Aflevering 7

Gepubliceerd op 14 februari 2008

NTFR 2008/288 - Onduidelijkheden bij de verplichte waardering van activa op werkelijke waarde

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008 geschreven door prof. dr. A.O. Lubbers
Eén van de elementen binnen goed koopmansgebruik waarop ik maar moeilijk vat krijg, houdt verband met de waardering van activa: in welke gevallen is een belastingplichtige verplicht een activum te waarderen op ‘waarde in het economische verkeer’ in plaats van op kostprijs of lagere bedrijfswaarde’? In deze Opinie zet ik op rij in welke gevallen goed koopmansgebruik voorschrijft jaarlijks rekening te houden met de in het desbetreffende jaar opgetreden waardestijging van het activum.Omwille van de probleemstelling van deze Opinie ga ik ervan uit dat wij te maken hebben met activa die jaarlijks in waarde stijgen. Ik realiseer mij dat dit een ernstige inbreuk op de werkelijkheid is. Een gevolg van deze aanname is dat ik hier en daar spreek over ‘opwaardering’. Vervolgens probeer ik de opwaarderingsproblematiek te plaatsen in de context van de beginselen van goed koopmansgebruik en een verklaring te vinden voor het door mij geconstateerde verschil in de behandeling van een aantal activa.

NTFR 2008/291 - Terugwerkende kracht bij inbreng in bv ondanks niet tijdig verzoek

ECLI:NL:HR:2008:BC2605, datum uitspraak 25-01-2008, publicatiedatum 25-01-2008
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende heeft op 26 september 1996 een bv opgericht. Per die datum heeft hij zijn onderneming ingebracht in de bv. Er is geen voorovereenkomst gesloten, maar volgens de akte van oprichting wordt het resultaat vanaf 1 juli 1996 aan de bv toegerekend. In geschil of aan de toerekening van het resultaat aan de bv terugwerkende kracht kan worden toegekend tot 1 juli 1996. Hof Arnhem (NTFR 2005/951) beantwoordt deze vraag negatief, omdat niet is voldaan aan het in het besluit van 9 oktober 1995, BNB 1996/43, gestelde vereiste dat daartoe een tijdig schriftelijk verzoek moet zijn gedaan. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. In het besluit is de tijdige indiening van het verzoek niet opgenomen onder de voorwaarden die zijn gesteld aan het verlenen van terugwerkende kracht, terwijl dit ook uit de strekking van het besluit niet volgt. Nu belanghebbende weliswaar niet uiterlijk bij zijn aangifte, maar wel nadien onmiskenbaar een beroep heeft gedaan op de goedkeuring van het besluit, is terugwerkende kracht mogelijk.

NTFR 2008/292 - Deelvisser in stille maatschap is geen ondernemer

ECLI:NL:PHR:2008:BC3679, datum uitspraak 14-11-2008, publicatiedatum 14-11-2008
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Belanghebbende is maat in een maatschap die het vissersbedrijf uitoefent. In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2001 als ondernemer kan worden aangemerkt. In het bijzonder is de vraag of belanghebbende rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming. A-G Wattel stelt in zijn conclusie vast dat de eigenaar van het schip op eigen naam (niet als maat of vertegenwoordiger van de maatschap) verbintenissen met derden aangaat en dat er geen gemeenschappelijke naam is waaronder het samenwerkingsverband extern is opgetreden. Belanghebbende wordt dan ook niet rechtstreeks jegens derden verbonden en is derhalve geen ondernemer.

NTFR 2008/298 - Loonbelasting over loon clandestiene aspergestekers

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Belanghebbende is de echtgenote van een jachtopzichter die, als loon in natura, een stuk grond mag pachten van de vennootschap waarbij hij in dienst is; op deze grond verbouwt belanghebbende asperges. Van deze activiteit wordt geen administratie bijgehouden. De arbeidsinspectie heeft tijdens een veldcontrole geconstateerd dat er aspergestekers aan het werk waren die in het bos vluchtten. Gebaseerd op de omvang van het areaal schat de inspecteur de benodigde mankracht in en berekent een naheffingsaanslag loonbelasting, die met verhoging wordt opgelegd.

NTFR 2008/302 - Staatssecretaris van Financiën informeert Tweede Kamer over loonuitvraag 2006

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De staatssecretaris van Financiën informeert via een brief de Tweede Kamer over de afronding van de gegevensuitvraag van loongegevens over 2006 en de gevolgen daarvan voor wat de staatssecretaris noemt de 'afnemende processen'. Daarbij gaat het om de teruggave van de te veel ingehouden zorgpremies, de teruggave van te veel ingehouden premies werknemersverzekeringen en het definitief vaststellen van toeslagen.

NTFR 2008/304 - Samenhangende verzekeringsovereenkomsten fiscaal als spaarcontract aangemerkt

ECLI:NL:HR:2008:BB6362, datum uitspraak 01-02-2008, publicatiedatum 01-02-2008
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende heeft op 30 juni 1989 bij dezelfde verzekeringsmaatschappij zowel een (hoog/laag) kapitaalverzekering als een direct ingaande lijfrente gesloten. Hij is in beide verzekeringsovereenkomsten zowel verzekeringnemer, verzekerde als begunstigde. Voor de kapitaalverzekering is een eenmalige premie verschuldigd, alsmede een jaarlijkse premie. De lijfrente keert jaarlijks een bedrag uit gelijk aan de premie voor de kapitaalverzekering. De looptijd van de kapitaalverzekering is van 1989 tot en met 2001, de looptijd van de lijfrenteovereenkomst is van 1989 tot 2016. Op de einddatum van de kapitaalverzekering, 30 juni 2001, is een bedrag aan belanghebbende uitgekeerd. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2006/1339) vertonen de verzekeringen weliswaar een sterke samenhang, maar gelet op de verschillende looptijd kan niet worden gesproken van één overeenkomst. De uitkering is daarom onbelast. De staatssecretaris van Financiën heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad komt, in navolging van A-G Van Ballegooijen (NTFR 2007/1962), tot de conclusie dat gedurende de gezamenlijke looptijd (van 1989 tot en met 2001) de beide verzekeringen als één overeenkomst moeten worden beschouwd. Hieraan staat niet in de weg dat de lijfrenteverzekering na afwikkeling van de kapitaalverzekering nog vijftien jaar doorloopt. De inspecteur heeft daarom terecht de door belanghebbende in 2001 ontvangen uitkering (na aftrek van de aan deze uitkering toe te rekenen stortingen) als inkomen uit werk en woning belast en de waarde van het recht van belanghebbende op deze uitkering terecht tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen gerekend.

NTFR 2008/305 - Goedkeuring om de grondslag voor box 3 aan te passen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De Belastingdienst heeft in december 2007 een fout gemaakt in de automatische incasso van voorlopige aanslagen inkomstenbelasting. Dit heeft gevolgen voor de rendementsgrondslag van box 3. De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat belastingplichtigen dit rechttrekken door de rendementsgrondslag aan te passen. De goedkeuring kan worden toegepast door bij de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 en/of 2008 het bedrag van één of meer van de (niet-vrijgestelde) bezittingen van eind 2007 en/of begin 2008 te verlagen waardoor wordt bereikt dat het totaal van de bezittingen wordt verlaagd met de te laat geïncasseerde termijn. Deze goedkeuring geldt alleen voor de belastingplichtigen bij wie de maandelijkse termijn in januari 2008 in plaats van in december 2007 automatisch is afgeschreven.

NTFR 2008/308 - Schuldverklaring onvoldoende voor aftrek uitgaven levensonderhoud kind

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De zoon van belanghebbende studeert en heeft in 2002 een rentedragende lening ontvangen van de Informatie Beheer Groep (IBG). In de voorgaande jaren heeft de zoon een prestatiebeurs ontvangen. Belanghebbende en zijn zoon hebben in 2001 een schuldverklaring ondertekend waarin zij verklaren dat belanghebbende de bedragen zal vergoeden die de zoon aan de IBG verschuldigd is voor de aflossing van de studieschuld. Belanghebbende houdt voor het onderhavige jaar rekening met een aftrek wegens uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar. De inspecteur heeft de opgevoerde aftrek niet geaccepteerd. De inspecteur stelt dat geen sprake is van op belanghebbende drukkende kosten. Belanghebbende is evenwel van mening dat het door de zoon geleende bedrag, dat in het onderhavige jaar rentedragend is geworden, op grond van de schuldverklaring, geheel tot zijn last komt.

NTFR 2008/310 - Kamervragen over het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting in Nederland

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft de vragen van Kamerlid Tang over het effectieve Nederlandse vennootschapsbelastingtarief beantwoord. In het antwoord is een tabel opgenomen met een uitsplitsing van de VPB-opbrengst in de periode 2004 tot en met 2006 naar ZGO (Zeer Grote Ondernemingen), MGO (Middelgrote Ondernemingen) en MKB (Midden- en Kleinbedrijf). Uit de tabel blijkt dat het percentage in de totale VPB-opbrengst van het ZGO in de desbetreffende periode is gedaald van 57% naar 54%, terwijl het aandeel van het MKB is gestegen van 24% naar 28%. De staatssecretaris vindt het niet verbazingwekkend dat een deel van de bedrijven in enig jaar geen of weinig vennootschapsbelasting betaalt. Dit kan volgens de staatssecretaris worden veroorzaakt door conjuncturele factoren, maar ook door verliesverrekening. Hij merkt op dat internationaal opererende bedrijven als gevolg van de deelnemingsvrijstelling of andere regelingen ter voorkoming van dubbele belasting mogelijk geen vennootschapsbelasting zijn verschuldigd.

NTFR 2008/313 - Geen plaats voor schadevergoeding

ECLI:NL:HR:2008:BC3719, datum uitspraak 08-02-2008, publicatiedatum 08-02-2008
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008 met annotatie van mr. E. Thomas
Hof Amsterdam heeft op 1 februari 2006 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. In deze uitspraak is het beroep gegrond verklaard en is het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het verzoek om een schadevergoeding (art. 8:73 Awb). Bij nadere uitspraak heeft het hof de inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van schade tot een bedrag van € 8.624. De Hoge Raad heeft de uitspraak van 1 februari 2006 vernietigd en het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard (zie nr. 43.083). Dit brengt mee dat voor toepassing van art. 8:73 Awb geen plaats is.

NTFR 2008/318 - Geen spoedeisend belang bij verzoek tot verwijdering FIOD-stukken

ECLI:NL:RBARN:2007:BB9581, datum uitspraak 22-11-2007, publicatiedatum 06-12-2007
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag accijns en omzetbelasting opgelegd, welke na bezwaar is gehandhaafd. Daarop heeft belanghebbende beroep ingesteld. Met betrekking tot deze naheffingsaanslag is ook een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Bij voorlopige voorziening verzoekt belanghebbende de voorzieningenrechter te bepalen dat het overzichtsproces-verbaal van de FIOD-ECD uit het dossier wordt verwijderd. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af omdat het spoedeisend belang ontbreekt. Het gevaar van onjuiste beïnvloeding – indien in de bodemprocedure de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat het proces-verbaal buiten beschouwing moet blijven, heeft hij inmiddels in het kader van de beoordeling van het verzoek tot verwijdering van het proces-verbaal, wel daarvan kennisgenomen – kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende worden ondervangen. De kamer die de bodemprocedure behandelt kan namelijk, indien deze tot het oordeel komt dat het proces-verbaal buiten beschouwing dient te worden gelaten, naar analogie van art. 8:29, lid 5, Awb de zaak verwijzen naar een andere kamer.

NTFR 2008/319 - Deelnemingskosten van buiten EU/EER gevestigde kleindochters niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2008:AZ0890, datum uitspraak 08-02-2008, publicatiedatum 08-02-2008
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende houdt deelnemingen binnen (Luxemburg en Spanje) en buiten (Zwitserland) de EU/EER die op hun beurt belangen houden in (klein)dochtervennootschappen buiten de EU/EER. Bepaalde deelnemingskosten van belanghebbende zijn toe te rekenen aan de winst van de dochters en kleindochters buiten de EU/EER. De inspecteur heeft deze kosten niet in aftrek toegelaten. Voor Hof Amsterdam (NTFR 2006/321) was in geschil of Nederland art. 13, lid 1, Wet VPB 1969 in samenhang met art. 43 en 56 EG-Verdrag en de EG-Moeder-dochterrichtlijn zodanig mag toepassen dat aftrek van deelnemingskosten is uitgesloten, voor zover die kosten dienstbaar zijn aan door de (klein)dochters buiten de EU of de EER behaalde winst. Voor zover de kosten de Zwitserse deelneming betreffen, is de aftrekbeperking volgens het hof gerechtvaardigd door de standstillbepaling van art. 57, lid 1, EG-Verdrag. Ter zake van de deelnemingen binnen de EU met kleindochters daarbuiten bestond naar het oordeel van het hof wel recht op aftrek van deelnemingskosten. Het hof overwoog dat de kosten die dienstbaar zijn aan kleindochterwinst die in derde landen belastbaar is, (tevens) volledig zijn te relateren aan de winst van de rechtstreekse EU-dochters van belanghebbende, waardoor de aftrekbeperking mede de deelnemingen in de EU-dochters treft en sprake is van een verboden belemmering van de vestigingsvrijheid (art. 43 EG-Verdrag) dan wel de vrijheid van kapitaalverkeer (art. 56 EG-Verdrag).

NTFR 2008/320 - Internationale aspecten van pensioenen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Dit besluit behandelt enige situaties van pensioenopbouw en pensioenafwikkeling met internationale aspecten. Het gaat om de voortzetting van de buitenlandse pensioenregeling bij inkomende werknemers, de waarde-overdracht van pensioenkapitaal vanuit het buitenland, uitkeringen uit pensioenaanspraken waarvoor bij de opbouw in het buitenland geen faciliteit is genoten, de voortzetting van een Nederlandse pensioenregeling in het buitenland en de waarde-overdracht aan een buitenlandse verzekeraar bij de aanvaarding van een dienstbetrekking in het buitenland.

NTFR 2008/322 - EC verzoekt Duitsland om discriminerende regels te beëindigen die op niet-ingezetenen worden toegepast (artiesten, sporters en journalisten)

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De Europese Commissie heeft Duitsland verzocht om het bronbelastingsysteem aan te passen dat wordt toegepast op het inkomen van bepaalde categorieën niet-ingezetenen (vooral artiesten, sporters en journalisten). Na de start van de infractieprocedure in maart 2007 (IP/07/413) introduceerde Duitsland een beperkte mogelijkheid om zakelijke uitgaven van het bruto-inkomen af te trekken (zakelijke kosten zijn alleen aftrekbaar indien zij 50% van het inkomen te bovengaan) en verhoogde het bronbelastingtarief van 25% tot 40% voor het geval dat de zakelijke uitgaven in aftrek werden toegestaan. Aan de andere kant mogen vergelijkbare Duitse ingezetenen hun netto-inkomen (inkomen na aftrek van zakelijke kosten) jaarlijks aangeven. De Commissie is van mening dat de nieuwe beperkte mogelijkheid om zakelijke uitgaven af te trekken en het verhoogde bronbelastingtarief in strijd zijn met het vrije verkeer van diensten. Volgens de Commissie is zijn standpunt in lijn met de arresten van het Hof van Justitie EG (Scorpio, Centro Equestre en Gerritse).

NTFR 2008/323 - EC begint infractieprocedure tegen Duitsland wegens discriminerende afschrijvingsregels voor in buitenland gelegen gebouwen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De Europese Commissie heeft Duitsland verzocht om de wetgeving voor afschrijving op gebouwen te wijzigen. Volgens de Duitse wet wordt in het algemeen op gebouwen afgeschreven volgens de lineaire methode. De wet biedt echter de mogelijkheid van degressieve afschrijving in geval van verhuurde huizen die in Duitsland zijn gelegen. Verhuurde huizen die in het buitenland zijn gelegen komen dus niet voor degressieve afschrijving in aanmerking. De Commissie beschouwt deze beperking in strijd met het vrije verkeer van kapitaal. De Commissie heeft Duitsland op grond van art. 226 EG-Verdrag verzocht om deze schending van het EU-recht ongedaan te maken. Als Duitsland niet de noodzakelijke maatregelen neemt om het EU-recht na te leven, kan de Commissie Duitsland voor het Hof van Justitie EG dagen.

NTFR 2008/324 - EC daagt Portugal voor het Hof wegens discriminerende belastingamnestiewet

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De Europese Commissie heeft besloten Portugal voor het Hof van Justitie EG te dagen omdat de Portugese belastingamnestiewet uit 2005 het vrije verkeer van kapitaal beperkt. De belastingamnestie voorzag in een inkeerregeling tegen een sanctietarief van 2,5% voor investeringen in Portugese staatsobligaties (in plaats van 5% in andere activa). De Commissie had Portugal op grond van art. 226 EG-Verdrag verzocht om deze schending van het EU-recht ongedaan te maken door op alle situaties van inkeer dezelfde fiscale behandeling toe te passen (IP/07/681, NTFR 2007/948). Portugal heeft echter geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Commissie.

NTFR 2008/325 - EC treft maatregelen tegen Duitsland, Estland en Tsjechische Republiek wegens belastingheffing over uitgaande dividenden

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De Europese Commissie heeft Duitsland en Estland op grond van art. 226 EG-Verdrag verzocht informatie te verstrekken over hun regels waaronder dividenden (en in het geval van Duitsland ook interest) betaald aan buitenlandse pensioenfondsen zwaarder mogen worden belast dan dividenden (en interest) die aan binnenlandse pensioenfondsen worden betaald. De Commissie heeft ook Tsjechië verzocht om informatie over zijn regels waaronder dividenden betaald aan buitenlandse bedrijven zwaarder worden belast dan dividenden die aan binnenlandse bedrijven worden betaald.

NTFR 2008/326 - EC neemt stappen tegen België omdat het maatregelen ingevolge Fusierichtlijn niet heeft geïmplementeerd

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
De Europese Commissie heeft België op grond van art. 226 EG-Verdrag verzocht om de richtlijn uit 2005 (2005/19/EC) in de nationale wet te implementeren en de genomen maatregelen met de Commissie te communiceren. De richtlijn uit 2005 brengt wijzigingen aan in de Fusierichtlijn (90/434/EEC). Het tweede deel van de maatregelen van Richtlijn 2005/19/EC had voor 1 januari 2007 geïmplementeerd moeten zijn. Art. 2 Richtlijn 2005/19/EC verplicht lidstaten de Commissie tijdig op de hoogte te stellen van de op nationaal niveau genomen maatregelen om de bepalingen van de richtlijn te implementeren. Als België niet de noodzakelijke maatregelen neemt om de relevante nationale wetgeving te wijzigen, kan de Commissie België voor het Hof van Justitie EG dagen.

NTFR 2008/327 - Advocaat-generaal signaleert btw-problemen bij kosten voor gemene rekening

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Belanghebbende, ondernemer, is actief in de verzekeringsbranche. Naast haar hoofdvestiging in Z, heeft zij een vaste inrichting in R. B, een aan belanghebbende gelieerde vennootschap die in Luxemburg is gevestigd, berekende kosten door aan de vaste inrichting. Aan deze kostendoorberekening lag een overeenkomst tussen B en de vaste inrichting ten grondslag. Hof Den Bosch (NTFR 2007/728) oordeelde dat de door B doorberekende kosten niet als kosten voor gemene rekening zijn aan te merken. In de onderhavige conclusie gaat A-G Van Hilten in op het leerstuk inzake kosten voor gemene rekening waarbij zij onderscheid maakt in twee categorieën kosten die worden omgeslagen: kosten die zonder btw zijn opgekomen en kosten ter zake waarvan btw in rekening is gebracht. Met betrekking tot de laatstgenoemde categorie kosten signaleert de advocaat-generaal een tweetal problemen. Het eerste probleem is dat de zogenoemde penvoerder slechts btw in aftrek kan brengen voor zover hij de kosten niet doorberekent en dat degenen over wie de kosten worden omgeslagen ook geen recht hebben op aftrek van de aan hen doorgeschoven btw, zodat btw blijft 'hangen'. Het tweede probleem hangt samen met art. 37 Wet OB 1968 respectievelijk art. 21, lid 1, onderdeel c, Zesde Richtlijn. Het is niet uitgesloten dat in de praktijk de penvoerder in verband met de kostenomslag, omslagnota's uitreikt in de vorm van facturen waarop ook de omgeslagen btw wordt vermeld. Los van deze problemen is de advocaat-generaal van mening dat het hof met zijn oordeel, dat de door B doorberekende kosten niet als kosten voor gemene rekening zijn aan te merken is uitgegaan een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft volgens de advocaat-generaal voorts een onjuist criterium aangelegd bij de plaatsbepaling van de dienstverlening door B. De desbetreffende diensten moeten volgens A-G Van Hilten worden gerangschikt onder het bepaalde in art. 6, lid 1, Wet OB 1968, zodat moet worden geconstateerd dat zij in Luxemburg hebben plaatsgevonden. Het middel slaagt. A-G Van Hilten geeft de Hoge Raad in overweging het beroep van belanghebbende gegrond te verklaren, de uitspraak van het hof en van de inspecteur te vernietigen en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 72.100.

NTFR 2008/328 - Bewijslast omtrent etikettering rust op belanghebbende

ECLI:NL:RBARN:2007:BC1481, datum uitspraak 27-12-2007, publicatiedatum 09-01-2008
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Eiseres, een vof van een echtpaar, is als ondernemer actief als adviseur op het gebied van informatie- en communicatietechnologie. Aan de vennoten is een villa met garage, paardenboxen, ondergrond, erf en tuin geleverd. De koopprijs bedroeg f 2.075.000. Hierover is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het pand wordt deels zakelijk en deels voor privédoeleinden aangewend. In 2001 en 2002 vonden verbouwingswerkzaamheden aan het pand plaats. De totale kosten daarvan bedroegen f 1.050.000. Met betrekking tot deze verbouwing is € 67.889 omzetbelasting in rekening gebracht. Van dat bedrag is € 49.796 op aangifte in aftrek gebracht. In geding is een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 28.150, vanwege het privé-gebruik van het pand. De rechtbank volgt partijen in de opvatting dat geen nieuw goed is vervaardigd. Nu niet in geding is dat het pand ook privé wordt gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat de bewijslast omtrent de etikettering op eiseres rust en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het pand volledig tot haar bedrijfsvermogen heeft gerekend. Ook het beroep op het besluit van de staatssecretaris van 27 oktober 2002 wijst de rechtbank af. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de verbouwingsdiensten geheel tot haar bedrijfsvermogen heeft gerekend. Het feitelijke gebruik van het pand is niet inzichtelijk gemaakt, omdat elke relatie tussen de diverse verbouwingsdiensten en het gestelde gebruik van het pand ontbreekt. Ook de omschrijving van de prestaties op de facturen is vaak niet duidelijk, zodat (de omvang van) het zakelijke gebruik van de verbouwingsdiensten ook op die wijze niet aannemelijk is gemaakt. Eiseres heeft derhalve geen recht op aftrek van de ter zake van die diensten in rekening gebrachte omzetbelasting. Verweerder heeft alsnog op juiste en redelijke wijze recht gedaan aan het zakelijk gebruik van het pand.

NTFR 2008/329 - Wijziging Uitvoeringsregeling accijns

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Deze regeling bevat een rectificatie naar aanleiding van een wijziging van de Uitv.reg. Accijns per 1 januari 2008. Deze rectificatie herstelt het wegvallen van de hoeveelheid van 28 sigaretten in art. 48, lid 1, onderdeel b, Uitv.reg. Accijns.

NTFR 2008/330 - Toetsing aan opbrengstlimiet dient per heffing afzonderlijk plaats te vinden

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2008
Hof Amsterdam (NTFR 2007/51) heeft de aan belanghebbende opgelegde aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil vernietigd, omdat het tarief is vastgesteld in strijd met art. 229b, lid 1, Gem.w. Volgens A-G Niessen is deze hofuitspraak niet naar de eis der wet gemotiveerd. Volgens de advocaat-generaal dient de toetsing aan de opbrengstlimiet van genoemde bepaling niet op het niveau van de verordening, maar voor de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht afzonderlijk plaats te vinden. Indien – na verwijzing – mocht blijken dat de opbrengstlimiet van art. 229b Gem.w is overschreden, moet het tarief in de onderhavige verordening onverbindend worden verklaard en moet de aanslag worden vernietigd.