NTFR 2024/1354 - Medische vrijstelling niet van toepassing op besnijdenissen zonder medische indicatie
ECLI:NL:HR:2024:1063, datum uitspraak 12-07-2024, publicatiedatum 12-07-2024
Aflevering 33-34, gepubliceerd op 21-08-2024 met annotatie van mr. M. RangBelanghebbende, een toegelaten aanbieder van geneeskundige zorg, heeft klinieken waarin besnijdenissen op medische indicatie en zonder medische indicatie worden uitgevoerd door artsen. In geschil is of de besnijdenissen die niet op medische indicatie plaatsvinden, maar vanwege een religieus en/of cultureel en/of hygiënisch motief van de betrokkene, onder de medische btw-vrijstelling vallen. Hof Amsterdam (26 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1294, NTFR 2023/1905) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad belicht in het arrest eerst het juridische kader inzake het begrip ‘gezondheidskundige verzorging’. Uit dit kader volgt dat eenzelfde door een (para)medicus verrichte (be)handeling, zoals hier een besnijdenis, afhankelijk van het doel van die (be)handeling, in het ene geval wel en in het andere geval niet onder de medische vrijstelling kan worden gebracht. De enkele omstandigheid dat een (be)handeling is verricht door een beoefenaar van een (para)medisch beroep rechtvaardigt het toepassen van de medische vrijstelling dus niet. Bij de vraag of een door een (para)medicus in de uitoefening van zijn beroep verrichte dienst een therapeutische doelstelling heeft, moet worden uitgegaan van de aanleiding op basis waarvan die medische beroepsbeoefenaar tot de concrete (be)handeling is overgegaan. De louter subjectieve opvatting van de persoon die de (be)handeling ondergaat over het doel van die (be)handeling is niet beslissend. Het hof heeft dat miskend. Toch laat de Hoge Raad de hofuitspraak in stand. De beslissing van het hof dat de medische vrijstelling niet van toepassing is op de besnijdenissen in de klinieken van belanghebbende die niet op medische indicatie plaatsvinden, wordt namelijk zelfstandig gedragen door zijn oordeel dat van de besnijdenissen geen preventieve werking uitgaat. De Hoge Raad acht dat oordeel cassatieproof. In zijn beschouwing hierover gaat de Hoge Raad in op de bewijsrechtelijke aspecten inzake, kort gezegd, de preventieve werking.