Aflevering 33-34

Gepubliceerd op 21 augustus 2024

NTFR 2024/1334 - Resultaat verkoop certificaten van aandelen in werkgever is geen negatief loon

ECLI:NL:HR:2024:1083, datum uitspraak 02-08-2024, publicatiedatum 02-08-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van mr. T.J. Mooij
Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij A bv. Zij heeft in de jaren 2006 t/m 2014 voor € 241.547 aan certificaten van aandelen gekocht in de moedermaatschappij van de groep waartoe ook A bv behoort. De koopsom daarvoor was gelijk aan de waarde in het economische verkeer. In december 2016 hebben de aandeelhouders van de moedermaatschappij een overeenkomst gesloten om alle aandelen in de moedermaatschappij te verkopen. De aandelen zijn op 12 januari 2017 overgedragen aan de koper. Belanghebbende heeft door deze verkoop € 95.397 ontvangen voor haar certificaten, waardoor zij per saldo een verlies heeft geleden van afgerond € 146.150. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:2217) heeft geoordeeld dat belanghebbende de certificaten heeft gekocht tegen de waarde in het economische verkeer, dat daardoor een causaal verband met de dienstbetrekking ontbreekt en dat daarom de certificaten in 2016 en 2017 tot box 3 behoren. Verder heeft het hof geoordeeld dat het verlies bij de verkoop in 2017 niet als negatief loon in aanmerking kan worden genomen, aangezien dit verlies niet rechtstreeks samenhangt met de dienstbetrekking maar voortvloeit uit de waardedaling van de certificaten. Wat betreft het box 3-inkomen heeft het hof geoordeeld dat voor de waardebepaling van de certificaten op 1 januari 2017 kan worden uitgegaan van de prijs die in december 2016 was overeengekomen in het kader van de verkoop van de aandelen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat het box 3-inkomen beperkt is tot de daadwerkelijk genoten rente op bankrekeningen. De Hoge Raad onderschrijft alle oordelen van het hof.

NTFR 2024/1347 - Geen discriminatie, anbi-status door de inspecteur wel ten onrechte met terugwerkende kracht ingetrokken

ECLI:NL:GHDHA:2024:1256, datum uitspraak 24-07-2024, publicatiedatum 24-07-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van dr. D. Molenaar
grondrechten, uitworpredenen, derdenonderzoek, ANBI-onderzoek, administratie, kasverschillen, kwant, kwantitatieve eis, op de zaak betrekking hebbende stukken, liquidatiebepaling, selectiecriterium, controlebevoegdheden, administratieplicht

NTFR 2024/1350 - Investering in kantoorpand geen fbi; verlaging onzakelijk hoge rente aandeelhouderslening

ECLI:NL:GHAMS:2024:1918, datum uitspraak 07-05-2024, publicatiedatum 17-07-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van mr. D.C. Simonis
rente, aandeelhouderslening, fbi, vereiste aangifte, vertrouwensbeginsel, doelomschrijving, geldlening, IRR, fraus legis, beleggingsinstelling, financieringslimiet, beleggingseis, gelieerd, onzakelijk, uitdeling, borgstellingsanalogie, benchmarkanalyse, gelijkheidsbeginsel

NTFR 2024/1353 - Prejudiciële vragen over factoring en btw (Kosmiro – prej.vr. zaak C-232/24)

Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024
A Oy is een in Finland gevestigde vennootschap in de financiële sector die factoringdiensten aanbiedt in verschillende vormen. Factoring via factuurfinanciering houdt in dat de factor (A Oy) aan zijn klant een krediet verstrekt op basis van de uitstaande vorderingen die als zekerheid dienen. De hoogte van het krediet hangt af van de risicoanalyse van de debiteuren. De klant blijft de schuldeiser en draagt het risico van wanbetaling, terwijl de factor onder meer de aanmaningen en de incasso verzorgt. Een andere factoringvorm is de factoring via cessie, waarbij de factor de vorderingen van de klant overneemt tegen een lagere prijs dan de nominale waarde en daarmee ook het debiteurenrisico. In beide vormen van factoring brengt de factor verschillende vergoedingen in rekening, waaronder een vaste aanvangsvergoeding en een financieringscommissie.

NTFR 2024/1354 - Medische vrijstelling niet van toepassing op besnijdenissen zonder medische indicatie

ECLI:NL:HR:2024:1063, datum uitspraak 12-07-2024, publicatiedatum 12-07-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van mr. M. Rang
Belanghebbende, een toegelaten aanbieder van geneeskundige zorg, heeft klinieken waarin besnijdenissen op medische indicatie en zonder medische indicatie worden uitgevoerd door artsen. In geschil is of de besnijdenissen die niet op medische indicatie plaatsvinden, maar vanwege een religieus en/of cultureel en/of hygiënisch motief van de betrokkene, onder de medische btw-vrijstelling vallen. Hof Amsterdam (26 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1294, NTFR 2023/1905) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad belicht in het arrest eerst het juridische kader inzake het begrip ‘gezondheidskundige verzorging’. Uit dit kader volgt dat eenzelfde door een (para)medicus verrichte (be)handeling, zoals hier een besnijdenis, afhankelijk van het doel van die (be)handeling, in het ene geval wel en in het andere geval niet onder de medische vrijstelling kan worden gebracht. De enkele omstandigheid dat een (be)handeling is verricht door een beoefenaar van een (para)medisch beroep rechtvaardigt het toepassen van de medische vrijstelling dus niet. Bij de vraag of een door een (para)medicus in de uitoefening van zijn beroep verrichte dienst een therapeutische doelstelling heeft, moet worden uitgegaan van de aanleiding op basis waarvan die medische beroepsbeoefenaar tot de concrete (be)handeling is overgegaan. De louter subjectieve opvatting van de persoon die de (be)handeling ondergaat over het doel van die (be)handeling is niet beslissend. Het hof heeft dat miskend. Toch laat de Hoge Raad de hofuitspraak in stand. De beslissing van het hof dat de medische vrijstelling niet van toepassing is op de besnijdenissen in de klinieken van belanghebbende die niet op medische indicatie plaatsvinden, wordt namelijk zelfstandig gedragen door zijn oordeel dat van de besnijdenissen geen preventieve werking uitgaat. De Hoge Raad acht dat oordeel cassatieproof. In zijn beschouwing hierover gaat de Hoge Raad in op de bewijsrechtelijke aspecten inzake, kort gezegd, de preventieve werking.

NTFR 2024/1360 - A-G Pauwels: terechte aanslag OZB voor gebruikers gedurende coronapandemie

ECLI:NL:PHR:2024:768, datum uitspraak 19-07-2024, publicatiedatum 02-08-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van A. Oosters Bec
A-G Pauwels heeft conclusies genomen in drie zaken over de onroerendezaakbelasting voor gebruikers. De zaken met nrs. 23/03444 en 23/03445 betreffen uitspraken van hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:1406 en 1407) (de sportschoolzaken). De zaak met nr. 23/03793 betreft een uitspraak van rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:7845) (de bioscoopzaak).

NTFR 2024/1364 - Vordering cassatie in belang der wet over procesbelang bij nihilaanslag en verliesverdamping

ECLI:NL:PHR:2024:777, datum uitspraak 26-07-2024, publicatiedatum 26-07-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
De belastingplichtige bezat in boekjaar 2017 vier onroerende zaken waarvan er drie zijn verkocht in boekjaar 2018-2019 en de vierde op 31 maart 2022. Bij aanvang van boekjaar 2017 had zij onverrekende verliezen uit voorgaande jaren. Ook in 2017 leed zij verlies. Haar is daarom een nihil-aanslag Vpb 2017 opgelegd; haar verlies 2017 is vastgesteld op € 303.807. De verliezen ontstaan in 2007-2008 konden in boekjaar 2017 nog worden verrekend; daarna niet meer (art. 20 lid 2 Wet Vpb 1969). In verband met die dreigende verliesverdamping heeft de belastingplichtige bij bezwaar tegen de nihilaanslag 2017 verzocht haar fiscale winst hoger vast te stellen na opwaardering naar WEV van de drie in 2018-2019 verkochte onroerende zaken. De aanslag zou na die opwaardering en verliesverrekening nog steeds nihil bedragen. De inspecteur heeft het bezwaar wel ontvangen, maar ongegrond verklaard omdat het niet strekte tot verlaging van de aanslag of verhoging van het vastgestelde verlies; de belastingplichtige zou niet in een betere positie komen met betrekking tot die twee beschikkingen.

NTFR 2024/1377 - A-G Wattel: Gemeente is VPB-plichtig voor reclameactiviteiten en verhuur locaties brandstofverkoop

ECLI:NL:PHR:2024:658, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 28-06-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024
A-G Wattel heeft conclusies genomen in drie zaken (met nummers 23/04802, 23/04807 en 24/00124) waarin gemeenten aan commerciële derden tegen vergoeding gelegenheid geven tot reclame-uitingen op de grond of aan objecten van de gemeente. De gemeente in onderhavige procedure veilt bovendien rechten om brandstofverkooppunten te huren en te exploiteren en verhuurt die punten vervolgens aan de gegunden. In alle zaken is de vraag of de gemeenten vennootschapsbelastingplichtig zijn voor het batige saldo van de genoemde activiteiten. Bij de drie conclusies behoort ook een gemeenschappelijke bijlage (ECLI:NL:PHR:2024:695) waarin wetgeving, parlementaire geschiedenis, rechtspraak, literatuur en beleidsuitingen worden behandeld.