Aflevering 50

Gepubliceerd op 16 december 2010

NTFR 2010/2801 - Pro Curia

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 geschreven door prof. mr. S.C.W. Douma
Het Hof van Justitie EU kan in de ogen van veel fiscalisten weinig goed doen. Het Hof zou onvoldoende respect tonen voor de fiscale soevereiniteit van de lidstaten.Warren & Graetz zijn van mening dat het Hof de fiscale autonomie van de lidstaten op onaanvaardbare wijze ondermijnt ; zie Michael J. Graetz and Alvin C. Warren, `Income Tax Discrimination and the Political and Economic Integration of Europe', The Yale Law Journal 2006, Vol. 115, p. 1188. Kemmeren vreest dat het Hof geïntegreerde belastingstelsels niet respecteert; E.C.C.M. Kemmeren, `ECJ should not unbundle integrated tax systems!’, EC tax Review 2008/1, p. 4-11. Ook Weber vindt dat het Hof onvoldoende respect heeft voor de fiscale soevereiniteit van de lidstaten; zie Dennis Weber, `Is the limitation of tax jurisdiction a restriction of the freedom of movement? The ECJ should show more respect for the principle of territoriality and for its own basic assumptions’, paper voor de 2007 EATLP conference (www.eatlp.org). Het zou het moeilijke belastingrecht niet begrijpen.Wattel heeft bloopers, conceptuele wanorde, onjuist begrip van (internationaal) belastingrecht en zelfs van het EU recht zélf waargenomen; zie Peter Wattel, `Red Herrings in Direct Tax Cases before the ECJ’, Legal Issues of Economic Integration, 2004/2, p. 81. Het arrest in de zaak Bosal zou fout zijn.Aldus herhaaldelijk P.J. Wattel, laatstelijk in zijn conclusie van 7 juli 2010, nr. 09/05115, punt 7.11 (NTFR 2010/1698) Het Hof zou bezig zijn met positieve harmonisatie, waartoe het als gerechtelijke instelling niet bevoegd is.Julian Ghosh, Principles of the internal market and direct taxation, Oxford: Key Heaven Publications 2007, p. 81. Andere auteurs hebben het Hof ervan beschuldigd de lidstaten juist teveel ruimte te geven.Kofler and Mason hebben het arrest in zaak C-513/04 Kerckhaert and Morres (NTFR 2006/1685) bekritiseerd, omdat de uitkomst ervan onacceptabel zou zijn in de interne markt; Georg W. Kofler and Ruth Mason, `Double Taxation: A European Switch in Time?’, Columbia Journal of European Law, Vol. 14, No. 1, 2007,p. 79-81. Vergelijk ook de forse kritiek van Servaas van Thiel en Marius Vascega, `X Holding: Why Ulysses Should Stop Listening to the Siren’, European Taxation 2010/8, p. 349, die het Hof betichten van rechtsweigering. Los van deze kritiek hebben vele auteurs betoogd dat het Hof de Europese vrijverkeersbepalingen in fiscale zaken onduidelijk en inconsistent toepast en uitlegt. Als gevolg hiervan zouden nationale wetgevers noch belastingplichtigen meer weten waar zij aan toe zijn.Volgens Snell leidt de interpretatie van het begrip `beperking’ in directebelastingzaken tot rechtsonzekerheid en onvoorspelbaarheid; zie Jukka Snell, `Non-discriminatory tax obstacles in Community law', International and Comparative Law Quarterly, Vol. 56, No. 2, 2007, p. 367. Vergelijk ook A-G Wattel in zijn conclusie van 7 juli 2010, nr. 43484 (X Holding) NTFR 2010/1918, waar hij schrijft dat het arrest van het Hof in zaak C-337/08 (X Holding) berust op inconsistenties, een onjuiste veronderstelling en een incomplete motivering. Hoewel ook ik recentelijk een kleine teleurstelling heb moeten verwerken – ik doel op het arrest in zaak C-337/08 X Holding (25 februari 2010, NTFR 2010/541) – vind ik dat het Hof meer waardering verdient dan het tot nu toe heeft gekregen.

NTFR 2010/2805 - Vragen over het WK-bid beantwoord

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt, mede namens de minister van Financiën en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vragen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het WK-bid.

NTFR 2010/2806 - Uitstel van winstneming voor deel verkoopwinst bedrijfspand wellicht mogelijk

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
In mei 2001 is aan belanghebbende, een fiscale eenheid die in onroerend goed handelt, een nieuw gebouwd bedrijfspand opgeleverd en voor een deel door haar in gebruik genomen. Belanghebbende heeft het pand met een boekwinst van € 3.477.076 verkocht aan D bv. Belanghebbende heeft het pand per 2 mei 2001 voor een marktconforme huurprijs gehuurd voor tien jaren, met een voorkeursrecht van koop alsmede het recht van onderverhuur. De verhuurder heeft aanspraak op 50% van de meeropbrengst bij onderverhuur. Het hof heeft de claim van belanghebbende op uitstel van winstneming ter zake van de boekwinst vanwege de door haar gestelde huurgarantie afgewezen. Ook de subsidiaire claim van belanghebbende tot vorming van een voorziening ter zake van de verplichtingen die voortvloeien uit de door haar gestelde huurgarantie heeft het hof afgewezen. Dit laatste acht de Hoge Raad juist. Het mogelijke leegstandsrisico dat belanghebbende loopt, voltrekt zich namelijk van jaar tot jaar en moet derhalve aan de toekomstige huurperioden worden toegerekend. Wat de aanspraak op uitstel van winstneming betreft, heeft belanghebbende wel een punt volgens de Hoge Raad. Indien namelijk een gedeelte van de verkoopopbrengst moet worden aangemerkt als een vergoeding voor door belanghebbende te lopen risico’s – bestaande uit per saldo te verwachten verliezen met betrekking tot de huur van het niet in eigen gebruik zijnde gedeelte van het pand – mag dit gedeelte van de verkoopopbrengst worden toegerekend aan de periode waarin deze risico’s worden gelopen. Dit punt moet nader worden onderzocht door de verwijzingsrechter.

NTFR 2010/2807 - Advocaatkosten hebben tevens betrekking op beëindiging vof en zijn aldus aftrekbaar

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4792, datum uitspraak 21-10-2010, publicatiedatum 24-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende en Y, gehuwd op huwelijkse voorwaarden, zijn in 2001 gescheiden. Zij dreven samen een vof waarvan de activiteiten bestonden uit de exploitatie van een manege en een paardrijschool, alsmede het tegen vergoeding stallen van paarden van derden. Partijen hebben afgesproken dat wanneer een van beiden niet in staat is werkzaamheden te verrichten hij/zij geen aanspraak kan maken op het winstdeel. Y is in 1996 door een auto-ongeluk arbeidsongeschikt geraakt. Ten aanzien van de correcties op de aangifte van 2001 is het hof van oordeel dat op grond van het overeengekomene de winst geheel aan belanghebbende toekwam en belanghebbende de uit de jaarrekening volgende winst ook geheel in zijn aangifte heeft opgenomen. De eventueel (op de winst) aan te brengen correcties moeten eveneens geheel bij belanghebbende in aanmerking worden genomen. Inzake de correctie op de advocaatkosten oordeelt het hof dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten volledig betrekking hebben op het als ondernemers uit elkaar gaan (beëindiging van de vof). Deze kosten komen dan ook voor aftrek in aanmerking.

NTFR 2010/2808 - Navorderingsaanslag voor handel in vuurwerk terecht opgelegd

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8429, datum uitspraak 25-08-2010, publicatiedatum 28-09-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. W.W. Monteiro
Belanghebbende is fulltime in dienstbetrekking. Hij drijft daarnaast nog een onderneming waarvan de activiteiten bestaan uit het graveren van kentekens in autoruiten. Naar aanleiding van een onderzoek van de FIOD-ECD naar de handel in illegaal vuurwerk heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De inspecteur heeft vervolgens een navorderingsaanslag met een vergrijpboete opgelegd.

NTFR 2010/2810 - Verlenen van optierecht rechtvaardigt niet wijziging van vermogensetikettering

ECLI:NL:RBLEE:2010:BO2395, datum uitspraak 11-10-2010, publicatiedatum 02-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf. In 1997 verkoopt hij aan een projectontwikkelaar grond, te leveren en te betalen nadat en voor zover daarvoor een bestemmingswijziging zal worden gerealiseerd. Hij vermeldt de verkoop niet in de aangifte, maar vanaf 1997 staat de grond niet meer op zijn balans. In 2005 doet de projectontwikkelaar afstand van zijn rechten voor een deel van de grond. Belanghebbende verkoopt dit deel van de grond vervolgens aan de gemeente. In geschil is of de verkoop in 2005 is belast. Rechtbank Leeuwarden is van oordeel dat de omschrijving van het verkochte in de koopovereenkomst onvoldoende is afgepaald om van een koopovereenkomst te kunnen spreken. Feitelijk was slechts sprake van het verlenen van een koopoptie. Belanghebbende is juridisch en economisch eigenaar gebleven van de grond. Het verlenen van een optierecht is geen bijzondere omstandigheid die wijziging van de vermogensetikettering rechtvaardigt. De verkoop is in 2005 belast.

NTFR 2010/2813 - Uitbetaalde dwangsom vormt loon uit dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2011:BO5996, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende is tot 1 april 2004 in dienst geweest bij A. Bij verstekvonnis van 21 juli 2004 is A veroordeeld tot het betalen van achterstallig salaris en tot nakoming van de pensioenvoorziening op verbeurte van een dwangsom. A betaalt het achterstallig salaris en uiteindelijk ook de pensioenvoorziening. De inmiddels verschuldigd geworden dwangsommen weigert A echter te voldoen. Na overleg wordt € 35.000 aan dwangsommen op de derdenrekening van de advocaat van belanghebbende gestort. Hij betaalt belanghebbende op 1 november 2006 dit bedrag onder inhouding en afdracht van loonbelasting/premie volksverzekeringen. In geschil is of de desbetreffende € 35.000 loon in de zin van art. 10 Wet LB 1964 vormt. Hof Den Haag heeft die vraag bevestigend beantwoord.

NTFR 2010/2815 - Eenduidige loonaangifte gaat definitief niet door

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010
Samen met de dertiende halfjaarsrapportage sturen de staatssecretaris van Financiën en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief aan de Tweede Kamer waarin zij melden dat zij de eenduidige loonaangifte niet meer zullen invoeren. In dezelfde brief melden zij dat zij de ‘loon in’- en de ‘loon over’-praktijk naast elkaar toestaan.

NTFR 2010/2816 - Sectorindeling: bedrijf dat werknemers binnen concern uitzendt, is geen uitzendbedrijf

ECLI:NL:HR:2011:BO6755, datum uitspraak 17-06-2011, publicatiedatum 17-06-2011
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende maakt onderdeel uit van de X-groep (hierna: de groep). De activiteiten van de groep bestaan uit de verhuur van klimmateriaal, gereedschappen en machines. Daarnaast verhuurt de groep bouwmachines en is zij actief in de verhuur van steigers, die zij ook monteert en demonteert voor haar klantenkring. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende omschreven als: `het aannemen van personeel en de outplacement en het detacheren van medewerkers aan vennootschappen en ondernemingen’. De werknemers van belanghebbende verrichten hun werkzaamheden slechts voor groepsmaatschappijen. Naar aanleiding van haar aanmelding als werkgever heeft de inspecteur belanghebbende bij beschikking ex art. 95 Wfsv ingedeeld in sector 3 met omschrijving Bouwbedrijf. In het kader van de behandeling van het bezwaar tegen die beschikking heeft een indelingsonderzoek plaatsgevonden. De uitkomsten van dat onderzoek hebben ertoe geleid dat bij uitspraak op bezwaar de indeling is gewijzigd in sector 52 met omschrijving Uitzendbedrijven.

NTFR 2010/2820 - Pechhulpauto uitsluitend ingericht voor vervoer van goederen; geen bijtelling

ECLI:NL:RBLEE:2010:BO3830, datum uitspraak 29-10-2010, publicatiedatum 19-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Aan belanghebbende is door zijn werkgever een Volkswagen Transporter ter beschikking gesteld. Deze doet dienst als pechhulpauto. Belanghebbende heeft in verband met zijn werkzaamheden contractuele verplichtingen met verschillende nationale en internationale aanbieders van pechhulp. Het is hem verboden de auto voor privédoeleinden te gebruiken. In geschil is of er terecht een bijstelling voor privégebruik heeft plaatsgevonden. Rechtbank Leeuwarden is van oordeel dat mede gelet op de contractuele verplichtingen de bestelauto naar aard en inrichting nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Het feit dat er een tweede stoel in de bestuurderscabine aanwezig is maakt dit niet anders, nu deze stoel wordt gebruikt om gestrande passagiers of een extra personeelslid mee te nemen.

NTFR 2010/2821 - Waardebepaling in goede justitie van vordering op frauderende belegger is cassatieproof

ECLI:NL:HR:2010:BO5026, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
In mei 2004 heeft belanghebbende aan A € 50.000 verstrekt ter belegging. Een rente van 21% voor een halfjaar was toegezegd. Ook vele anderen legden gelden in bij A, ook nog begin 2005. In 2005 werd bekend dat A fraudeerde. Het geld werd door hem ‘rondgepompt’. Op 16 november 2004 is bij belanghebbende een rendement van € 10.500 bijgeschreven. Op dat moment heeft hij zijn inleg verlengd. Ultimo 2004 hadden ongeveer 1.400 personen gelden ingelegd bij A van in totaal circa € 127 miljoen. Op 15 juni 2005 is A in staat van faillissement verklaard. Ter bepaling van het box 3-vermogen eind 2004/begin 2005 heeft Hof Leeuwarden (NTFR 2010/144) de waarde van de vordering van belanghebbende op A in goede justitie vastgesteld op 50% van de nominale waarde (€ 25.000). Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, echter vergeefs. Waardebepaling in goede justitie leent zich volgens de Hoge Raad namelijk slechts in beperkte mate voor motivering. Het door het hof gegeven oordeel is cassatieproof.

NTFR 2010/2824 - Brief met nadere reactie over het partnerbegrip

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010
De staatssecretaris stuurt een nadere reactie over de uitvoering van de motie-Omtzigt c.s. en de toezegging over het partnerbegrip aan de Tweede Kamer. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij de mening van de Tweede Kamer deelt dat het niet zo kan zijn dat `samengestelde gezinnen’ fiscale voordelen of voordelen in de zin van de toeslagen genieten ten opzichte van `traditionele gezinnen’. Hij heeft toegezegd om met een oplossing te komen voordat het partnerbegrip voor de toeslagen gaat gelden. Ook heeft hij toegezegd dat het thema `leefvormneutraal’ in de startnotitie zal voorkomen. In deze startnotitie zal, gezien de samenhang van de onderwerpen, ook ingegaan worden op het partnerbegrip.

NTFR 2010/2825 - Tariefgroep III voor 'afstammeling' van ongehuwde grootouders is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2010:BO0407, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van Bom
Belanghebbende is een kleinkind van A. Deze voerde tot aan diens overlijden in 1992 gedurende meer dan vijf jaar ongehuwd een gemeenschappelijke huishouding met erflaatster. Bij het overlijden van A verkreeg erflaatster, belast naar tariefgroep I, het vruchtgebruik van een deel van het vermogen van A. Erflaatster is in 2003 overleden. Bij testament is belanghebbende tot één van acht erfgenamen benoemd. Deze verkrijging is, omdat er geen bloed- of aanverwantschap is, belast naar tariefgroep III. Belanghebbende vindt dat zij als ‘afstammeling’ in de zin van de SW 1956 dient te worden aangemerkt. Voorts is zij van mening dat sprake is van een verboden discriminatie, omdat kleinkinderen van gehuwd samenwonenden wel in tariefgroep I zijn ingedeeld. Evenals Hof Arnhem (NTFR 2009/2726) stelt de Hoge Raad belanghebbende in het ongelijk. Onder ‘afstammelingen’ kunnen namelijk slechts bloedverwanten in de rechte neergaande lijn worden begrepen. Voorts is de wetgever met zijn keuze – die is gebaseerd op verwantschap met een erflater – gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. De wettelijke uitzondering voor samenwonenden is beperkt tot de onderlinge verhouding van de samenwonenden zelf. Gelet op het verzorgingselement dat in deze onderlinge verhouding een rol speelt, kan niet worden gezegd dat deze beperking tot de samenwonenden zelf van redelijke grond ontbloot is.

NTFR 2010/2826 - Dorpshuis is geen anbi

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN9471, datum uitspraak 01-10-2010, publicatiedatum 06-10-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende is een stichting. Zij verhuurt zaalruimtes in een dorpshuis. De activiteiten van belanghebbende worden verzorgd door circa tachtig vrijwilligers. Belanghebbende heeft een erfenis gekregen van ruim € 225.000. Belanghebbende is hiervoor aangeslagen in het successierecht naar het tarief van tariefgroep III. Belanghebbende stelt dat zij moet worden aangemerkt als een anbi en dat het bijzondere tarief van 8% van toepassing is. Rechtbank Leeuwarden (NTFR 2010/1004) heeft het beroep gegrond verklaard op grond van door de inspecteur opgewekt vertrouwen.

NTFR 2010/2828 - Geen inbrengvrijstelling bij cv-constructie

ECLI:NL:HR:2010:BO6858, datum uitspraak 10-12-2010, publicatiedatum 10-12-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010
A bv, een failliete vennootschap, is eigenaar van een groot terrein. Dit terrein is verkocht aan derden. Om overdrachtsbelasting te besparen, is een constructie bedacht. De kopers en A bv richten een cv – belanghebbende – op, waarin het terrein wordt ingebracht. De deelname van A bv in de cv zou beperkt blijven tot maximaal drie maanden en bij het uittreden uit de cv zou aan A bv een vast bedrag vermeerderd met rente als uitkoopsom worden betaald. Aldus is geschied. Ter zake van de inbreng heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op de zogenoemde inbrengvrijstelling. De inspecteur heeft die aanspraak niet gehonoreerd. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting met boetebeschikking opgelegd.

NTFR 2010/2830 - Geen bewustheid als belanghebbende had moeten weten dat aangifte onjuist was

ECLI:NL:HR:2010:BO5989, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft in 1988 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule gesloten. In 2003 is deze verzekering afgekocht. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd ter zake van de afkoopsom. Voor de vraag of belanghebbende te kwader trouw was in de zin van art. 16 AWR heeft Hof Amsterdam overwogen dat belanghebbende de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden, omdat hij wist dan wel had moeten weten dat zijn aangifte onjuist was. De Hoge Raad acht deze rechtsopvatting onjuist. De omstandigheid dat belanghebbende had moeten weten dan zijn aangifte onjuist was, brengt niet mee dat sprake is van de voor opzet vereiste bewustheid. Verwijzing moet volgen. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat slechts sprake is van kwade trouw indien de bewustheid aanwezig was ten tijde van het doen van de aangifte. Hetzelfde heeft te gelden voor de beoordeling van de vergrijpboete. Ook daarvoor geldt dat de bewustheid die vereist is om opzet te kunnen aannemen, aanwezig moet zijn op het moment waarop de aangifte is gedaan.

NTFR 2010/2831 - Met aantekening in postboek is niet aannemelijk gemaakt dat bezwaarschrift ter post is bezorgd

ECLI:NL:HR:2010:BO5992, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Aan belanghebbende is op 31 maart 2006 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd. Omdat belanghebbende niet tijdig heeft betaald, is een dwangbevel betekend waarbij betekeningskosten van € 343 zijn berekend. Belanghebbende stelt dat de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht, omdat hij op 5 april 2006 een bezwaarschrift heeft ingediend met daarin een verzoek om uitstel van betaling. De gemachtigde van belanghebbende wijst daartoe op een kopie van een bladzijde uit het postboek van zijn kantoor. De stukken die in het postboek staan vermeld, worden op dezelfde dag per TPG Post verzonden, aldus de gemachtigde. Volgens de Hoge Raad rust op belanghebbende de bewijslast dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Het hof heeft de verzending per post van het bezwaarschrift niet aannemelijk geacht. Dit bewijsoordeel acht de Hoge Raad niet onvoldoende gemotiveerd.

NTFR 2010/2832 - Met overleggen van kopie van beroepschrift van andere belastingplichtige is voldaan aan motiveringseis

ECLI:NL:HR:2010:BN3481, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld. In het beroepschrift vermeldt hij dat de grond voor het beroep gelijk is aan die van het beroep van A tegen diens aanslag IB 2005. Belanghebbende trad in die procedure op als gemachtigde. Nadat de rechtbank een verzuimbrief had gestuurd, heeft belanghebbende een kopie van het gemotiveerde beroepschrift in de procedure van A ingebracht. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende hiermee heeft voldaan aan de motiveringseis van art. 6:5, lid 1, letter d, Awb. Uit de kopie van dat beroepschrift kan immers worden afgeleid op welke gronden het beroep in de onderhavige zaak berust.

NTFR 2010/2833 - Cassatieberoep is niet-ontvankelijk nu inspecteur geheel aan klachten is tegemoet gekomen

ECLI:NL:HR:2010:BO5988, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft twee chronisch zieke kinderen. Op grond van art. 6.17 Wet IB 2001 mag belanghebbende extra uitgaven voor kleding en beddengoed in aanmerking nemen tot een forfaitair bedrag van € 320 per kind. In geschil was of belanghebbende daarnaast nog een aftrek op grond van art. 6.22 Wet IB 2001 heeft vanwege de chronische ziekte van de kinderen. Voor die aftrek moet belanghebbende per kind voor meer dan € 307 aan uitgaven wegens chronische ziekte hebben gedaan. Eerst in zijn verweerschrift in cassatie merkt de minister op dat het forfaitaire bedrag van € 320 ook heeft te gelden voor de vraag of het drempelbedrag van € 307 is overschreden. Belanghebbende komt derhalve ook in aanmerking voor de aftrek van art. 6.22 Wet IB 2001. Op verzoek van de minister heeft de inspecteur de aanslag in overeenstemming hiermee verminderd. Het cassatieberoep kan daardoor niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat leiden. Het cassatieberoep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verder gaat de Hoge Raad nog in op de vraag wanneer een belanghebbende belang heeft bij een oordeel van de rechter. Een belang kan niet zijn gelegen in een veroordeling tot vergoeding van griffierecht en/of proceskosten, maar wel in een schadevergoeding.

NTFR 2010/2834 - Ontvanger is niet bevoegd tweemaal uitspraak op bezwaar te doen

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4794, datum uitspraak 28-10-2010, publicatiedatum 24-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft voor een voorlopige aanslag uitstel van betaling aangevraagd totdat op zijn verzoek aan het Ministerie van Financiën is beslist. Op 5 april 2006 is het verzoek door het ministerie afgewezen. Op 12 februari 2007 is aan belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd. Het bezwaar tegen de kosten van de betekening van dit dwangbevel heeft de ontvanger wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Nadat belanghebbende hiertegen opnieuw bezwaren uit, ontvangt hij opnieuw een uitspraak op bezwaar, waarin het bezwaar wel ontvankelijk wordt verklaard maar wordt afgewezen. Het hof is van oordeel dat de ontvanger niet bevoegd is een eenmaal gedane uitspraak op bezwaar in te trekken en vervolgens opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De tweede uitspraak op bezwaar dient dan ook te worden vernietigd. Het beroep van belanghebbende wordt geacht te zijn gericht tegen de eerste uitspraak op bezwaar. De bezwaren die door belanghebbende zijn geuit tegen de eerste uitspraak op bezwaar had de ontvanger moeten aanmerken als een beroepschrift dat doorgezonden had moeten worden naar de rechtbank. Nu dit beroepschrift is ingediend binnen de beroepstermijn acht het hof belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep bij de rechtbank. Vervolgens oordeelt het hof dat de ontvanger het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu belanghebbende niet schriftelijk, onder opgaaf van reden, op de hoogte is gesteld van het vervallen van uitstel van betaling, mocht de ontvanger geen kosten van betekening in rekening brengen.

NTFR 2010/2835 - Langzame postbezorging vanuit Zimbabwe vormt geen verschoonbare termijnoverschrijding

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4749, datum uitspraak 11-11-2010, publicatiedatum 24-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift laten indienen door zijn zakenpartner in Zimbabwe. Rechtbank Haarlem oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval sprake is van een in de sfeer van de (internationale) postbezorging gelegen omstandigheid van zodanig abnormale aard, dat deze niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Het risico dat een bezwaarschrift dat acht dagen voor het verstrijken van de termijn in Zimbabwe ter post is bezorgd niet voor het einde van de termijn ter bestemder plaatse aankomt, is daarom voor risico van belanghebbende. Het hof onderschrijft dit oordeel en voegt daaraan toe dat het feit dat het aanslagbiljet eerst vijf weken na de datum van bekendmaking door de indiener van het bezwaarschrift is ontvangen, waardoor slechts betrekkelijk weinig tijd resteerde om vanuit Zimbabwe tijdig bezwaar te maken, het directe gevolg is van de omstandigheid dat belanghebbende geen toereikende maatregelen heeft getroffen voor de verwerking van haar post tijdens de afwezigheid van haar directeuren. Gelet op deze omstandigheid is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

NTFR 2010/2838 - Navordering deelname film-cv houdt stand

ECLI:NL:HR:2010:BO6801, datum uitspraak 10-12-2010, publicatiedatum 10-12-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010
Belanghebbende heeft in 2000 als commanditair vennoot deelgenomen in een zogenoemde film-cv. Uit dien hoofde heeft hij filminvesteringsaftrek en willekeurige afschrijving geclaimd en heeft hij algemene ondernemingskosten in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de primitieve aanslag is de aangifte gevolgd. Nadien heeft de inspecteur deze faciliteiten en aftrek via een navorderingsaanslag teruggenomen. Rechtbank Arnhem heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Ook in appel heeft belanghebbende geen succes. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2009/1479) heeft de cv nimmer voor haar rekening en risico een onderneming gedreven, waarin een film werd geëxploiteerd, zodat belanghebbende niet medegerechtigd was tot het vermogen van een onderneming. Voorts beschikt de inspecteur volgens het hof over een tweede nieuw feit, zodat hij gerechtigd is na te vorderen. Anders dan belanghebbende bepleit, heeft de inspecteur volgens het hof niet de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.

NTFR 2010/2839 - Waardeaangroei bloot eigendom van Nederlandse onroerende zaak aan Nederland toegewezen

ECLI:NL:HR:2010:BM0371, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende woonde van 1995 t/m 2001 in België. In 1974 heeft belanghebbende ten behoeve van een stichting een dertigjarig recht van vruchtgebruik gevestigd op in Nederland gelegen onroerende zaken. Met ingang van 1996 is de jaarlijkse waardeaangroei van de blote eigendom (het rendement) belast op grond van art. 25b Wet IB 1964. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het Verdrag Nederland-België, dan wel art. 1, Eerste Protocol, EVRM, aan heffing in de weg staat. Hof Arnhem (NTFR 2009/1711) heeft geoordeeld dat het verdrag de heffingsbevoegdheid over het rendement toewijst aan Nederland. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. De inkomsten als bedoeld in art. 25b Wet IB 1964 kunnen worden aangemerkt als inkomsten uit een onroerende zaak, ook voor de toepassing van art. 6 Verdrag Nederland-België. Dat sprake is van fictieve inkomsten, staat daaraan niet in de weg. Het doorkruisen van de verwachting van belanghebbende dat hij tot het einde van het vruchtgebruik ongestoord van zijn eigendom zou kunnen genieten, levert geen schending van het Protocol op. Ook het argument dat er vanuit de belaste bron geen (kas)inkomsten zijn waaruit de verschuldigde belasting kan worden voldaan, faalt.

NTFR 2010/2841 - HvJ EU blokkeert constructie met nieuw vervoermiddel

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Een in Zweden wonende particulier wil voor privégebruik een nieuwe zeilboot, met een lengte van meer dan 7,5 meter, in Engeland kopen en overweegt deze na levering aldaar als plezierboot drie tot vijf maanden te gebruiken en meer dan 100 uur te varen. Mogelijk is ook de boot meteen na levering buiten Engeland te vervoeren en eveneens als plezierboot te gebruiken in andere lidstaten dan Zweden. In beide gevallen wordt de boot na het geplande gebruik gevaren naar de eindbestemming in Zweden. Om de fiscale gevolgen te kennen van de geplande handeling, heeft hij bij wijze van prealabel advies gevraagd of de verwerving in een van beide gevallen in Zweden wordt belast. Op de in de daarop volgende procedure door de verwijzende rechterlijke instantie gestelde prejudiciële vragen verklaart het HvJ EU voor recht: Art. 20, eerste alinea, en art. 138, lid 1, Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd, dat de kwalificatie van een handeling als intracommunautaire levering of verwerving niet kan afhangen van de inachtneming van een termijn waarbinnen het vervoer van het betrokken goed vanuit de lidstaat van levering naar de lidstaat van bestemming moet aanvangen of eindigen. In het specifieke geval van de verwerving van een nieuw vervoermiddel in de zin van art. 2, lid 1, sub b-ii, van deze richtlijn moet of de handeling intracommunautair is, worden uitgemaakt op basis van een globale beoordeling van alle objectieve omstandigheden alsmede het voornemen van de koper, voor zover dit voornemen wordt ondersteund door objectieve gegevens op basis waarvan kan worden bepaald in welke lidstaat het eindgebruik van het betrokken goed wordt overwogen. Voor de beoordeling of in het kader van een intracommunautaire verwerving een vervoermiddel nieuw is in de zin van art. 2, lid 2, sub b, Btw-richtlijn moet als relevant tijdstip gelden het tijdstip van levering van het betrokken goed door de verkoper aan de koper.

NTFR 2010/2842 - HvJ EU: Geen btw-vrijstelling voor ICL bij actieve deelname aan fraude

Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Een Duitse onderneming (en dan met name haar Portugese directeur: de heer R) heeft in 2002 en 2003 een groot aantal auto’s vanuit Duitsland geleverd aan autohandelaren in Portugal. Deze autohandelaren verkochten de auto’s aan Portugese particulieren. In Portugal werd op deze transacties geen btw aangegeven. De Duitse onderneming speelde blijkbaar met zijn Portugese afnemers onder één hoedje. R maakte valse facturen op, gericht aan fictieve afnemers in Portugal. In de Duitse btw-aangifte en listing werden de gegevens uit deze valse facturen opgenomen. Er liep aldus geen spoor naar de feitelijke afnemers in Portugal, zo meenden de samenzweerders.

NTFR 2010/2843 - Verhuur appartement onbelast

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4785, datum uitspraak 18-11-2010, publicatiedatum 24-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende verhuurt een appartement. Belanghebbende stelt dat sprake is van met omzetbelasting belaste verhuur en dat zij de voorbelasting terecht heeft afgetrokken. De inspecteur bestrijdt dit. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

NTFR 2010/2847 - Overlast Noord-Zuidlijn leidt niet tot verlaging van precarioheffing voor horecaterras

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO6582, datum uitspraak 10-11-2010, publicatiedatum 08-12-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende stelt dat de aanslag precariobelasting, die is opgelegd wegens haar terras op gemeentegrond, vernietigd dan wel verminderd moet worden in verband met de langdurige overlast van de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Met Rechtbank Amsterdam is het hof van oordeel dat nu niet in geschil is dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan de belasting is verschuldigd, ongeacht de persoonlijke – economische – omstandigheden van belanghebbende. Een verzoek om vergoeding van de geleden schade ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn en/of door onjuiste informatie over de duur van de overlast, kan zij bij de gemeente indienen. In de onderhavige procedure kan dit echter niet aan de orde komen. Niet is gebleken dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om bij het Stadsdeelbestuur een verzoek in te dienen om toepassing van de hardheidsclausule.

NTFR 2010/2848 - Tarieventabel afvalstoffenheffing gemeente Zandvoort deels onverbindend verklaard

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2394, datum uitspraak 08-07-2010, publicatiedatum 18-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. H. de Jong
De gemeente Zandvoort gebruikt de gemeentelijke basisadministratie persoongegevens (gba) om te beoordelen of met betrekking tot de afvalstoffenheffing sprake is van een één- of meerpersoonshuishouden. Wanneer op een perceel volgens het gba niemand staat ingeschreven, gaat de gemeente er bij fictie van uit dat sprake is van gebruik door meer dan één persoon. De rechtbank is van oordeel dat, door uit te gaan van deze fictie, sprake is van een onredelijke of willekeurige heffingsmaatstaf. Belanghebbende woont in een recreatiewoning. Zij wilde zich inschrijven op het adres van die woning in het gba, maar dit werd haar door de gemeente ontraden, omdat de woning niet permanent gebuikt mag worden. Als zij zich wel had ingeschreven, zou die inschrijving ongedaan gemaakt worden, waardoor inschrijving op dat adres feitelijk onmogelijk is. Nu belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat zij alleen op dit perceel woont en zich feitelijk op dit adres niet kon inschrijven in het gba worden de beroepen gegrond verklaard.

NTFR 2010/2849 - Aansprakelijkstelling vernietigd omdat gefailleerde belastingplichtige niet in gebreke is

ECLI:NL:GHARN:2010:BO4488, datum uitspraak 02-11-2010, publicatiedatum 19-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende was directeur/enig aandeelhouder van een vennootschap (een advocatenpraktijk) waarvan de zetel naar Curaçao is verplaatst. De vennootschap is in 1996 geliquideerd. Belanghebbende heeft een liquidatie-uitkering ontvangen. In 1997 is een navorderingsaanslag aan de vennootschap opgelegd. Deze navorderingsaanslag is in rechte bestreden. De navorderingsaanslag is onbetaald gebleven. Daarom heeft de ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld. De ontvanger heeft met betrekking tot de vennootschap niet verzocht om de vereffening te heropenen. De rechtbank heeft de aansprakelijkstelling in stand gelaten. Hiertegen komt belanghebbende met succes in appel. Volgens het hof was de belastingschuldige namelijk niet in gebreke, omdat hij niet van zijn belastingschuld kennis heeft kunnen nemen. De ontvanger had de rechtbank kunnen verzoeken de vereffening te heropenen. Het hof vernietigt de aansprakelijkstelling.

NTFR 2010/2850 - Onbehoorlijk bestuur doordat bewust onjuiste btw-aangifte is gedaan

ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4148, datum uitspraak 26-10-2010, publicatiedatum 16-11-2010
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2010 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende was van december 2003 tot april 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van D bv. Na het faillissement van deze bv is aan de bv een naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2004 opgelegd. De naheffingsaanslag is onbetaald gebleven, waarna belanghebbende voor deze aanslag aansprakelijk is gesteld. In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. De rechtbank overweegt dat van kennelijk onbehoorlijk bestuur niet alleen sprake is bij roekeloos gedrag dat tot evidente bestuursfouten leidt, maar ook bij elk handelen of nalaten dat bij wet strafbaar is gesteld of in strijd is met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, en op welk handelen of nalaten het onbetaald blijven van de belastingschulden (mede) is terug te voeren. Aangezien belanghebbende bewust een onjuiste btw-aangifte over het eerste kwartaal van 2004 heeft ingediend en het onbetaald blijven van de naheffingsaanslag ook op dat gedrag is terug te voeren, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende D bv onbehoorlijk heeft bestuurd. Belanghebbende is dus terecht aansprakelijk gesteld.