Aflevering 6

Gepubliceerd op 9 februari 2012

NTFR 2012/291 - Horizontaal toezicht: over kosten, fraudebestrijding en psychologische druk

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
In november 2011 is door de staatssecretaris van Financiën een commissie van externe deskundigen ingesteld die als taakopdracht heeft het horizontaal toezicht door de Belastingdienst te evalueren. Aanvankelijk was nog sprake van een onderzoek door de Belastingdienst zelf, met een begeleidingscommissie waarin ook externe deskundigen zouden worden opgenomen. Uiteindelijk is gekozen voor een onafhankelijk onderzoek door een externe commissie. Voorzitter van de commissie is prof. dr. L.G.M. Stevens, emeritus hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

NTFR 2012/292 - Onzakelijke leningen omlaag en totaalwinst: verzoening gewenst!

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 geschreven door drs. M. Nieuweboer
De Hoge Raad heeft altijd gelijk. Dit houd ik mij altijd voor wanneer ik zijn jurisprudentie lees, analyseer en probeer te begrijpen. Soms, heel soms, komt er een arrest langs dat zich slecht verhoudt met mijn eigen fiscale rechtsgevoel. In de regel betekent dit dat ik dit rechtsgevoel moet bijsturen; hetgeen ik met liefde doe, zodat ik mij scherp, ontwikkel en groei. Maar soms lukt het mij dit niet. Dit overkwam mij met de drie 25 november-arresten over de leningen met een onzakelijk debiteurenrisico (NTFR 2011/2722, NTFR 2011/2723 en NTFR 2011/2834). Wanneer ik deze drie arresten naast elkaar leg, en ook het Certificaathoudersuitkoop-arrest (HR 9 mei 2008, NTFR 2008/902) in de beschouwing betrek, dan lees ik daarin principiële tegenstrijdigheden die zich uitstrekken over totaalwinst, terbeschikkingstelling en deelnemingsvrijstelling.

NTFR 2012/294 - Toepassing landbouwvrijstelling pas nadat gehele risico van waardeverandering grond op pachter is overgegaan

ECLI:NL:HR:2012:BV1401, datum uitspraak 20-01-2012, publicatiedatum 20-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende heeft zijn akkerbouwbedrijf op 6 november 2001 gestaakt. De tot het ondernemingsvermogen behorende kavels heeft hij verkocht aan een derde. De kavels had belanghebbende aanvankelijk gepacht van de Domeinen. Op 29 juni 1998 heeft belanghebbende een aanvraag bij de Domeinen ingediend tot koop van de kavels. Op 27 augustus 1998 zijn de kavels vrij van pacht getaxeerd op f 2.845.089. Op 4 februari 1999 heeft de Domeinen belanghebbende een aanbod tot koop gedaan voor f 1.655.988. Dit aanbod is op 22 februari 1999 door belanghebbende ondertekend en op 23 februari 1999 is het stuk door de Domeinen ontvangen. Op laatstgenoemde datum was de waarde vrij van pacht f 3.009.228. De inspecteur heeft het – niet onder de landbouwvrijstelling vallende – pachtersvoordeel bepaald naar de waarde van de kavels per 23 februari 1999. Belanghebbende stelt echter dat van 27 augustus 1998 dient te worden uitgegaan. Hof Arnhem (NTFR 2011/894) heeft de inspecteur in het gelijkgesteld. De koopovereenkomst is namelijk op 23 februari 1999 tot stand gekomen, zodat ook het risico van waardeverandering van de kavels niet eerder dan op 23 februari 1999 op belanghebbende is overgegaan. Pas vanaf dat moment vindt de landbouwvrijstelling toepassing. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2012/295 - Firmant in familiefirma voldoet niet aan het urencriterium

ECLI:NL:GHARN:2011:BV0377, datum uitspraak 13-12-2011, publicatiedatum 09-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende drijft in het verband van een familiefirma een autoschadeherstelbedrijf. Belanghebbende verricht geen werkzaamheden op de werkvloer. Zij houdt zich onder meer bezig met de administratie, receptie, schoonmaak, acquisitie en schadecalculaties. De inspecteur heeft belanghebbende de ondernemersfaciliteiten onthouden omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan het urencriterium. Het hof deelt de zienswijze van de inspecteur. Belanghebbende is er namelijk niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn. Evenmin is zij erin geslaagd aan te tonen dat het samenwerkingsverband niet ongebruikelijk is.

NTFR 2012/296 - Tijdelijk in de onderneming aangewende grond behoort niet tot het verplichte privévermogen

ECLI:NL:HR:2012:BV2547, datum uitspraak 03-02-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012
In 1996 hebben belanghebbenden een perceel grond gekocht dat zij eerst tot hun privévermogen hadden gerekend maar na heretikettering door de inspecteur tot hun ondernemingsvermogen rekenden. In 2005 hebben belanghebbenden het perceel verkocht aan de gemeente. In de periode tussen de staking van hun stierenmesterij en de verkoop heeft de grond braak gelegen. De aan de grond gekoppelde ontwikkelingsrechten zijn in 2005 verkocht aan derden. De verkoopopbrengst van het perceel is in de aangiften verantwoord, maar de winst behaald met de ontwikkelingsrechten niet.

NTFR 2012/297 - Lager gebruikelijk loon wegens gezondheidsproblemen

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0064, datum uitspraak 10-11-2011, publicatiedatum 04-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. W.J.H. Antonisse Adv. LLM
Belanghebbende is in 2002 enig aandeelhouder en directeur van A Ltd. A Ltd. bezit alle aandelen in B bv. Deze bv verricht accountantswerkzaamheden, verzorgt boekhoudingen en verleent fiscale adviezen aan derden. Deze werkzaamheden worden in 2002 feitelijk verricht door belanghebbende. Belanghebbende is in 2002 eveneens directeur van B bv. Door geen van beide vennootschappen is aan belanghebbende salaris uitbetaald. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende bij het doen van aangifte ten onrechte geen gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen. In verband met het niet doen van de vereiste aangifte wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Wegens gezondheidsproblemen en arbeidsongeschiktheid heeft belanghebbende niet fulltime kunnen werken. Het hof stelt het gebruikelijk loon vast op € 19.059 (50% van € 38.118). Daarnaast oordeelt het hof dat de inspecteur privé-uitgaven terecht heeft gekwalificeerd als een uitdeling van winst aan belanghebbende en daarmee als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang voor belanghebbende in aanmerking heeft genomen.

NTFR 2012/299 - Onvoorwaardelijk recht op levering van aandelen is terecht tot loon gerekend

ECLI:NL:RBARN:2011:BU6652, datum uitspraak 06-12-2011, publicatiedatum 06-12-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende en F zijn op 1 maart 2006 een arbeidsovereenkomst aangegaan. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat belanghebbende, op de dag van de ondertekening van de arbeidsovereenkomst recht krijgt op 250.000 aandelen F. Daarnaast hebben belanghebbende en F een ‘Stock Subscription Agreement’ (SSA) ondertekend voor 1.000 aandelen F met als ingangsdatum 1 december 2006. Bij brief van 17 oktober 2008 deelt de inspecteur belanghebbende mee dat een navorderingsaanslag IB/PVV (1) zal worden opgelegd in verband met het voordeel dat belanghebbende heeft genoten met de koop van 501.000 aandelen F op 1 december 2006. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 20 november 2008. In deze brief geeft belanghebbende aan welke onjuistheden staan in de brief van de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens, overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in een brief van 17 oktober 2008, op 20 december 2008 navorderingsaanslag 1 opgelegd aan belanghebbende. Op 3 juni 2009 heeft de inspecteur een tweede navorderingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, waarbij is uitgegaan van een lager aantal aandelen en een veel hogere beurskoers.

NTFR 2012/300 - Tweede nota van wijziging pensioenwetgeving

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stuurt, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW aan de Tweede Kamer.

NTFR 2012/301 - Bijdrage Zorgverzekeringswet niet strijdig met gemeenschapsrecht

ECLI:NL:HR:2012:BV1862, datum uitspraak 27-01-2012, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012
De inspecteur heeft aan belanghebbende een formulier Opgaaf Wereldinkomen toegestuurd. Belanghebbende heeft tegen de uitreiking van dit formulier bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft op grond van art. 8a Awir bij beschikking het niet in Nederland belastbare inkomen vastgesteld. Hof Den Bosch heeft het bezwaar tegen de uitreiking van het formulier niet-ontvankelijk verklaard. In cassatie gaat een aantal klachten van belanghebbende uit van de opvatting dat de heffing van bijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet in zijn geval in strijd komt met de regels van Europees unierecht. Die klachten kunnen volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad verwijst daarvoor naar de uitspraak CRvB 13 december 2011, LJN BU7125. Ook de overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden.

NTFR 2012/302 - Niet-aftrekbare renten en aflossing ook niet aftrekbaar als erfpachtcanon

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2407, datum uitspraak 28-07-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft de eigendom van de grond rondom de eigen woning verkocht aan een bank. Vervolgens heeft die bank ten behoeve van belanghebbende op de grond een erfpachtrecht en een opstalrecht gevestigd. Belanghebbende betaalt de eerste tien jaar hoge erfpachtcanons. In geschil is of deze betalingen aftrekbaar zijn. Rechtbank Den Haag acht aannemelijk dat belanghebbende met deze constructie heeft beoogd om niet aftrekbare renten en aflossingen om te zetten in aftrekbare erfpachtcanons. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de fiscale gevolgen daarvan niet aanvaardbaar gezien het economische resultaat en gelet op doel en strekking van de eigenwoningregeling. De rechtbank oordeelt dat dit noopt tot een zelfstandige fiscale kwalificatie van het samenstel van de genoemde transacties. Deze zelfstandige fiscale kwalificatie houdt in dat voor de heffing van de inkomstenbelasting belanghebbende met de bank een overeenkomst van geldlening heeft gesloten. De door de bank betaalde koopprijs dient voor de heffing van de inkomstenbelasting te worden beschouwd als het ter beschikking stellen van een geldsom. De door belanghebbende betaalde erfpachtcanons moeten voor de heffing van de inkomstenbelasting worden beschouwd deels als aflossingen en deels als rentebetalingen. De aflossingen zijn zonder meer niet aftrekbaar. De rente is alleen aftrekbaar indien en voor zover de geldlening is aangewend voor de eigen woning. Wel komt de vergrijpboete te vervallen, omdat belanghebbende niet hoefde te twijfelen aan de deskundigheid van zijn adviseurs.

NTFR 2012/303 - Hofoordeel over verkapte uitdeling is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2012:BV1386, datum uitspraak 20-01-2012, publicatiedatum 20-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
De aandelen in belanghebbende zijn in handen van D en E, die in 1976 in dienst van belanghebbende zijn getreden (hierna: de werknemers). In 1976 zijn aan de werknemers pensioenaanspraken toegekend. De pensioenverplichtingen zijn ondergebracht in een pensioenstichting. Tot 1 januari 1992 zijn jaarlijks pensioenpremies aan de stichting voldaan. Ultimo 2002 bedroeg de bij de stichting opgebouwde pensioenvoorziening € 595.049,25. Op 16 december 1992 heeft belanghebbende pensioenbrieven aan de werknemers uitgereikt waarin aan hen een pensioen van 70% van het eindloon is toegezegd. Daarbij is ervan uitgegaan dat de diensttijd van de werknemers is begonnen op 1 januari 1976. Eind 2003 hebben belanghebbende, de stichting en de werknemers een overeenkomst gesloten waarbij de stichting haar pensioenverplichtingen per 31 december 2002 alsmede haar gehele belegde vermogen van € 402.513 heeft overgedragen aan belanghebbende. Volgens Hof Den Bosch vormt het verschil tussen € 595.049,25 en € 402.513 een winstuitdeling. De Hoge Raad acht dit oordeel echter niet cassatieproof, omdat het hof een essentiële stelling van belanghebbende niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft behandeld. Op grond van die stelling is namelijk mogelijk dat belanghebbende zich bij de uitreiking van de pensioenbrieven uit zakelijke overwegingen heeft verplicht de in 1976 gedane pensioentoezeggingen jegens de werknemers gestand te doen.

NTFR 2012/304 - Serviceflats mogen voor erfbelasting worden gewaardeerd op WEV

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012
Voor de schenk- en erfbelasting geldt als waarde voor een verkregen woning de WOZ-waarde. Bij serviceflats is echter de waarde in het economische verkeer vaak substantieel lager dan de WOZ-waarde. Dit verschil komt voort uit het feit dat bij een serviceflat de verplichting bestaat bepaalde (persoonlijke) voorzieningen af te nemen. De staatssecretaris keurt goed dat serviceflats voor 2010 en 2011 voor de erfbelasting worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer op de datum van overlijden.

NTFR 2012/305 - Inbreng onroerende zaken in cv is niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0084, datum uitspraak 08-09-2011, publicatiedatum 04-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbenden zijn ieder middellijk aandeelhouder van een agrarische onderneming (A bv). In 1999 richten belanghebbenden een commanditaire vennootschap (cv) op, waarvan belanghebbenden de beherend vennoten zijn. A bv is de commanditaire vennoot. A bv heeft onroerende zaken ingebracht in de cv. Hierbij is een beroep gedaan op een vrijstelling overdrachtsbelasting van de verkrijging krachtens inbreng in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft. Rechtbank Haarlem oordeelt dat op het moment van inbreng de vennoten reeds plannen hadden de onroerende zaken door te verkopen aan een derde. Als gevolg van de inbreng wordt A bv voor f 1.000 bijgeschreven op de kapitaalrekening van de cv en voor het resterende bedrag van de getaxeerde waarde van f 1.060.000 gecrediteerd op de rekening-courant. Daarbij komt dat belanghebbenden van plan waren de onroerende zaken voor een 3,5 à 4 keer hogere prijs dan waarvoor zij deze hebben ingebracht door te verkopen. De rechtbank acht aannemelijk dat het de bedoeling is geweest om de te realiseren waardestijging te laten plaatsvinden in fiscaal gunstigere vorm. Door deze omstandigheden is dit geen inbreng waarvoor de vrijstelling is bedoeld.

NTFR 2012/306 - Nieuwe goedkeuringen voor verkrijging van economische eigendom door vergoedingsvordering of verrekenbeding

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012
Het besluit met het beleid over het belastbaar feit in de overdrachtsbelasting is aangepast. Dit besluit vervangt het besluit van 29 juni 2011, nr. BLKB2011/137M, NTFR 2011/1876. Ten opzichte van het eerdere besluit is een voorwaarde aangepast voor de goedkeuring bij verdeling van een huwelijksgemeenschap na herverkaveling. De herverkaveling moet voortaan plaatsvinden binnen vijf jaar na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap of de verkrijging krachtens erfrecht. Hierdoor valt een scheiding van tafel en bed ook onder de goedkeuring.

NTFR 2012/307 - Wel omkering bewijslast (geobjectiveerde bewustheid), maar geen boete (voorwaardelijke opzet)

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
In deze conclusie van A-G IJzerman gaat het om de verhouding tussen enerzijds de criteria voor omkering van de bewijslast omdat niet de vereiste aangifte is gedaan en anderzijds de criteria voor de oplegging van een vergrijpboete indien het aan (voorwaardelijke) opzet van de belastingplichtige is te wijten dat een aangifte onjuist of onvolledig is gedaan.

NTFR 2012/308 - Geen redelijke schatting als Nederland geen heffingsrecht toekomt voor KB-Luxrekening

ECLI:NL:HR:2012:BV1882, datum uitspraak 27-01-2012, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Hof Amsterdam heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 vernietigd omdat belanghebbende op dat moment in België woonde. Daartegen heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Aan Nederland kwam in 1999 ter zake van de inkomsten uit de KB-Luxrekening geen heffingsrecht toe. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat er onvoldoende grondslag was voor een redelijke en niet willekeurige vaststelling van het na te vorderen bedrag over dat jaar. Voor de boeten wordt de zaak verwezen.

NTFR 2012/310 - Geen verlengde navorderingstermijn voor betaling van valse inkoopfacturen naar buitenlandse bankrekening

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
In 2005 heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. Uit dit onderzoek blijkt dat belanghebbende in de jaren 1998 tot en met 2006 in de vorm van vermomde dividenduitkeringen op grote schaal vermogen heeft onttrokken van een vennootschap (J bv) waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft. Belanghebbende maakte hiervoor gelden uit J bv over naar een Duitse bankrekening. Deze uitgaven werden gedekt door valse inkoop- en kostenfacturen. De gelden die op de Duitse bankrekening werden bijgeschreven zijn door belanghebbende gebruikt voor privédoeleinden. De inspecteur heeft over de jaren 1998 tot en met 2004 navorderingsaanslagen en over de jaren 2005 en 2006 primitieve aanslagen IB/PVV opgelegd.

NTFR 2012/311 - Wegingsfactor voor proceskostenvergoeding niet afhankelijk van procentuele vermindering van WOZ-waarde

ECLI:NL:RBARN:2011:BU6599, datum uitspraak 01-12-2011, publicatiedatum 06-12-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de A-straat 2 vastgesteld op € 550.000. Na daartegen ingesteld bezwaar, vermindert de heffingsambtenaar de waarde tot € 513.000. Daarbij is aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar toegekend van € 109. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure. In bijzonder is in geschil of de heffingsambtenaar terecht de wegingsfactor licht (0,5) heeft toegepast.

NTFR 2012/312 - Integrale proceskostenvergoeding wegens bewust niet volgen van beleid

ECLI:NL:RBARN:2011:BU4973, datum uitspraak 22-11-2011, publicatiedatum 22-11-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende heeft in 2000 door middel van kavelruil gronden en opstallen verkregen. Voor deze kavelruil heeft de Dienst landelijk gebied (DLG) een goedkeuring afgegeven. Voor de kavelruil is een beroep gedaan op een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in 2005, heeft de minister aan de provincie gemeld dat hij de eis van drie inbrengende en verkrijgende partijen voor toekomstige aanvragen zal hanteren. Omdat bij de kavelruil van belanghebbende niet drie inbrengende en ruilende partijen betrokken waren, heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur deze naheffingsaanslag vernietigd. In beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank acht aannemelijk dat in het jaar 2000 door de inspecteur nog het beleid werd gevoerd vrijstelling van belasting te verlenen als door de DLG een goedkeurende verklaring was afgegeven. Tevens acht de rechtbank aannemelijk dat daarbij geen voorbehoud werd gemaakt voor situaties waarin er geen sprake was van drie inbrengende en verkrijgende partijen. Op grond van het vertrouwensbeginsel mocht belanghebbende ervan uitgaan dat dit beleid ook voor hem gold. Door desondanks de naheffingsaanslag op te leggen, heeft de inspecteur in ernstige mate het vertrouwensbeginsel geschonden. De rechtbank acht een integrale vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten gerechtvaardigd.

NTFR 2012/314 - Nieuw ontdekt bezwaarschrift leidt niet tot herziening van eerdere niet-ontvankelijkheid

ECLI:NL:RBLEE:2011:BU4103, datum uitspraak 03-10-2011, publicatiedatum 14-11-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Aan belanghebbende is in november 2005 een aanslag in het recht van successie opgelegd. In 2007 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen deze aanslag. Belanghebbende heeft hiertegen, zonder succes, geprocedeerd tot en met de Hoge Raad.

NTFR 2012/322 - EC vraagt België om aanpassing regels notionele renteaftrek

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012
De Europese Commissie heeft België verzocht zijn wetgeving over de notionele renteaftrek aan te passen. De huidige Belgische voorschriften voorzien in een notionele renteaftrek voor Belgische onroerende zaken en vaste inrichtingen, terwijl er geen aftrek wordt verleend voor onroerende zaken en vaste inrichtingen in het buitenland.

NTFR 2012/323 - Ontvangstbevestiging correctiefactuur toegestaan als voorwaarde voor vermindering heffingsmaatstaf

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Kraft Foods Polska SA (KFP) reikt als producent en distributeur van levensmiddelen voor de levering van deze goederen aan afnemers grote hoeveelheden facturen uit en bij kortingen, terugname van de goederen en fouten corrigerende facturen. Bevestiging door afnemers van de ontvangst van corrigerende facturen heeft vaak aanzienlijke vertraging. Soms blijft bevestiging achterwege. Veel herinneringen en bijkomende correspondentie moeten worden verstuurd. Ontvangstbevestiging moet ook voortdurend worden gecontroleerd. KFP heeft de belastingadministratie gevraagd of zij – ook zonder dat zij (al) beschikt over ontvangstbevestigingen – terecht verlaging toepast van de maatstaf van heffing en van de verschuldigde btw op grond van de corrigerende factuur die wordt opgenomen in de btw-aangifte voor het tijdvak waarin die factuur is uitgereikt. KFP betwist voor de rechter het afwijzende antwoord. Op de prejudiciële vraag van de verwijzende Poolse rechter verklaart het Hof van Justitievoor recht: een vereiste dat de verlaging van de maatstaf van heffing, zoals die in een oorspronkelijke factuur is vastgesteld, afhankelijk stelt van het bezit van een bevestiging van ontvangst van de corrigerende factuur door de afnemer van de goederen of diensten, valt onder het begrip ‘voorwaarde’ bedoeld in art. 90, lid 1, Btw-richtlijn. Het beginsel van neutraliteit van de btw en het evenredigheidsbeginsel verzetten zich in principe niet tegen een dergelijk vereiste. Indien evenwel blijkt dat het voor de belastingplichtige – als leverancier van goederen of diensten – onmogelijk of uiterst moeilijk is binnen een redelijke termijn een dergelijke ontvangstbevestiging te verkrijgen, kan hem niet de mogelijkheid worden ontzegd met andere middelen voor de nationale belastingdiensten het bewijs te leveren, enerzijds, dat hij – in de concrete omstandigheden van de zaak – de nodige inspanningen heeft geleverd zich te vergewissen dat de afnemer van de goederen of diensten de corrigerende factuur in zijn bezit heeft gekregen en daarvan kennis heeft genomen, en anderzijds, dat de desbetreffende handeling daadwerkelijk overeenkomstig de voorwaarden van deze corrigerende factuur is verricht.

NTFR 2012/324 - Hofoordelen over duiding diensten exploitant seksinrichting en vertrouwensbeginsel zijn niet cassatieproof

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende heeft een vergunning voor een prostitutiebedrijf. In het door haar gehuurde pand zijn prostituees werkzaam. Belanghebbende heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met de inspecteur. Deze overeenkomst hield in dat zij 6% omzetbelasting voldeed over inkomsten uit kamerverhuur. Op 22 maart 2004 heeft de inspecteur de vaststellingsovereenkomst opgezegd, maar op grond van het vertrouwensbeginsel laten doorwerken tot 25 april 2005. Op dat tijdstip heeft de inspecteur namelijk een concept-controlerapport aan belanghebbende bekendgemaakt, waarin het standpunt is ingenomen dat belanghebbende over het totale bedrag dat de klant betaalt omzetbelasting verschuldigd is. Het definitieve rapport is opgemaakt op 12 januari 2006. De stelling van belanghebbende dat bij haar het vertrouwen was gewekt dat de fiscale gevolgen van de opzegging van de vaststellingsovereenkomst pas zouden intreden nadat de inspecteur zijn nieuwe standpunt definitief had bekendgemaakt, is door het hof verworpen. In cassatie houdt dat oordeel echter geen stand. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt namelijk niet in te zien waarom belanghebbende niet erop mocht vertrouwen dat toepassing van de vaststellingsovereenkomst zou worden bestendigd totdat de inspecteur een definitief standpunt had ingenomen en waarom als een zodanig definitief standpunt van de inspecteur wordt aangemerkt een concept van een controlerapport. Het oordeel van het hof dat de door de prostituee verrichte seksuele handelingen opgaan in de door belanghebbende verrichte hoofddienst jegens de klanten, die niet de verhuur van kamers is, maar het gelegenheid geven tot prostitutie, is evenmin cassatieproof. Alvorens te oordelen of de verschillende handelingen, indien verricht door belanghebbende jegens de klanten, tezamen één dienst vormen had het hof namelijk moeten onderzoeken of er een rechtsbetrekking bestaat tussen de prostituee en de klant op grond waarvan de prostituee zelfstandig jegens de klant prestaties tegen een vergoeding verricht dan wel of er slechts een rechtsbetrekking bestaat tussen belanghebbende en de klant voor alle handelingen – ook die van de prostituee – die jegens de klant worden verricht.

NTFR 2012/325 - A-G Van Hilten gaat in op 10%-regel bij herrekening

ECLI:NL:HR:2012:BU8847, datum uitspraak 07-12-2012, publicatiedatum 07-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende, ondernemer, exploiteert sinds april 2002 een zogenoemd kunstencentrum. Zij stelt ruimtes ter beschikking aan organisaties op het gebied van de toonkunst. Tegen (één) vergoeding worden de theaterzaal, de foyer en de kleedruimtes in gebruik gegeven, wordt gezorgd voor theatertechnici, wordt de licht- en geluidsinstallatie in gebruik gegeven, wordt het bezoekend publiek begeleid, en wordt gezorgd voor de normale schoonmaak. In april 2002 is het kunstencentrum in gebruik genomen. In verband met de ingebruikneming is sprake van een integratieheffing. Belanghebbende heeft 48% hiervan in aftrek mogen brengen. De inspecteur heeft het percentage aftrekbare 3-1-h-belasting op 45% gesteld en op grond van art. 12, lid 3, Uitv.besch. OB 1968, 3% van de in aftrek gebrachte 3-1-h-belasting nageheven.

NTFR 2012/327 - Paarden in de btw

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 geschreven door mr. H.J. de Boer
In het kader van het wetsvoorstel Aanpassing tarief levende dieren heeft de staatssecretaris de Europese Commissie nadrukkelijk verzocht om uitstel van inwerkingtreding in verband met het mogelijke concurrentienadeel dat anders zou optreden ten nadele van de Nederlandse paardensector. Op dit moment heeft hij nog geen reactie ontvangen en in dat licht zal de inwerkingtreding in elk geval niet 1 januari 2012 zijn. Door het amendement op het wetsvoorstel kan tevens de levering van een paard dat kennelijk is bestemd voor gebruik in de landbouw onder het 6%-tarief worden gebracht. Na overleg met de sector is de staatssecretaris duidelijk geworden dat de opvatting van de paardensector over de reikwijdte van het begrip ‘kennelijk bestemd voor gebruik in de landbouw’ afwijkt van zijn uitleg van dit begrip. In de brief geeft de staatssecretaris daarom aan waar volgens hem de grenzen liggen.

NTFR 2012/328 - Wetgever heeft voor motorrijtuigen geen dubbele BPM-heffing beoogd

ECLI:NL:HR:2011:BU8259, datum uitspraak 16-12-2011, publicatiedatum 16-12-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft op 9 september 2007 met een niet-geregistreerde auto gebruikgemaakt van de openbare weg in Nederland. Hiervoor is op 9 juli 2008 de onderhavige naheffingsaanslag (€ 19.280) met vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. Op 31 december 2007 heeft intussen een ondernemer voor de auto aangifte BPM gedaan (€ 12.565) met het oog op registratie ervan. Op 2 juli 2008 is het bedrag van € 12.565 aan BPM betaald. Hof Den Bosch heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Belanghebbende stelt dat hier sprake is van een niet-toegestane dubbele heffing van BPM. De Hoge Raad stelt voorop dat de wet zowel het belastbare feit van de registratie kent als dat van het gebruik van de weg met een niet-geregistreerde personenauto en dat de wet niet uitsluit dat met betrekking tot één en dezelfde personenauto de beide belastbare feiten zich voordoen. Het gevolg hiervan zou zijn dat ter zake van elk van die belastbare feiten BPM is verschuldigd waarbij de schuldenaar niet dezelfde persoon hoeft te zijn en het verschuldigde bedrag aan BPM kan verschillen. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat de wetgever voor motorrijtuigen geen dubbele heffing van BPM heeft beoogd. Daarom moet worden aanvaard dat indien met betrekking tot een personenauto het belastbare feit van gebruik zich voordoet en nadien, maar voordat een naheffingsaanslag BPM wordt opgelegd, voor diezelfde auto verschuldigde BPM wordt betaald, slechts BPM kan worden nageheven voor zover meer BPM is verschuldigd dan reeds is betaald. Een en ander heeft echter geen gevolgen voor de eventuele toepassing van boetebepalingen.

NTFR 2012/329 - Civielrechtelijke verplichting voor gemeente doorkruist bevoegdheid tot oplegging aanslagen precariobelasting

ECLI:NL:GHARN:2011:BU6641, datum uitspraak 22-11-2011, publicatiedatum 02-12-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
In het kader van een aandelenoverdracht van het regionale nutsbedrijf door drie gemeenten – waaronder Baarn – aan (een voorganger van) belanghebbende in 1991 is civielrechtelijk overeengekomen dat de gemeente Baarn geen aanslagen precariobelasting zal opleggen aan belanghebbende. Tot 2005 is dat ook niet gebeurd, omdat de verordening daarvoor geen grondslag bood. Vanaf 2005 is de verordening gewijzigd en is belanghebbende in de heffing van precariobelasting betrokken. Volgens het hof is dat echter, gelijk belanghebbende bepleit, niet mogelijk. Een strikte toepassing van de verordening moet hier namelijk wijken voor de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De heffingsambtenaar – het bestuursorgaan dat deel uitmaakt van de gemeente Baarn – is namelijk gehouden de civiele verplichting van de gemeente Baarn in acht te nemen. De gemeentelijke overheid kan geen aanslagen opleggen als zij zich eerder civielrechtelijk ertoe verplicht heeft dat niet te doen.

NTFR 2012/334 - Verschuiving bewijslast omdat belastingplichtige gemeentelijke taxateur geen toegang tot woning verschaft

ECLI:NL:GHARN:2011:BU7719, datum uitspraak 29-11-2011, publicatiedatum 13-12-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De gemeente heeft de WOZ-waarde van de vrijstaande – in de stijl van een Saskische boerderij gebouwde – woning van belanghebbende vastgesteld op € 568.000. De rechtbank heeft zich in deze waardevaststelling kunnen vinden. In hoger beroep stelt belanghebbende onder meer dat geen rekening is gehouden met een waardedruk als gevolg van aantasting door houtworm. Volgens het hof rust normaliter de bewijslast op de gemeente, maar omdat belanghebbende heeft geweigerd toegang tot de woning te verlenen aan de door de gemeente ingeschakelde taxateur, is belanghebbende aan zet met betrekking tot de gestelde waardedruk wegens aantasting door houtworm. Hierin slaagt hij niet. Volgens het hof slaagt de gemeente wel erin de door haar vastgestelde waarde aannemelijk te maken.