Aflevering 36

Gepubliceerd op 5 september 2013

NTFR 2013/1693 - Fiscale mist

Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 geschreven door dr. F.P.J. Snel
Prinsjesdag nadert. Ik ben nieuwsgierig, er lijken flinke fiscale veranderingen op til. Onze economie is in crisis. Duidelijk is dat de politiek op zoek is naar geld. Daarbij zullen ze hun kiezers zoveel mogelijk willen ontzien. Of in ieder geval de indruk wekken dat te doen.

NTFR 2013/1694 - Het adviseren van ondernemingen in China vormt geen bron van inkomen

ECLI:NL:GHAMS:2013:2014, datum uitspraak 04-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende geeft bedrijfsadviezen, doet marktonderzoek en verricht vertaalwerkzaamheden ten behoeve van ondernemingen die zaken wensen te doen in of met China. Zij heeft een eigen website, folders, vermelding in de telefoongids en promotieactiviteiten op bedrijfsseminars en bijeenkomsten. In haar aangifte IB/PVV 2002 heeft zij een winst uit onderneming vermeld van € 1.446 negatief. Ook in de jaren daarvoor was het resultaat uit de onderneming steeds negatief. De vraag is of er in 2002 sprake was van een objectieve winstverwachting. Zowel Rechtbank Haarlem als het hof beantwoorden deze vraag ontkennend. Vanaf het jaar 1996 zijn de behaalde resultaten negatief en belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat (de objectieve verwachting bestond dat) in de toekomst de resultaten zouden verbeteren. Volgens belanghebbende zijn de slechte resultaten gevolg van de omstandigheid dat sommige (overheids)organisaties de vraag en/of behoefte aan advies kanaliseren. Bovendien wordt voor de voorlichting door deze organisaties niets in rekening gebracht. De rechtbank heeft hier terecht uit kunnen afleiden dat ultimo 2002 niet de verwachting kan hebben bestaan dat verbetering zou optreden in de negatieve resultaten. De activiteiten van belanghebbende vormen dan ook geen bron van inkomen.

NTFR 2013/1695 - Leningen aan piramidespel kunnen niet ten laste van het resultaat van de onderneming worden gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2013:2018, datum uitspraak 11-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbenden (een echtpaar) drijven in een maatschap een tandartsenpraktijk. In 2004 heeft het echtpaar geld, afkomstig van hun privé-spaarrekening, uitgeleend aan A. Hiervan zijn schuldbekentenissen opgemaakt. Naar aanleiding van vragen van de inspecteur heeft het echtpaar verklaard dat het geld niet vanuit de onderneming is uitgeleend en dat de leningen niet zijn overgedragen aan de onderneming. In 2005 is bekend geworden dat A geld ‘rondpompte’ in die zin dat hij met inleggelden van nieuwe deelnemers aan zijn ‘beleggingen’ zijn verplichtingen tegenover eerdere inleggers financierde. Het echtpaar heeft bij aanvulling op hun aangiften 2005 verzocht de vordering in 2005 alsnog in de balans van de onderneming op te nemen en af te waarderen tot nihil wegens oninbaarheid. Het hof is van oordeel dat de leningen niet tot het ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend. Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de leningen zijn verstrekt uit liquide middelen van de onderneming die tijdelijk overtollig waren, zijn deze middelen op een zodanige wijze belegd dat niet redelijkerwijze kon worden aangenomen dat deze weer tijdig in de onderneming beschikbaar zouden zijn. De afwaardering ter zake van de leningen kan niet ten laste van het resultaat van de onderneming worden gebracht.

NTFR 2013/1697 - Aankoop van een schilderij is een louter speculatieve transactie

ECLI:NL:GHAMS:2013:2024, datum uitspraak 13-06-2013, publicatiedatum 17-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende is dga van een in kunst handelende bv. In 2001 heeft belanghebbende een ‘Partnership Agreement’ gesloten met A en B ter zake van de aankoop van een schilderij. De bedoeling was dat dit schilderij met winst verkocht zou worden, waarbij de winst zou worden verdeeld over partijen. Verkoop van het schilderij bleef echter uit. In zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 heeft belanghebbende afwaarderingsverliezen voor het schilderij in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten bedrage van respectievelijk € 37.000 en € 58.642. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat geen sprake is van een bron van inkomen. Volgens het hof is sprake van een speculatieve transactie. De deskundigheid van belanghebbende en zijn ervaringen en relaties in de kunstwereld brachten niet mee dat belanghebbende met betrekking tot dit schilderij enige invloed op het transactieresultaat kon uitoefenen. Belanghebbende heeft immers een verlies geleden en heeft zelfs niet tot verkoop kunnen overgaan. belanghebbende had bij de aanschaf van een aandeel in het schilderij geen informatievoorsprong op andere marktpartijen, waardoor voor hem een voordeel redelijkerwijze niet was te verwachten. Belanghebbende kon het voordeel met de beoogde aan- en verkoop van het schilderij niet beïnvloeden. De hoeveelheid arbeid die is verricht, doet niet ter zake.

NTFR 2013/1698 - Afdrachtvermindering onderwijs geldt niet bij slechts een van de deelkwalificaties van een beroepsopleiding

ECLI:NL:RBNNE:2013:3323, datum uitspraak 04-06-2013, publicatiedatum 11-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende, een producent, is met een onderwijsinstelling een opleidingstraject overeengekomen voor een deel van haar werknemers. De opleiding betreft het traject van de deelkwalificatie ‘Praktijk/Basisoperator’. Dit traject is onderdeel van de opleiding Basisoperator, een erkende beroepsopleiding, opgenomen in het Centraal Register Beroepsopleidingen. Deze opleiding bestaat uit vier deelkwalificaties. Deelname voor het opleidingstraject van de deelkwalificatie was voor alle werknemers verplicht. Van de optie om de gehele opleiding te volgen heeft een klein deel van de werknemers gebruik gemaakt. In geschil is of belanghebbende terecht bij het volgen van het traject voor de deelkwalificatie de afdrachtvermindering onderwijs heeft toegepast. Rechtbank Noord-Nederland is van oordeel dat art. 14 WVA uitdrukkelijk wijst naar de gehele beroepsopleiding en niet naar een deelkwalificatie van een beroepsopleiding. De andersluidende mening van belanghebbende geldt alleen voor het voortgezet onderwijs.

NTFR 2013/1700 - Criterium 'voordeel beogen en verwachten' mist betekenis bij deelname aan economische verkeer

ECLI:NL:PHR:2013:BZ9161, datum uitspraak 02-04-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013
Belanghebbende heeft in de jaren 1990 t/m 1992 onderzoek verricht aan A in Engeland. Belanghebbende was in die jaren niet in Nederland woonachtig. Met A heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten op grond waarvan patenten die het resultaat waren van zijn verrichte onderzoeksactiviteiten, aan A toekwamen. In die overeenkomst is tevens opgenomen dat aan belanghebbende een beloning kon toekomen voortvloeiend uit de commerciële uitbating van die patenten door A. In 2001 en 2005) is aan belanghebbende in verband met die uitbating door A een bedrag aan royalty’s toegekend en uitbetaald. De inspecteur heeft voormelde royalty’s tot het inkomen van belanghebbende uit werk en woning gerekend. Belanghebbende betrekt het standpunt dat het bedrag niet belast is als inkomen uit werk en woning vanwege het ontbreken van een bron van inkomen. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de inkomsten toegerekend moeten worden aan een vast middelpunt in Engeland en dat daarom art. 12, lid 3, van het belastingverdrag moet worden toegepast.

NTFR 2013/1701 - Verkoop pand door vennootschap aan aandeelhouders vormt een verkapte uitdeling

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5035, datum uitspraak 05-03-2013, publicatiedatum 21-03-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. W.J.H. Antonisse Adv. LLM
Belanghebbende en haar broer zijn (middellijk) aandeelhouder (ieder 50%) van een vennootschap. Tot het vermogen van die vennootschap behoort een bedrijfspand. Dit pand is op 30 augustus 2004 als bouwgrond in eigendom overgedragen aan belanghebbende en haar broer voor een prijs van € 508.233. In 2005 is op het perceel een nieuwe bedrijfshal gebouwd die is verhuurd aan een derde. Volgens de inspecteur is de werkelijke waarde van het bedrijfspand hoger dan de betaalde prijs. Hij heeft het verschil als een verkapte uitdeling in aanmerking genomen. Het hof stelt voorop dat voor de inkomstenbelasting als jaar van winstuitdeling heeft te gelden het jaar waarin de overeenkomst is gesloten. Het hof acht aannemelijk dat de onderhavige koopovereenkomst in 2004 is gesloten. Het hof acht voorts aannemelijk dat de werkelijke waarde van het perceel ten minste € 400.000 hoger was dan de gehanteerde prijs. Van de vermogensverschuiving waren de betrokkenen zich bewust. Ook was belanghebbende zich ervan bewust dat in de aangifte een relatief en absoluut bezien aanzienlijk bedrag is verzwegen. Daarom wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het hof gaat met de inspecteur ervan uit dat het perceel een waarde had van € 2.326.567. Belanghebbende slaagt er volgens het hof niet in overtuigend aan te tonen dat de waarde lager was. Er heeft zich derhalve een vermogensverschuiving voorgedaan van € 1.818.334 waarvan de helft als winstuitdeling bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen.

NTFR 2013/1703 - Geen navorderingstermijn van twaalf jaar omdat de tegoeden op de Luxemburgse bankrekening in Nederland zijn opgekomen

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0506, datum uitspraak 04-04-2013, publicatiedatum 22-05-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbenden hebben een bankrekening geopend bij een in Luxemburg gevestigde bank en daarop tweemaal een storting gedaan. Zij zijn ieder voor 50% gerechtigd tot de tegoeden van die bankrekening. Belanghebbenden hebben in hun aangiften IB/PVV geen melding gemaakt van het op de Luxemburgse bankrekening gestorte vermogen en van de daaruit voortvloeiende inkomsten. In 2009 hebben belanghebbenden een verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen ingestuurd, waarbij zij ook gecorrigeerde aangiften IB/PVV over de jaren vanaf 1997 hebben ingediend. De inspecteur heeft aan belanghebbenden navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 1997 tot en met 2001. Het hof is van oordeel dat de inspecteur geen gebruik had mogen maken van de verlengde navorderingstermijn. De handelsactiviteiten van belanghebbenden hebben zich uitsluitend afgespeeld in Nederland en de niet-geboekte contante betalingen zijn opgekomen in Nederland en zijn pas geruime tijd daarna overgebracht naar een bank in Luxemburg. De aan de fiscus ten dienste staande controlemiddelen zijn in de onderhavige situatie niet gefrustreerd doordat de verzwegen ontvangsten pas naderhand op een rekening bij een buitenlandse bank zijn gestort. De verlengde navorderingstermijn ziet op inkomsten die werden gegenereerd in het buitenland of op in Nederland gegenereerde inkomsten die ontvangen zijn op een kennelijk voor dat doel bij een buitenlandse instelling gehouden bankrekening. Die situaties doen zich in het onderhavige geval dus niet voor. De verlengde navorderingstermijn is dan ook niet van toepassing.

NTFR 2013/1705 - Belastingplichtige kan geen beroepsmatige rechtsbijstand aan zichzelf verlenen

ECLI:NL:HR:2013:197, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
In beroep is belanghebbende door de rechtbank in het gelijk gesteld. Niettemin heeft de rechtbank geen proceskostenveroordeling aan belanghebbende toegekend. Dit omdat belanghebbende niet direct of indirect als beroepsmatig rechtsbijstandverlener van zichzelf kan optreden. De Hoge Raad deelt deze visie. Van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is namelijk geen sprake in een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon.

NTFR 2013/1706 - Bekendmaking aanslagbiljet door inspecteur en niet door ontvanger leidt niet tot vernietiging aanslag

ECLI:NL:HR:2013:193, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. J. Berns
In geschil is of een inspecteur rechtsgeldig een naheffingsaanslag BPM kan opleggen voorafgaand aan de registratie van de personenauto. Hof Arnhem heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad heeft echter in zijn arrest van 28 juni 2013, (NTFR 2013/1535), inmiddels geoordeeld dat de inspecteur de te weinig geheven belasting kan naheffen, ook reeds voordat de registratie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De hofuitspraak kan daarom niet in stand blijven. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat de omstandigheid dat een aanslagbiljet aan de belastingschuldige bekend is gemaakt door de inspecteur, en niet door de ontvanger, geen afbreuk doet aan de rechtsgeldigheid van de uit dat biljet blijkende belastingaanslag.

NTFR 2013/1707 - Nieuwe strafrechtelijke ontwikkelingen kunnen niet leiden tot uitsluiting van bewijsmiddelen

ECLI:NL:GHAMS:2013:1943, datum uitspraak 04-07-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Op basis van een strafrechtelijk onderzoek waaruit bleek dat belanghebbende handel dreef in auto’s, sieraden, vals geld, identiteitsbewijzen e.d. heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat uit de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek inderdaad kan worden afgeleid dat belanghebbende in het desbetreffende jaar een onderneming dreef. Nu belanghebbende geen administratie heeft gevoerd, past het hof omkering en verzwaring van de bewijslast toe. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de schatting van de inspecteur onredelijk is. Belanghebbende stelt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen heeft gebaseerd op onrechtmatig handelen van een Duitse infiltrant en dat de inspecteur zonder dat onrechtmatig handelen niet over dat bewijsmateriaal had kunnen beschikken. Het hof oordeelt dat nu het litigieuze bewijsmateriaal niet jegens belanghebbende op onrechtmatige wijze is vergaard, er geen reden is om het gebruik door de inspecteur van dit bewijs in de onderhavige (fiscale) procedure ongeoorloofd te achten. Ook nieuwe strafrechtelijke ontwikkelingen (inwerkingtreding art. 359a Sv.) leiden er niet toe dat bewijsmiddelen in deze fiscale procedure dienen te worden uitgesloten.

NTFR 2013/1708 - Geen recht op schadevergoeding voor gemaakte proceskosten

ECLI:NL:GHAMS:2013:2015, datum uitspraak 11-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende is tegen de beslissing van de SVB dat hij geen tegemoetkoming krijgt op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (hierna: Wet MKOB) in beroep gekomen bij Rechtbank Haarlem, en daarna in hoger beroep bij het hof. Bij het hof is onder andere in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de kosten die belanghebbende specificeert kosten zijn die hij in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor vergoeding van die kosten langs de weg van een verzoek tot schadevergoeding is op de voet van art. 8:73 Awb geen plaats omdat hiervoor met art. 7:15 en 8:75 Awb een exclusieve mogelijkheid is geboden. Voorts is het hof van oordeel dat geen vergoeding voor verletkosten kan worden gegeven voor het tijdverzuim door het opstellen van processtukken en het bezwaarschrift of door het lezen van stukken. Voor vergoeding van de door belanghebbende bij de rechtbank en het hof gevorderde schade is dan ook geen plaats.

NTFR 2013/1713 - Hoge Raad verwijst voor onderzoek of recht op aftrek btw bestaat voor verbouwingswerkzaamheden woning

ECLI:NL:HR:2013:59, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende is een fiscale eenheid tussen bv D en haar dga C. In 1993 hebben C en zijn partner een woning gekocht, welke woning in het onderhavige tijdvak door een aannemer is verbouwd. Er is een niet-zelfstandige werkruimte gecreëerd, waarin C zijn werkzaamheden voor D verricht. Tevens zijn door de aannemer aan andere, privégedeelten van de woning werkzaamheden uitgevoerd. Ook zijn andere werkzaamheden aan en in de woning verricht (parketvloeren, schilderwerk buiten en stucwerk). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verbouwingswerkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als een tot het bedrijfsvermogen behorend goed. De rechtbank heeft een deel van de op de verbouwingswerkzaamheden betrekking hebbende omzetbelasting in aftrek toegelaten. De Hoge Raad casseert de rechtbankuitspraak.

NTFR 2013/1714 - Wegens valse inkoopfacturen geen recht op aftrek voorbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2013:1873, datum uitspraak 27-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van drs. C. Verweij
Belanghebbende houdt zich bezig met de import en export van met name oosterse meubelen, tapijten en porselein. Praktisch alle aan- en verkopen worden contant afgerekend. Belanghebbende houdt echter geen kasboek bij. Per dag worden alle ontvangsten op een briefje genoteerd. De dagbriefjes worden aan de boekhouder gegeven die deze in de financiële administratie verwerkt. Soms worden de dagtotalen mondeling doorgegeven. De dagbriefjes worden weggegooid. De FIOD heeft geconstateerd dat belanghebbende op basis van valse inkoopfacturen voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Daarop heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Het hof acht de verklaringen van de leveranciers dat de inkoopfacturen valselijk zijn opgemaakt, in die zin dat daaraan geen leveringen ten grondslag hebben gelegen, geloofwaardig. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op aftrek van voorbelasting, omdat hij wist of had moeten weten dat de inkoopfacturen frauduleus zijn opgemaakt. Bovendien voldoen de inkoopfacturen niet aan de wettelijke vereisten. Door het ontbreken van de aantallen en (nadere) specificaties kan geen relatie worden gelegd met de geleverde goederen zodat een controle daarop in feite onmogelijk is.

NTFR 2013/1715 - Bij tuincentrum is het vertrouwen gewekt dat stickermethode mocht worden gebruikt voor omzetsplitsing

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1698, datum uitspraak 23-05-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende exploiteert een tuincentrum en verkoopt goederen die onder het normale (destijds 19%) en het verlaagde (6%) tarief vallen. Belanghebbende gebruikt elektronische kasregisters en sinds 2005 computerkassa’s.

NTFR 2013/1716 - Herziening in aftrek gebrachte belasting vanwege gewijzigde bestemming: naheffing terecht

ECLI:NL:GHARL:2013:5593, datum uitspraak 23-07-2013, publicatiedatum 14-08-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, ondernemer, heeft in 2004 en 2005 een pand laten bouwen dat eind 2006 aan hem is opgeleverd. De op de facturen voor de bouw vermelde omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. Hij was voornemens om het pand na de oplevering deels te gaan verhuren aan de (nog op te richten) onderneming van zijn echtgenote. In 2006 is belanghebbende het pand echter feitelijk gaan bezigen voor privédoeleinden. De inspecteur heeft daarom de in aftrek gebrachte voorbelasting in het onderhavige tijdvak (2006) nageheven. Volgens het hof is dat correct. Het hof zet uiteen dat herziening van de in aftrek gebrachte belasting moest plaatsvinden vanwege de gewijzigde bestemming. Deze herziening wordt in één keer verricht voor de resterende periode van de herziening.

NTFR 2013/1718 - Inbreukprocedures reisbureauregeling

Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
A-G Sharpston heeft in een serie inbreukprocedures conclusie genomen. De Commissie meent dat acht lidstaten (Spanje, Polen, Italië, Tsjechië, Griekenland, Frankrijk, Finland en Portugal) de reisbureauregeling ten onrechte ook toepassen in gevallen waarin reisdiensten aan een andere persoon dan de reiziger zijn verkocht. Volgens de Commissie is de reisbureauregeling volgens de letterlijke tekst in de meeste talen van de Btw-richtlijn enkel van toepassing op diensten die rechtstreeks aan de reizigers worden geleverd. Een systematische, historische en teleologische uitleg van de Btw-richtlijn leiden volgens de Commissie tot dezelfde conclusie.

NTFR 2013/1719 - Inbreukprocedure Commissie/Spanje reisbureauregeling

Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
Deze inbreukprocedure van de Commissie tegen Spanje over de toepassing van de reisbureauregeling omvat niet alleen de vraag of de reisbureauregeling toegepast mag worden in gevallen waarin reisdiensten aan een andere persoon dan de reiziger zijn verkocht, maar nog een drietal andere vragen. Met betrekking tot de eerste vraag heeft A-G Sharpston één conclusie genomen voor alle acht zaken waarin deze vraag wordt opgeworpen.(zie item hierboven in de mail). De drie andere vragen worden alleen gesteld in de zaak tegen Spanje. De Commissie meent dat Spanje de reisbureauregeling niet juist toepast:

NTFR 2013/1720 - Naheffingsaanslag grondwaterbelasting terecht opgelegd door overschrijding vergunningmaxima

ECLI:NL:RBGEL:2013:1760, datum uitspraak 23-07-2013, publicatiedatum 23-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende heeft een vergunning voor een inrichting voor koude- en warmteopslag (WKO-installatie) voor een hotel. De provincie Gelderland heeft aan belanghebbende een vergunning verleend voor het onttrekken aan en retourneren in de bodem van grondwater van een hoeveelheid van 100.000 m³ per jaar waarbij in enig kwartaal niet meer onttrokken mag worden dan 25.000 m³. Vanwege de overschrijding van het maximum is aan belanghebbende een naheffingsaanslag grondwaterbelasting opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/1721 - Verhuurder van partyschepen is de belastingplichtige voor vermakelijkheidsretributie

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2689, datum uitspraak 25-04-2013, publicatiedatum 13-06-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende verhuurt schepen aan derden. Deze schepen varen in het havengebied van Amsterdam en/of richting het IJsselmeer of IJmuiden. Belanghebbende verhuurt de schepen aan derden die daarop onder meer (bedrijfs)feesten, presentaties, shows en vergaderingen organiseren. Vier à vijf procent van de aldus georganiseerde activiteiten op deze schepen is publiekelijk toegankelijk. De schepen worden door belanghebbende verhuurd inclusief nautisch personeel en partymanager. Daarnaast biedt belanghebbende aan de huurder andere diensten aan op de schepen, zoals horeca- en geluidstechnische voorzieningen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat niet zij, maar degene die een dergelijk evenement organiseert op de door belanghebbende verhuurde schepen belastingplichtig is voor de vermakelijkheidsretributie. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende de belastingplichtige is. Het verblijf aan boord van een al dan niet varend schip van belanghebbende vormt op zich reeds een vermakelijkheid. Deze vermakelijkheid wordt door belanghebbende als exploitant van het schip gegeven. Het verblijf aan boord van het schip vormt een essentieel element van het evenement. Daarnaast heeft de in dienst van belanghebbende zijnde partymanager de verantwoordelijkheid voor het verloop van het evenement. Daarbij is van belang dat de partymanager optreedt namens belanghebbende en in voorkomende gevallen een beslissing neemt. Voorts heeft de door belanghebbende aangestelde kapitein van het schip de bevoegdheid bindende aanwijzingen te geven. Belanghebbende is dus degene die de vermakelijkheid geeft en daaraan doet niet af dat de organisatoren van een evenement een zekere vrijheid hebben binnen het door belanghebbende gegeven kader bij de invulling van het door hen georganiseerde evenement. Daaraan doet evenmin af dat de heffingsambtenaar mogelijk ook de organisator van het evenement als belastingplichtige zou mogen aanmerken.

NTFR 2013/1722 - Bouwleges zijn terecht en tot het juiste bedrag opgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2692, datum uitspraak 16-05-2013, publicatiedatum 13-06-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft een aanvraag bouwvergunning 1e fase ingediend ter zake van de bouw van een bedrijfspand met twee bovenwoningen. Deze bouwvergunning is verleend en daarbij is een bedrag van € 10.264,52 aan leges geheven. Vervolgens heeft belanghebbende een aanvraag bouwvergunning 2e fase ingediend en hiervoor is een bedrag van € 9.078,40 aan leges geheven. Belanghebbende stelt dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd op basis van de hoofdfunctie ‘maatschappelijk/economisch’ in plaats van de hoofdfunctie ‘industrie’ voor de begane grond. Vaststaat dat de aanvragen, voor zover het de begane grond betreft, zijn gedaan voor kantoorruimte en opslagruimte. Volgens de heffingsambtenaar mogen voor de plek waarvoor de vergunningen zijn gevraagd op basis van het bestemmingsplan alleen bedrijven worden gevestigd die binnen een straal van tien meter geen hinder geven. Een vergunning met daarin een functie ‘industrie’ kan volgens de heffingsambtenaar daarom niet worden verleend en het hof acht dit aannemelijk. Belanghebbende heeft dan ook op geen enkele wijze onderbouwd dat, in afwijking van hetgeen in de aanvraag is vermeld, de hoofdfunctie van de begane grond aangemerkt kan worden als industrie. De heffingsambtenaar heeft op grond van de verordening terecht leges geheven op basis van het tarief voor de functie ‘maatschappelijk/economisch’. Er is geen sprake geweest van willekeurig of onzorgvuldig handelen door de heffingsambtenaar en het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2013/1724 - Gemeenteraad mag de heffingsmaatstaf van toeristenbelasting wijzigen

ECLI:NL:GHARL:2013:5465, datum uitspraak 23-07-2013, publicatiedatum 25-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft een recreatiewoning gelegen op een recreatiepark. In de jaren voorafgaand aan het jaar 2010 maakte hij gebruik van een voor hem gunstige forfaitaire berekeningswijze van de heffingsmaatstaf. Per 1 januari 2010 is de verordening toeristenbelasting van de gemeente Borger-Odoorn gewijzigd in die zin dat belanghebbende voor de heffingsmaatstaf moet aansluiten bij het werkelijke aantal overnachtingen. Belanghebbende maakt hiertegen bezwaar. Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat nu de verordening in lijn is gebracht met art. 224 Gem.w. voor het ingrijpen van de belastingrechter geen plaats is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel als beginselen van behoorlijke wetgeving faalt.

NTFR 2013/1725 - Legesverordening Amersfoort onverbindend wegens strijdigheid met opbrengstlimiet van art. 12 Machtigingsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2013:4677, datum uitspraak 02-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 36, gepubliceerd op 05-09-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is belast met de aanleg van een glasvezelnetwerk in de gemeente Amersfoort. Voor het (telkens) verlenen van instemming door het college van B en W als bedoeld in art. 5.4, lid 1, onderdeel b, Telecommunicatiewet, is belanghebbende telkens leges in rekening gebracht. Belanghebbende stelt dat sprake is van disproportionele heffingen en heeft zich daarbij beroepen op de Europese zogenoemde Dienstenrichtlijn en de Machtigingsrichtlijn. Het hof toetst aan die laatste richtlijn. Niet art. 13 daarvan maar art. 12 is volgens het hof van toepassing. Volgens de onvoorwaardelijke en voldoende bepaalbaar bepalingen van dit artikel mogen de onderhavige leges enkel dienen ter dekking van de administratiekosten die voortvloeien uit de in art. 12 genoemde posten. Voor de toetsing van deze opbrengstlimiet, knoopt het hof aan bij de criteria van HR 24 april 2009, 07/12961, NTFR 2009/1002 en HR 10 april 2009, nr. 32.747, LJN BC3691. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de in geschil zijnde leges de opbrengstlimiet overschrijden, omdat de opgevoerde lasten geen lasten ‘ter zake’ (art. 12 Machtigingsrichtlijn) vormen. De gemeente heeft geen nadere inlichtingen verstrekt over de posten. Het hof concludeert dat de gehele verordening verbindende kracht mist. Daarom worden de legesnota’s vernietigd.