NTFR 2008/337 - Ooh LLP, gij schoonste aller vrouwen?!?
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2008 geschreven door prof. mr. A.J.A. StevensIn het ondernemingsrecht vindt op dit moment een aantal belangrijke ontwikkelingen plaats. Enerzijds nadert het nieuwe personenvennootschappenrecht zijn voltooiing in de voorgestelde Titel 7.13 BW, waarvan het wetsvoorstelWet tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek, Kamerstukken II, 2002-2003, 31 065 (hierna: ‘het Wetsvoorstel Titel 7.13 BW’). inmiddels bij de Eerste Kamer ligt. Anderzijds is een grootschalig project gestart om de rechtsvorm van de bv te flexibiliseren om – als zodanig in een nieuw jasje gestoken – in de toekomst de Europese concurrentie beter aan te kunnen. Het wetsvoorstelWet vereenvoudiging en flexibilisering b.v.-recht, Kamerstukken II, 2006-2007, 31 058. daartoe is in de zomer van vorig jaar bij de Tweede Kamer ingediend. In schril contrast daarmee staan de ontwikkelingen, of beter gezegd het gebrek aan ontwikkelingen, in het fiscale ondernemingsrecht. De laatste activiteit van de wetgever dateert van eind 2006, waarbij de vennootschapsbelasting is hervormd.Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, nr. 631, houdende wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota 'Werken aan winst' (Wet werken aan winst). Van een echte hervorming is echter nauwelijks sprake; in feite betreft het een – uit eigen zak betaalde – tariefsverlaging. In de belastingplicht van de diverse ondernemingsvormen (fiscale transparantie of vennootschapsplicht) wordt geen enkele verandering aangebracht. Ondanks dringende oproepen in de fiscale literatuurZie o.a. de WFR–special over het Wetsvoorstel Titel 7.13, ‘Personenvennootschapsrecht in beweging’, WFR 2007/6729, en het NOB-commentaar bij dit wetsvoorstel van 31 juli 2007. en ook van de zijde van de Raad van StateAdvies RvS en Nader Rapport, Kamerstukken II, 2006-2007, 31 065, nr. 5, p. 2. om te komen tot een herbezinning op de grondslagen van de belastingheffing van ondernemingsvormen lijkt de wetgever ook de invoering van het nieuwe personenvennootschappenrecht niet aan te grijpen om tot een dergelijke herbezinning te komen. In het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Titel 7.13 BW wordt wel duidelijk gemaakt dat ook personenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid fiscaal transparant kunnen zijn, maar de wetgever verzuimt aan te geven waarom dit zo zou moeten zijn.Zie Stevens, ‘Wetsvoorstel Invoeringswet Titel 7.13 BW: enige vennootschapsbelastingaspecten’, WFR 2007/6729, p. 820/821. Doordat het bezit van rechtspersoonlijkheid in het verleden gezien werd als één van de grondslagen voor de vennootschapsbelastingplicht, zou het doorbreken van deze vennootschapsbelastingplicht voor personenvennootschappen/rechtspersonen op zijn minst een deugdelijke motivering vereisen, maar meer nog moeten leiden tot een nader onderzoek of de huidige grondslagen, zoals bijvoorbeeld het bezit van rechtspersoonlijkheidHetzelfde geldt voor het criterium van de vrije overdraagbaarheid. Zie o.a. mijn NTFR–Opinie, ‘De tien geboden tot afschaffing van de open CV’, NTFR 2006/1727, en die van Snel, ‘Subjectieve belastingplicht in de Vpb.’, NTFR 2007/1987., nog wel houdbaar zijn en in de pas lopen met ontwikkelingen in het buitenland.