de door belanghebbende geclaimde aftrek in verband met de uitgaven voor het levensonderhoud van de zoon heeft geweigerd.

NTFR 2013/1747 - Wetsvoorstel 'Hervorming kindregelingen' naar Tweede Kamer

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Financiën, het wetsvoorstel ‘Hervorming kindregelingen’ ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel volgt uit het regeerakkoord en bevat een aantal wijzigingen in verschillende wetten. Voor de inkomstenbelasting gaat het om de afschaffing van de (aanvullende) alleenstaandeouderkorting, de ouderschapsverlofkorting en de aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen met ingang van 1 januari 2015.

NTFR 2013/1748 - Europees recht verplicht Nederland niet de bij een Franse bank ingehouden dividendbelasting terug te geven

ECLI:NL:PHR:2013:BZ1916, datum uitspraak 12-02-2013, publicatiedatum 22-02-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. dr. E. Nijkeuter
Belanghebbende is een in Frankrijk gevestigde onderneming die door middel van een vaste inrichting in Nederland een bankbedrijf uitoefent. Daarnaast oefent de onderneming in Frankrijk een effectenbedrijf uit. In dat kader heeft belanghebbende aandelenpakketten gehouden van minder dan 5% in Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen. Deze belangen waren niet toerekenbaar aan het vermogen van de vaste inrichting van belanghebbende in Nederland. Op deze aandelenpakketten zijn in genoemde jaren dividenden uitgekeerd waarop 15% dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft de ingehouden dividendbelasting over de jaren 2000-2007 volledig verrekend gekregen met de Franse vennootschapsbelasting. Belanghebbende vordert alle dividendbelasting van ruim € 80 miljoen terug die Nederland als bronbelasting hierop heeft ingehouden en beroept zich daarbij op het EG-Verdrag, stellende dat een vergelijkbare ingezeten aandeelhouder geen of verwaarloosbaar vennootschapsbelasting zou hebben betaald over vergelijkbare activiteiten.

NTFR 2013/1749 - Wetsvoorstel 'Compartimenteringsreserve deelnemingsvrijstelling' naar Tweede Kamer

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel ‘Compartimenteringsreserve’ aan de Tweede Kamer gezonden (art. 28c en 34b Wet VPB 1969). De compartimenteringsreserve wordt ingevoerd voor vennootschapsbelastingplichtige lichamen die een deelneming houden ten aanzien waarvan zich een sfeerovergang voordoet. Het wetsvoorstel voorziet in terugwerkende kracht tot en met 14 juni 2013. Dat heeft te maken met het arrest van de Hoge Raad van die dag (HR 14 juni 2013, nr. 11/04538, NTFR 2013/1272, met commentaar van Gooijer).

NTFR 2013/1750 - Antwoorden op Kamervragen over vennootschapsbelastingplicht waarborgfondsen

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013
De staatssecretaris heeft Kamervragen beantwoord over waarborgfondsen. De aanleiding was een krantenbericht (FD 18 juli 2013) over aanslagen VPB die sommige waarborgfondsen hadden ontvangen. De staatssecretaris zet de belastingplicht van stichtingen uiteen. De vangnetfunctie van het Rijk voor waarborgfondsen speelt daarbij geen rol. Er is geen beleidswijziging, wel besteedt de Belastingdienst algemeen meer aandacht aan belastingplicht van verenigingen en stichtingen. Door het vertrouwensbeginsel kan de aanvang van de belastingplicht verschillen. Een btw-derving door verminderde investeringen verwacht de staatssecretaris niet.

NTFR 2013/1751 - Geen teruggaaf omdat geen 'feitelijk en rechtens' herstel heeft plaatsgevonden

ECLI:NL:GHARL:2013:CA3907, datum uitspraak 11-06-2013, publicatiedatum 20-06-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft op 1 juni 2010 een ten dele tot 1 december 2010 verhuurde onroerende zaak verkregen van A bv voor € 325.000. In de akte van levering was een ontbindende voorwaarde opgenomen die nadien is vervuld omdat een koper ten tonele verscheen die bereid was € 375.000 te betalen. Op grond hiervan is A bv op 28 april 2011 weer rechthebbende tot de onroerende zaak geworden. De kopers hebben € 375.000 aan A bv voldaan die dat bedrag aan belanghebbende heeft voldaan. Belanghebbende claimt teruggaaf van de voldane overdrachtsbelasting op de voet van art. 19, lid 1, onderdeel a, Wet BRV. Die claim wordt door het hof echter afgewezen. De toestand van vóór de verkrijging van de onroerende zaak is namelijk niet feitelijk en rechtens hersteld. De positieve waardeverandering van de onroerende zaak die na de verkrijging door belanghebbende is ontstaan, is immers volledig aan belanghebbende ten goede gekomen. Bovendien was het pand ten tijde van de teruglevering niet meer verhuurd.

NTFR 2013/1752 - Na verwijzing: saldo op KB-Luxrekening van ultimo 1994 biedt geen bewijs voor opzet belanghebbende voor jaren daarna I

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6735, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 10-04-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB over de jaren 1998 tot en met 2000 in verband met vermogen op buitenlandse bankrekeningen heeft de inspecteur aan belanghebbende boeten opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat een belanghebbende heeft geweigerd de door de inspecteur van hem gevraagde inzage te verschaffen, als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen. Vaststaat dat belanghebbende op 31 januari 1994 rekeningen bij de KB-Luxbank had en dat het saldo op deze rekeningen op die datum ruim f 53.000 bedroeg, en dat hij van deze rekeningen of van de daaruit voortvloeiende inkomsten aangifte heeft gedaan. Hieruit volgt dat voor elk jaar waarin deze KB-Luxrekeningen werden gehouden en het daarop aanwezige vermogen en de daaruit genoten rente de vrijstellingen overtreffen, aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Het hof acht aannemelijk dat de rekeningen ook in 1993 werden aangehouden, gelet op het saldo op 31 januari 1994 dat mede betrekking heeft op bijgeschreven rente over het tegoed, welk tegoed reeds vóór 1 januari 1994 aanwezig moet zijn geweest. Daarmee is ook aannemelijk dat de rekening is geopend in het jaar 1993 en dat ook in 1993 rente is genoten. Gelet op het saldo op 31 januari 1994 en op de aangegeven vermogens in de jaren vanaf 1995 acht het hof niet aannemelijk gemaakt dat in de jaren na 1994 nog een KB-Luxrekening werd aangehouden. Belanghebbende heeft dan ook rente genoten en vermogen gehad waarover, indien daarvan in de aangifte melding was gemaakt, belasting zou zijn geheven. Voor de jaren 1993 en 1994 is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Nu belanghebbende een bankrekening heeft geopend in een land met een bankgeheim mede om de inkomsten daaruit op een listige wijze voor de inspecteur verborgen te houden, is het hof van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden en acht het de boete passend en geboden.

NTFR 2013/1753 - Na verwijzing: saldo op KB-Luxrekening van ultimo 1994 biedt geen bewijs voor opzet belanghebbende voor jaren daarna II

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6734, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 10-04-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB in verband met vermogen op buitenlandse bankrekeningen heeft de inspecteur aan belanghebbende boeten opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat een belanghebbende heeft geweigerd de door de inspecteur van hem gevraagde inzage te verschaffen, als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen. Vaststaat dat belanghebbende op 31 januari 1994 rekeningen bij de KB-Luxbank had en dat het saldo op deze rekeningen op die datum ruim f 123.000 bedroeg, en dat hij van deze rekeningen of van de daaruit voortvloeiende inkomsten aangifte heeft gedaan. Hieruit volgt dat voor elk jaar waarin deze KB-Luxrekeningen werden gehouden en het daarop aanwezige vermogen en de daaruit genoten rente de vrijstellingen overtreffen, aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Het hof is van oordeel dat het voor de jaren 1993 en 1994 aan opzet van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven, gelet op de hoogte van het tegoed bij de KB-Luxbank van ongeveer f 123.000 op 31 januari 1994 en het niet benutte deel van de belastingvrije som in de jaren 1993 en 1994. Dit saldo op 31 januari 1994 is echter onvoldoende bewijs voor de stelling van de inspecteur dat belanghebbende in de jaren 1997 tot en met 2000 een tegoed bij de KB-Luxbank aanhield dat groter was dan het niet benutte deel van de belastingvrije som. Deze boetebeschikkingen moeten dan ook worden vernietigd. Nu belanghebbende een bankrekening heeft geopend in een land met een bankgeheim mede om de inkomsten daaruit op een listige wijze voor de inspecteur verborgen te houden, is het hof van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden en acht de boete passend en geboden.

NTFR 2013/1754 - Kassasysteem exploitant Chinees-Indisch restaurant voldoet aan administratieplicht

ECLI:NL:GHARL:2013:5304, datum uitspraak 16-07-2013, publicatiedatum 31-07-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende exploiteert een Chinees-Indisch restaurant. Op grond van verkregen FIOD-informatie bestaat het vermoeden dat belanghebbende vlees ‘zwart’ inkoopt. Belanghebbende maakt gebruik van een bepaald kassasysteem. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen IB en naheffingsaanslagen OB opgelegd. Deze belastingaanslagen worden in hoger beroep echter vernietigd. Het hof stelt voorop dat het kassasysteem van belanghebbende voldoet aan de eisen van art. 52 AWR. Voorts kan het belanghebbende niet worden tegengeworpen dat de ‘detailgegevens’ niet zijn bewaard, nu de software daarin niet voorzag. In zoverre bestaat dan ook – anders dan de inspecteur bepleit – geen grond voor omkering van de bewijslast. Ook het FIOD-renseignement is daarvoor ontoereikend. Dit betekent dat de bewijslast voor de omzetcorrecties ‘gewoon’ op de inspecteur blijft rusten. In deze bewijslast is hij echter niet geslaagd.

NTFR 2013/1757 - Tijdelijke verruiming en daaropvolgende aanscherping inkeerregeling

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 geschreven door mr. E. Thomas
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit uitgebracht over de inkeerregeling van art. 67n AWR. Het betreft een tijdelijke verruiming en een daaropvolgende aanscherping via een wijziging van het BBBB 1998. Deze maatregelen houden verband met het wetsvoorstel ‘Vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst’ (zie NTFR 2013/1756).

NTFR 2013/1759 - HvJ geeft invulling aan eisen van de factuur bij de handel in vee

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Evita-K, een vennootschap naar Bulgaars recht en exploitante van een dierenhandel heeft teruggaaf van btw verzocht, vermeld op negen in september en oktober 2007 door ‘Expertis-7’ opgestelde facturen voor de levering van slachtkalveren. Bovendien heeft zij aangegeven in diezelfde maanden levende kalveren naar Albanië te hebben uitgevoerd, waarbij zij de aankoop van deze kalveren aantoonde aan de hand van deze facturen en douaneaangiften, diergeneeskundige certificaten met vermelding van de oormerken van de dieren, en diergeneeskundige certificaten voor het vervoer van de dieren op het nationale grondgebied. Tot bewijs van de aankoop van de desbetreffende dieren heeft Evita-K naast de negen door Ekspertis-7 opgestelde facturen gewichtsattesten, bankafschriften van de betaling van deze facturen en het met Ekspertis-7 gesloten contract voor de levering van de kalveren overgelegd. Bij Evita-K is een belastingcontrole voor het tijdvak september en oktober 2007 verricht. Daarbij hebben de Bulgaarse belastingautoriteiten Ekspertis-7 informatie verzocht over de aan Evita-K gefactureerde leveringen. Omdat de antwoorden van Ekspertis-7 volgens deze autoriteiten een aantal hiaten aan het licht brachten in haar boekhouding en de nakoming van diergeneeskundige formaliteiten betreffende, met name, de eigendomsbewijzen en de oormerken van de dieren, hebben deze autoriteiten geoordeeld dat niet is bewezen dat deze leveringen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat Evita-K bijgevolg geen aanspraak kan maken op aftrek van de btw over deze leveringen. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de in verband met de weigering van de aftrek van btw gevolgde gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht dat de Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘levering van goederen’ en het bewijs dat een goederenlevering is verricht, voor de uitoefening van het recht op aftrek van btw geen verband houden met de vorm waarin een eigendomsrecht over de desbetreffende goederen is verkregen. Het is de taak van de verwijzende rechter overeenkomstig de nationale bewijsregels een grondige beoordeling te verrichten van alle gegevens en feiten teneinde uit te maken of de goederenleveringen zijn verricht en of daarvoor het recht op aftrek kan worden uitgeoefend. Art. 242 Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat belastingplichtigen die geen landbouwproducenten zijn, niet verplicht zijn het voorwerp van hun goederenleveringen in hun boekhouding op te nemen wanneer het om dieren gaat, en te bewijzen dat deze dieren zijn gecontroleerd overeenkomstig internationale boekhoudkundige standaard IAS 41 ‘Landbouw’. Art. 226, punt 6, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat belastingplichtigen die leveringen verrichten van dieren die zijn onderworpen aan de identificatie- en registratieregeling ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, niet verplicht zijn de oormerken van deze dieren te vermelden op de facturen voor deze leveringen. Art. 185, lid 1, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat herziening van de aftrek van btw slechts mogelijk is wanneer de betrokken belastingplichtige vooraf het recht op aftrek van deze belasting heeft gehad onder de in art. 168, sub a, van deze richtlijn voorziene voorwaarden.

NTFR 2013/1760 - Actiemodellen onderscheiden door een badge vormen geen afzonderlijke categorie waarvoor een andere catalogusprijs kan worden gehanteerd

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1702, datum uitspraak 16-05-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, importeur van personenauto’s, heeft in 2004 een campagne gevoerd waarbij bij de aankoop van een auto van een bepaald merk de koper tevens een tv ontving. De tv werd geleverd tegelijk met of na de levering van de auto aan de klant. Belanghebbende heeft in die periode 1.930 actiemodellen geleverd met een tv. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag BPM opgelegd en daarbij gesteld dat belanghebbende in verband met de tv-actie een te lage catalogusprijs heeft gehanteerd voor de desbetreffende auto’s. Volgens belanghebbende moeten de actiemodellen worden aangemerkt als afzonderlijke categorie. De actiemodellen waren voorzien van twee badges, die werden aangebracht onder de zijknipperlichten van de auto. Deze geringe afwijking zou volgens belanghebbende voldoende moeten zijn om van een aparte categorie te kunnen spreken. Het hof stelt voorop dat de Wet BPM niet voorziet in de mogelijkheid om voor één en dezelfde auto verschillende catalogusprijzen te hanteren. De actiemodellen beschikken over precies dezelfde specificaties als auto’s die voor of na de actie zijn verkocht zonder tv. De twee speciale actie-badges op de actiemodellen maakt dit niet anders, nu het aanbrengen hiervan niet gepaard ging met een in dit kader relevante wijziging in de specificaties van de betrokken auto’s. De modellen die zijn verkocht voor, gedurende of na de tv-actie moeten worden aangemerkt als één en dezelfde auto waarvoor slechts één catalogusprijs kan worden gehanteerd. De inspecteur heeft op goede gronden de ‘campagneprijs’ terzijde gesteld en de verschuldigde belasting berekend op basis van de normale catalogusprijs.

NTFR 2013/1765 - Heffingsmaatstaf OZB: welke delen van verzorgingshuis dienen in hoofdzaak tot woning?

ECLI:NL:PHR:2013:168, datum uitspraak 12-06-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
A-G IJzerman heeft conclusie genomen in de zaken met nummers 11/05565, 11/05566, 12/03692, 12/03700 en 12/03701. In deze zaken gaat het om de vraag of bepaalde delen van verzorgings- en verpleeghuizen in hoofdzaak tot woning dienen c.q. in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het antwoord daarop is van belang omdat de waarde van die delen bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor het zogenoemde gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting buiten aanmerking wordt gelaten. In de gemeenschappelijke bijlage staat de vraag centraal wat de hier aan te leggen maatstaven zijn. De advocaat-generaal merkt op dat de ontwikkelingen in het (gemeenschappelijke) gebruik van (delen van) verzorgings- en verpleeghuizen en dergelijke, tot een meer gevarieerd beeld hebben geleid dan voorheen het geval was. Dat heeft de behoefte opgeroepen aan maatstaven die toepasbaar zijn op de ontstane diverse woon- en gebruikssituaties. Waar overheersen zorgfunctie en algemeen gebruik en waar de woonfunctie? Wanneer is sprake van een woning? In de afzonderlijke conclusies worden die maatstaven toegepast en worden per zaak de individuele aspecten daarvan behandeld en beoordeeld.