Aflevering 7

Gepubliceerd op 16 februari 2012

NTFR 2012/362 - Remigratie en AB

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 geschreven door prof. dr. R.P.C. Cornelisse
Onlangs heeft Rechtbank Breda een interessante uitspraak gedaan waarin de (EU)-verdragsrechtelijke verenigbaarheid van het bepaalde in art. 16, lid 11, Uitv.besl. IB 2001 aan de orde is gekomen.Rechtbank Breda 25 november 2011, nr. AWB 09/5014, LJN BU8775. Naar aanleiding van deze uitspraak wil ik nader ingaan op de problematiek inzake de bepaling van de verkrijgingsprijs bij immigratie en remigratie van een AB-houder.

NTFR 2012/365 - Vorming herinvesteringsreserve toegestaan nu horecaonderneming niet is gestaakt

ECLI:NL:HR:2012:BV0294, datum uitspraak 27-01-2012, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende exploiteerde in firmaverband een hotel/café-restaurant in Z in een tot het ondernemingsvermogen behorend pand. De omzet van de onderneming liep terug. In september 2005 hebben de firmanten het pand en de inventaris overgedragen aan een derde. De dienstbetrekkingen met het personeel zijn in 2006 beëindigd. In november 2007 heeft belanghebbende een eetcafé in Q gekocht, maar vervolgens in 2008 weer verkocht. De boekwinst op de verkoop in 2005 heeft belanghebbende ondergebracht in een herinvesteringsreserve. Hof Arnhem (NTFR 2011/1075) heeft dat akkoord bevonden, omdat belanghebbende zijn horecaonderneming niet heeft gestaakt. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.

NTFR 2012/366 - Afwaardering lening kan niet ten laste van het resultaat van de onderneming worden gebracht

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende drijft samen met haar echtgenoot een tandartsenpraktijk in de vorm van een vof. Door de echtgenoot is namens de vof een lening verstrekt aan een derde uit de liquide middelen van de onderneming. In eerste instantie zijn de lening en de renteontvangsten aangemerkt als een privéaangelegenheid. Later, toen is gebleken dat de derde niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen, is de transactie geheel als zakelijk aangemerkt. Het hof stelt voorop dat de lening slechts tot het ondernemingsvermogen kan (gaan) behoren indien de tijdelijk overtollige middelen op een zodanige wijze zijn belegd dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming zullen zijn. Het hof is van oordeel dat moet worden aangenomen dat de belegde middelen niet weer tijdig in de onderneming beschikbaar zullen zijn. Voor het onderhavige geval acht het hof van de belang de overeengekomen rente, neerkomende op een effectieve rente op jaarbasis van meer dan 12%, de omstandigheid dat voor de lening geen enkele zekerheid is bedongen of gesteld en opzegtermijn van één maand. Dit leidt het hof tot de conclusie dat de lening niet tot het ondernemingsvermogen van de vof mocht worden gerekend. Het uit de afwaardering voortvloeiende verlies kan niet ten laste van het resultaat van de vof worden gebracht en kan evenmin in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de winst van belanghebbende.

NTFR 2012/367 - Zonder verklaring geen afdrachtvermindering langdurig werklozen

ECLI:NL:GHARN:2011:BV0828, datum uitspraak 29-12-2011, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende exploiteert een autoschadeherstelbedrijf. Hij heeft vier werknemers in dienst. Voor één van zijn werknemers maakt belanghebbende aanspraak op een afdrachtvermindering voor langdurig werklozen. Belanghebbende heeft voorts vaste kostenvergoedingen verstrekt aan zijn werknemer. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende geen recht op bedoelde afdrachtvermindering en zijn de vaste kostenvergoedingen (ten dele) belast. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Belanghebbende beschikt namelijk met betrekking tot de werknemer niet over een – voor toepassing van de faciliteit vereiste – verklaring langdurig werkloze. De vaste kostenvergoeding is volgens het hof geen vrije vergoeding omdat zij niet naar aard en veronderstelde omvang van de kosten is gespecificeerd.

NTFR 2012/370 - Geen huuranalogie: eigenwoningregeling is van toepassing

ECLI:NL:HR:2012:BV0647, datum uitspraak 17-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende en zijn echtgenote houden samen alle aandelen in een bv en zijn woonachtig in een woning die voor de vestiging van het recht van opstal eigendom was van de bv. Oorspronkelijk bewoonden belanghebbende en zijn echtgenote de woning op basis van een erfpachtrecht dat bij akte van 17 november 1997 door de bv is uitgegeven voor een periode van dertig jaar. Bij akte van 27 december 2001 is de bv met belanghebbende en zijn echtgenote overeengekomen het bestaande recht van erfpacht voor de resterende termijn om te zetten in een erfpachtrecht van alleen de grond en daarnaast een afhankelijk opstalrecht te vestigen op de woning. Ter zake van de beide rechten zijn belanghebbende en zijn echtgenote periodiek een vergoeding verschuldigd, welke vergoedingen belanghebbende (voor zijn deel) op het eigenwoningforfait in mindering heeft gebracht. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2002 heeft de inspecteur deze aftrek niet geaccepteerd omdat naar zijn mening geen sprake is van een eigen woning in de zin van art. 3.111, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. De feitenrechters hebben belanghebbende in het gelijk gesteld.

NTFR 2012/371 - Recht op alleenstaande-ouderkorting nu geen gezamenlijke huishouding wordt gevoerd met vriend van dochter

ECLI:NL:PHR:2012:BV2586, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende stond in 2006 met haar twee dochters (geboren in 1989 en 1993) ingeschreven op hetzelfde adres. Op dat adres stond van 21 juni 2005 tot 11 januari 2007 eveneens de vriend van de oudste dochter ingeschreven. Belanghebbende liet hem een kamer in haar woonwagen gebruiken, in afwachting van een eigen ‘vak’ op het woonwagenkamp. De vriend betaalde hiervoor geen vergoeding. Incidenteel betaalde hij een vergoeding voor de genoten maaltijden. Voor het jaar 2006 heeft de inspecteur de toepassing van de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting geweigerd, omdat belanghebbende met een ander dan haar kinderen een huishouding voerde (art. 8.15, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001).

NTFR 2012/372 - Meerderheidsbelang duidt op groepsrelatie tenzij tegendeel aannemelijk wordt gemaakt

ECLI:NL:HR:2011:BQ2860, datum uitspraak 18-11-2011, publicatiedatum 18-11-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van prof. dr. J.N. Bouwman
Belanghebbende vormde in 2004 met een aantal Nederlandse dochtervennootschappen een fiscale eenheid. F hield 99,5% van de aandelen in belanghebbende en H nv (een dochter van G en een kleindochter van F) 0,5%. F, G en H waren gevestigd op Curaçao. F en G hebben leningen verstrekt aan de in de fiscale eenheid opgenomen dochtervennootschappen van belanghebbende. De daarop betrekking hebbende rente is volgens Rechtbank Den Haag niet aftrekbaar op grond van de onderkapitalisatieregeling, omdat F en G tezamen met belanghebbende behoren tot één groep in de zin van art. 2:24b BW. Hiertegen komt belanghebbende in (sprong)cassatie, echter zonder succes. De Hoge Raad stelt voorop dat onder een groep moet worden verstaan een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Het optreden onder gezamenlijke leiding is kenmerkend voor de aanwezigheid van een groep en daarvoor is zeggenschap vereist. Het bezit van een meerderheidsbelang leidt niet noodzakelijkerwijs tot een groepsrelatie, maar een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de partij die zich erop beroept dat ondanks de aanwezigheid van een meerderheidsbelang een groepsrelatie ontbreekt, daarvan de stelplicht en bewijslast heeft. Een en ander brengt mee dat hier, waarin F een meerderheidsbelang heeft in belanghebbende, aangenomen mag worden dat deze beide vennootschappen organisatorisch met elkaar verbonden zijn, tenzij belanghebbende stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt, dat ondanks dat meerderheidsbelang organisatorische verbondenheid ontbreekt. Hierin is zij echter niet geslaagd.

NTFR 2012/375 - Verkrijging juridische eigendom nieuw vervaardigde onroerende zaak door economisch eigenaar

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012
De staatssecretaris verlengt in dit besluit de termijn van een goedkeuring bij samenloop van heffing van overdrachtsbelasting en omzetbelasting. De goedkeuring betreft de verkrijging door de economische eigenaar van de juridische eigendom van een nieuw vervaardigde onroerende zaak voor, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming. Deze goedkeuring was opgenomen in onderdeel 3 van het besluit van 14 september 2010, nr. DGB2010/3544M (NTFR 2010/2926) en is vervallen per 1 juli 2011. De goedkeuring wordt nu verlengd, met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011. Ook is de goedkeuring verduidelijkt voor verhandeling van goederen op een veiling of bij een levering door tussenkomst van een commissionair.

NTFR 2012/376 - Geen ruimere terugwerkende kracht voor tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012
Op 6 december 2011 is aan de vaste commissie voor Financiën van de Tweede kamer een petitie aangeboden waarin gepleit wordt voor een ruimere terugwerkende kracht voor de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting. In de petitie wordt voorgesteld om aan de tijdelijke verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting een terugwerkende kracht toe te kennen tot 15 september 2010. De vaste commissie voor Financiën heeft de staatssecretaris gevraagd om een reactie. De staatssecretaris laat weten dat hij geen gevolg zal geven aan het voorstel in de petitie. Hij bestrijdt dat burgers die vóór 15 juni 2011 een woning hebben gekocht in dezelfde positie verkeren als burgers die tussen 15 juni en 1 juli 2011 een woning hebben gekocht. De reden waarom voor een inwerkingtreding van 15 juni 2011 is gekozen in plaats van 1 juli 2011 houdt verband met uitlatingen van het kabinet die half juni 2011 zijn gedaan over de woningmarkt met de bedoeling het vertrouwen in de woningmarkt te versterken.

NTFR 2012/377 - Geslaagd beroep op gelijkheidsbeginsel bij onttrekking grond bedrijfswoning

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende, agrariër, heeft op 14 december 2004 een agrarisch bouwperceel overgebracht van het ondernemingvermogen naar zijn privévermogen voor de bouw van een bedrijfswoning. Belanghebbende wenst op basis van het gelijkheidsbeginsel het verschil tussen de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) van cultuurgrond en de WEVAB-bouwgrond onder de landbouwvrijstelling te rangschikken. Hof Arnhem (NTFR 2010/1809) heeft belanghebbende in het gelijkgesteld. De staatssecretaris heeft immers zijn beleid met betrekking tot de onttrekking van de ondergrond van woningen niet binnen een redelijke termijn beëindigd nadat in HR 7 mei 2004, NTFR 2004/723 t/m NTFR 2004/728 was gebleken dat dit beleid op een onjuiste rechtsopvatting berustte. Intrekking van het beleid heeft pas bij besluit van 8 maart 2006, NTFR 2006/444, plaatsgevonden. Volgens de Hoge Raad behelst het besluit van 8 maart 2006 niet alleen een intrekking, maar ook een zelfstandige tegemoetkoming met betrekking tot het bereik van de landbouwvrijstelling. Los van de vraag of de staatssecretaris te veel tijd heeft genomen voor de beëindiging van het beleid, kan belanghebbende met vrucht een beroep doen op die zelfstandige tegemoetkoming in het besluit van 8 maart 2006.

NTFR 2012/378 - Geen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:HR:2012:BV3284, datum uitspraak 10-02-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van prof. dr. A.O. Lubbers
De staatssecretaris heeft zijn cassatieberoep inzake een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag en boetebeschikking ingetrokken. Belanghebbende verzoekt om een kostenvergoeding voor de cassatiefase en om een vergoeding van (im)materiële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad willigt het verzoek om een proceskostenvergoeding in, maar wijst het verzoek om schadevergoeding af, reeds omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het cassatieberoep op 28 juni 2011 niet is overschreden. De Hoge Raad merkt nog op dat in deze cassatieprocedure niet kan worden geklaagd over de niet-toekenning van een schadevergoeding door het hof wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2012/379 - Wrakingsverzoek van wrakingskamer is niet-ontvankelijk

ECLI:NL:HR:2012:BV2739, datum uitspraak 03-02-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende heeft herzieningsverzoeken bij de Hoge Raad ingediend met betrekking tot een vijftal arresten. Nadat aan belanghebbende de namen van de raadsheren waren bekendgemaakt die de herzieningsarresten zouden gaan wijzen – dezelfde raadsheren als in de bodemzaken – heeft hij een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is bij beslissing van 16 december 2011, NTFR 2012/25, afgewezen. Bij brief van 19 december 2011 heeft belanghebbende voor de tweede keer dezelfde raadsheren gewraakt. Verder heeft belanghebbende bij brief van 11 januari 2012 de leden van de wrakingskamer gewraakt. Dit laatste wrakingsverzoek komt volgens de wrakingskamer erop neer dat belanghebbende de beslissing van de wrakingskamer van 16 december 2011 onjuist acht. De wrakingskamer acht dit kennelijk misbruik van recht, zodat het verzoek van 11 januari 2012 niet-ontvankelijk wordt verklaard. De in het wrakingsverzoek van 19 december 2011 aangevoerde bezwaren zijn onvoldoende concreet om daaruit te concluderen dat de raadsheren niet onpartijdig zijn. Dit verzoek wordt afgewezen. De Hoge Raad overweegt verder nog dat belanghebbende misbruik maakt van de bevoegdheid tot wraking. Volgende wrakingsverzoeken worden daarom niet in behandeling genomen.

NTFR 2012/380 - Belanghebbende heeft geen recht op energie-investeringsaftrek door te late melding

ECLI:NL:RBBRE:2011:BV0891, datum uitspraak 15-12-2011, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende, ondernemer, is op 30 december 2009 een investeringsverplichting aangegaan. Op 24 maart 2010 heeft belanghebbende een verklaring Energie-investeringsaftrek ingevuld, welke verklaring hij op 27 maart 2010 per gewone post ter bezorging heeft aangeboden. Op 28 maart 2010 is de envelop met de verklaring door TNT Post afgestempeld en vervolgens is 6 april 2010 als datum van binnenkomst van de verklaring gehanteerd door Bureau investeringsregelingen en willekeurige afschrijving (Bureau IRWA). Tussen partijen is in geschil of belanghebbende de investering tijdig heeft gemeld bij Bureau IRWA, zodat hij recht heeft op de energie-investeringsaftrek. De rechtbank overweegt dat, gelet op de wettelijke regeling, de investering binnen drie maanden nadat deze is aangegaan dient te worden aangemeld. In dit geval betekent dat dat de meldingstermijn op 30 maart 2010 is geëindigd. De bewijslast dat de verklaring uiterlijk op die datum bij de Belastingdienst is binnengekomen berust bij belanghebbende. De rechtbank acht belanghebbende niet in deze bewijslast geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank stonden voor belanghebbende verschillende mogelijkheden open voor indiening van de verklaring, maar door te kiezen voor verzending per gewone post heeft hij ook de risico’s die daaraan verbonden zijn aanvaard.

NTFR 2012/382 - Niet-kenbare schrijf- of tikfout; geen navordering mogelijk

ECLI:NL:RBLEE:2008:BU2959, datum uitspraak 15-12-2008, publicatiedatum 01-11-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende krijgt van zijn tante een erfenis. Een notariskantoor doet een juiste aangifte voor het recht van successie, maar bij de primitieve aanslag wordt abusievelijk tariefgroep II/code 08 toegepast (broer/zus). De kandidaat-notaris ziet de fout eerst niet, later wel. Hij stelt de inspecteur op de hoogte van de fout. In geschil is of de inspecteur kan navorderen. De inspecteur beschikt niet over een nieuw feit en bij belanghebbende is geen sprake van kwade trouw. Rechtbank Leeuwarden is van oordeel dat er sprake is van een schrijf- en tikfout. Deze fout was voor belanghebbende echter niet kenbaar, zodat het beroep van de inspecteur faalt.

NTFR 2012/383 - Overeenkomst met Japan over de uitwisseling van inlichtingen

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012
Dit besluit bevat een bekendmaking van de op 18 januari 2012 tussen Nederland en Japan gesloten Administratieve Overeenkomst inzake het uitwisselen van inlichtingen in belastingzaken. De overeenkomst geeft onder meer categorieën weer voor de automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen. Daarnaast bevat de overeenkomst bepalingen over intensivering van de spontane inlichtingenuitwisseling.

NTFR 2012/384 - Overeenkomst met Slovenië over de uitwisseling van inlichtingen

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012
Dit besluit bevat een bekendmaking van het op 13 januari 2012 tussen Nederland en Slovenië gesloten memorandum van overeenstemming over de uitwisseling van inlichtingen op het gebied van de directe belastingen. De overeenkomst geeft onder meer categorieën weer voor de automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen. Tevens geeft de overeenkomst richtlijnen voor de aanwezigheid van belastingambtenaren op het grondgebied van de andere staat.

NTFR 2012/385 - Terbeschikkingstelling personeel omvat ook terbeschikkingstelling zelfstandigen

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
ADV, een Duitse vennootschap, stelt in 2005 zelfstandig werkzame vrachtwagenchauffeurs ter beschikking van Duitse en buitenlandse vervoerondernemingen. De chauffeurs factureren aan ADV en ADV aan de vervoerders de in de bemiddelingsovereenkomsten bepaalde kostprijs, verhoogd met 8% tot 20%. ADV huldigt het standpunt dat bij Italiaanse klanten geen Duitse btw verschuldigd is, omdat haar diensten als ‘het beschikbaar stellen van personeel’ worden verricht in Italië. De Duitse belastingadministratie acht Duitse btw van toepassing. De voor de verzoeken tot terugbetaling van Duitse btw bevoegde instantie acht voor deze diensten als ‘het beschikbaar stellen van personeel’ geen Duitse btw verschuldigd en weigert teruggaaf aan Italiaanse vervoerders. Op prejudiciële vragen van de verwijzende Duitse rechter in de daarop volgende procedure verklaart het HvJ voor recht 1. Art. 9, lid 2, sub e, zesde streepje, Zesde Richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling vervatte term ‘het beschikbaar stellen van personeel’ ook betrekking heeft op het beschikbaar stellen van zelfstandigen, die niet in loondienst werkzaam zijn bij de dienstverrichter. 2. Art. 17, lid 1 en 2, sub a, en lid 3, sub a, en art. 18, lid 1, sub a, Zesde Richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat lidstaten niet verplicht zijn in hun intern procedurerecht in maatregelen te voorzien opdat de belastbaarheid van en de belastingplicht voor een dienst bij de dienstverrichter en de dienstafnemer op coherente wijze worden beoordeeld, ook indien voor elk van hen een verschillende belastingdienst bevoegd is. Evenwel verplichten deze bepalingen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen de juiste heffing van de btw en de eerbiediging van het beginsel van fiscale neutraliteit te verzekeren.

NTFR 2012/388 - BPM-heffing voor gebruik van in Luxemburg gehuurde auto is in strijd met Europees recht

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7411, datum uitspraak 13-12-2011, publicatiedatum 13-12-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende woont in Nederland en is directeur van D bv. Samen met zijn broer, de heer E, voert belanghebbende de directie over het bedrijf, waar zij beiden (direct of indirect) aandeelhouder van zijn. In 2007, 2008 en 2009 is geconstateerd dat belanghebbende gebruik maakt van de openbare weg in Nederland met een auto die is voorzien van een Luxemburgs kenteken. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag bpm en een boete opgelegd aan belanghebbende. In beroep stelt belanghebbende dat D bv de auto huurt van een in Luxemburg gevestigd bedrijf (F). De inspecteur betwist dat sprake is van een reële huurovereenkomst.

NTFR 2012/389 - Aan stortplaats aangeboden gekeurde partijen grond die voldoen aan Bouwstoffenbesluit vormen op grond van beleid geen afvalstof

ECLI:NL:HR:2012:BV1399, datum uitspraak 20-01-2012, publicatiedatum 20-01-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van mr. E.G. Borghols
In de door belanghebbende geëxploiteerde inrichting is onder meer gekeurde grond afkomstig van een saneringslocatie aangevoerd. GS van de provincie hebben de gekeurde partijen grond aangemerkt als zogeheten categorie 1-bouwstoffen in de zin van het Bouwstoffenbesluit. Volgens de inspecteur vormen de gekeurde partijen grond (niettemin) een afvalstof. Met betrekking tot andere partijen afvalstoffen heeft belanghebbende volgens de inspecteur ten onrechte het verlaagde tarief toegepast, omdat geen sprake is van afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1.100. Hof Arnhem (NTFR 2011/44) heeft geoordeeld dat de gekeurde grond op grond van een beleidsregel (de Leidraad) niet kan worden behandeld als een afvalstof. De Hoge Raad deelt de zienswijze van het hof. Voorts zet de Hoge Raad uiteen dat – anders dan belanghebbende bepleit – voor de toepassing van het verlaagde tarief de volumieke massa moet worden bepaald aan de hand van de kubiekemeterinhoud van het transportmiddel waarin de afvalstof wordt aangevoerd.

NTFR 2012/392 - Geen extra uitstel betaling erfbelasting voor niet-verkochte woning

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012
In de praktijk zijn er volgens de Belastingdienst hoegenaamd geen problemen met de betaling van erfbelasting als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg kan worden verkocht. Het huidige uitstelbeleid is voldoende soepel, zo antwoordt de staatssecretaris in reactie op Kamervragen. Voor aanslagen onder € 50.000 wordt altijd een jaar uitstel van betaling verleend. Bij een hogere aanslag of langer uitstel vraagt de Belastingdienst zekerheid in de vorm van een hypotheek.

NTFR 2012/394 - WOZ-waarde schoolgebouwen verminderd door waardecorrectie vanwege functionele veroudering

ECLI:NL:RBARN:2012:BV0188, datum uitspraak 05-01-2012, publicatiedatum 05-01-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2012 met annotatie van drs. Chr.J.M. Noordermeer Van Loo MRICS
Belanghebbende (Stichting X) maakt voor haar werkzaamheden gebruik van schoolgebouwen. In geschil is de WOZ-waarde van de schoolgebouwen op de waardepeildatum. Meer specifiek is in geschil de hoogte van de waardecorrectie vanwege functionele veroudering van de schoolgebouwen. Volgens belanghebbende is onvoldoende rekening gehouden met het ruimtegebrek in de schoolgebouwen vanwege de forse toename van het aantal studenten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar, door geen rekening te houden met een functionele correctie wegens gebruiksbelemmeringen als gevolg van ruimtegebrek en alleen voor de excessieve kosten als gevolg van het ruimtegebrek een correctie toe te passen, de waarde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank de waarde onvoldoende aannemelijk gemaakt. Belanghebbende is namelijk bij de berekening van de functionele correctie uitgegaan van de gemiddelde bouwkosten per vierkante meter nieuwbouw, terwijl nieuwbouw niet de enige wijze is waarop het ruimtegebrek kan worden hersteld. Volgens de rechtbank gaat het dan ook te ver om de correctie te baseren op de bouwkosten voor nieuwbouw. De rechtbank stelt de waarde van de schoolgebouwen in goede justitie vast.