Aflevering 2

Gepubliceerd op 14 januari 2016

NTFR 2016/384 - Aanvullende 90%-uitkeringstoets voor vermogensfondsen?

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016 geschreven door prof. dr. S.J.C. Hemels
‘Een vermogensfonds is een instelling die een (stam)vermogen beheert. Zo’n vermogensfonds kan een deel van de opbrengsten van het (stam)vermogen uitkeren aan een goed doel. Gaat het om meer dan 90% van de netto-opbrengsten, dan wijzen wij het vermogensfonds aan als anbi’http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/bijzondere_regelingen/goede_doelen/algemeen_nut_beogende_instellingen/aan_welke_voorwaarden_moet_een_anbi_voldoen/90_eis .

NTFR 2016/385 - Energielijst 2016 verschenen

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
De jaarlijkse wijziging van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 en de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden 2010 is verschenen. Als bijlage daarbij is opgenomen de Energielijst 2016; daarin staat een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2016 de energie-investeringsaftrek geldt.

NTFR 2016/386 - Milieulijst 2016 verschenen

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
De Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 is gewijzigd. Als bijlage daarbij is de Milieulijst 2016 opgenomen. Daarin staat een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2016 de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) en/of de milieu-investeringsaftrek (MIA) geldt.

NTFR 2016/387 - Landbouwnormen 2015 beschikbaar

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
De Belastingdienst heeft de Landelijke Landbouwnormen 2015 beschikbaar gesteld (kalenderjaar 2015 en gebroken boekjaar dat begint in 2015 en eindigt in 2016). De landbouwnormen gelden alleen voor ondernemers van agrarische bedrijven en alleen voor agrarische activiteiten in Nederland. De vastgestelde normen hebben betrekking op onttrekkingen, kostenposten, waarderingen en afschrijvingen in de veehouderij en de land- en tuinbouw. Ondernemers moeten de normen gebruiken om de jaarwinst van het bedrijf te bepalen en te verwerken in de aangiften IB en VPB. De normen worden door de Belastingdienst toegepast bij de beoordeling van de aangiften. In uitzonderlijke gevallen mag worden afgeweken van de Landelijke Landbouwnormen.

NTFR 2016/388 - Rectificatie Regeling tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen inzake de fiscaliteit, toeslagen en douane alsmede van de Wet op de accijns

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
De staatssecretaris van Financiën rectificeert de Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 30 december 2015, nr. DB/2015/465M, tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen inzake de fiscaliteit, toeslagen en douane alsmede van de Wet op de accijns (NTFR 2016/315). De rectificatie bestaat uit het alsnog toevoegen van de dieettabel in art. 37 UBIB 2001.

NTFR 2016/392 - Voor erfbelasting wordt aangesloten bij WOZ-waarde

ECLI:NL:HR:2015:3491, datum uitspraak 11-12-2015, publicatiedatum 11-12-2015
Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
De moeder van belanghebbende is in oktober 2010 overleden. Belanghebbende is onterfd, maar heeft een legaat verkregen bepaald op 10% van het saldo van de nalatenschap. Tot de nalatenschap behoort een woning die in het kader van de Wet WOZ voor het jaar 2010 naar waardepeildatum 1 januari 2009 is gewaardeerd op € 457.000. Hof Amsterdam (24 juli 2014, nr. 13/00006, NTFR 2015/2849) heeft geoordeeld dat voor de heffing van erfbelasting wordt aangesloten bij de waarderingsregels zoals neergelegd in SW 1956. Daarom is bij de bepaling van de waarde van het legaat ingevolge art. 21, lid 5, SW 1956 terecht uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2010. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Volgens de Hoge Raad moet de waardering volgens de in SW 1956 neergelegde regels ook worden toegepast voor zover de omvang van het legaat afhankelijk is van de waarde van de woning.

NTFR 2016/393 - Caravanhandelaar is niet gevrijwaard van naheffing bij onjuiste toepassing margeregeling

ECLI:NL:HR:2015:3075, datum uitspraak 16-10-2015, publicatiedatum 16-10-2015
Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016 met annotatie van mr. A.J. Blank
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de in- en verkoop van gebruikte en nieuwe caravans. In het onderhavige tijdvak heeft zij 161 caravans van één bepaald merk ingekocht bij G. Deze heeft daarbij de margeregeling toegepast als wederverkoper. Belanghebbende heeft de caravans doorverkocht met gebruikmaking van de margeregeling. Volgens de inspecteur is dat niet terecht. In geen van de voorafgaande schakels zijn de caravans geleverd door een persoon die geen recht op aftrek heeft. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (26 augustus 2014, nr. 12/00178, NTFR 2014/2524) heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Wanneer vaststaat dat niet is voldaan aan een voorwaarde voor toepassing van de margeregeling, is – ongeacht de wetenschap van de leverancier en/of afnemer – omzetbelasting verschuldigd naar de vastgestelde vergoeding en kan de inspecteur naheffen. Wel kan een ondernemer onder omstandigheden gevrijwaard worden van naheffing. Daarbij geldt de eis dat die ondernemer alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om te voorkomen dat hij betrokken raakt bij onregelmatigheden of belastingfraude. In dit geval heeft belanghebbende deze zorgvuldigheid niet betracht.

NTFR 2016/402 - Begrip 'mede publiek belang' in Experimentenwet dient ruim te worden uitgelegd

ECLI:NL:HR:2015:3425, datum uitspraak 11-12-2015, publicatiedatum 11-12-2015
Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Van belanghebbende is door de gemeente Den Haag een BIZ-bijdrage geheven. Hof Den Haag (9 april 2014, nr. 13/00431, NTFR 2014/2210) heeft die aanslag vernietigd. Volgens het hof strekt de BIZ-bijdrage niet ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone, zoals bepaald in art. 1, lid 2, Experimentenwet. De Hoge Raad is het met die beslissing niet eens. De cassatierechter stelt voorop dat, anders dan de gemeente betoogt, het de taak van de belastingrechter is om te beoordelen of de kosten ter bestrijding waarvan de BIZ-bijdrage wordt geheven, kosten zijn als bedoeld in art. 1, lid 2, Experimentenwet. De doelstelling van de Experimentenwet is om de veiligheid en/of de aantrekkelijkheid van de bedrijfsomgeving voor de ondernemers en voor hun klanten te vergroten. De wetgever is ervan uitgegaan dat activiteiten die de aantrekkelijkheid van een winkelgebied voor het winkelend publiek vergroten en daarmee bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardig winkelgebied, voldoen aan de eis van art. 1, lid 2, Experimentenwet dat die activiteiten zijn gericht op een ‘mede publiek belang’. Een ‘mede publiek belang’ ontbreekt pas indien de activiteit in de openbare ruimte geheel of nagenoeg geheel is gericht op de particuliere belangen van ondernemers of van derden. Het hof heeft die maatstaf ten onrechte niet aangelegd. In de vaststelling door het hof dat de beschreven activiteiten eerst en vooral zijn gericht op promotie van de winkels en horecagelegenheden ligt besloten dat daarmee tevens wordt beoogd de aantrekkelijkheid van het winkelgebied voor de klanten te vergroten. Die activiteiten zijn daarom niet uitsluitend (of nagenoeg uitsluitend) gericht op de particuliere belangen van de ondernemers in de BI-zone of van derden, maar dienen ook een ‘mede publiek belang’. Het hof heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat de verordening onverbindend is.

NTFR 2016/403 - Geen vergaande eis aan bewijslevering door inspecteur voor informatiebeschikking

ECLI:NL:HR:2015:3603, datum uitspraak 18-12-2015, publicatiedatum 18-12-2015
Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende is een beleggingsvennootschap, opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende mogelijk belastingplichtig is in Nederland. Hij heeft op grond van art. 47 AWR van belanghebbende meermalen de administratie gevorderd. Belanghebbende heeft niet de volledige administratie overgelegd. De inspecteur heeft vervolgens informatiebeschikkingen vastgesteld. Hof Den Bosch (28 november 2014, nrs.14/00436 t/m 14/00447, NTFR 2015/724) heeft deze beschikkingen vernietigd. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Voldoende is dat de inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande gegevens in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens van belang zouden kunnen zijn om opheldering te krijgen over de vraag of belanghebbende in Nederland belastingplichtig is. Het hof heeft dit terecht als uitgangspunt genomen. Vervolgens heeft het hof echter een verdergaande eis aan het door de inspecteur te leveren bewijs gesteld. Daarom is onduidelijk wat het hof van de inspecteur heeft verlangd voor het voeden van de veronderstelling dat belanghebbende belastingplichtig is in Nederland.

NTFR 2016/404 - Gemeenschapsrecht breekt nationale bezwaartermijn niet open

ECLI:NL:HR:2015:3465, datum uitspraak 18-12-2015, publicatiedatum 18-12-2015
Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende heeft in mei 2010 BPM op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft pas in februari 2012 bezwaar aangetekend tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hof Den Haag (NTFR 2014/2431) heeft dit in stand gelaten. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Ook bij voldoening van belastingen op aangifte kan bij overschrijding van de bezwaartermijn een beroep worden gedaan op verschoonbaarheid (ex art. 6:11 Awb). Daarom wordt het geding verwezen. Verder oordeelt de Hoge Raad nog dat het gemeenschapsrecht nationale bezwaar- en beroepstermijnen niet openbreekt. Dat achteraf op grond van een arrest is gebleken dat belanghebbende indertijd een te hoog bedrag aan BPM heeft voldaan, brengt niet mee dat overschrijding van de bezwaartermijn niet aan belanghebbende kan worden tegengeworpen. Belanghebbende had de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden. Het feit dat belanghebbende op dat moment daartoe geen reden zag, doet niet af aan de mogelijkheid tot effectieve betwisting.

NTFR 2016/411 - Besluit inzake voortzetting en intrekking enkele besluiten onder nieuwe belastingverdrag met Duitsland

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
Het nieuwe belastingverdrag met Duitsland uit 2012 is met ingang van 1 januari 2016 van toepassing. De bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland zijn op 27 november 2015 overeengekomen dat de bepalingen uit het besluit nr. IFZ 2002/507M (NTFR 2002/831) met betrekking tot de winstverdeling van grensoverschrijdende land- en bosbouwbedrijven van toepassing blijven onder dit verdrag. De regelingen betreffende bloemenhandelaren (nr. IFZ 2002/715M, NTFR 2002/1474) en ontslagvergoedingen (nr. IFZ 2007/754M, NTFR 2007/2151) worden, behoudens de algemene overgangsregeling van een jaar in het nieuwe verdrag, niet voortgezet en worden ingetrokken.

NTFR 2016/412 - Regeling aanwijzing rechtsgebieden Common Reporting Standard

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
Deze regeling houdt verband met de automatische uitwisseling tussen landen van gegevens over financiële rekeningen op basis van de Common Reporting Standard en de in verband hiermee geldende rapportageverplichtingen voor financiële instellingen. In de regeling worden rechtsgebieden aangewezen ten behoeve van de eerste identificatie van bestaande rekeningen door Nederlandse rapporterende financiële instellingen. De financiële instellingen moeten op basis hiervan de identificatievoorschriften uit het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften Common Reporting Standard (CRS) (ook) toepassen om te beoordelen of een rekeninghouder, of een uiteindelijk belanghebbende in een passieve niet-financiële instelling die rekeninghouder is, fiscaal inwoner is van een dergelijk rechtsgebied. Dit hoewel het gebied op het moment van (eerste) identificatie wellicht nog geen deelnemend rechtsgebied is omdat tussen Nederland en het desbetreffende rechtsgebied nog geen zogenoemde CRS-overeenkomst tot stand is gekomen. Als rechtsgebieden worden aangewezen de rechtsgebieden die zich ten overstaan van de G20 hebben gecommitteerd aan automatische uitwisseling op basis van de CRS. Met de aanwijzing hebben de financiële instellingen een juridische basis om genoemde identificatievoorschriften ten aanzien van bedoelde rechtsgebieden toe te passen vooruitlopend op de totstandkoming van een CRS-overeenkomst met dat gebied. Hierdoor kunnen de rapporterende financiële instellingen tijdig de vereiste identificatieprocedures uitvoeren om aan hun rapportageverplichtingen te voldoen.

NTFR 2016/413 - Common Reporting Standard; landenlijst deelnemende rechtsgebieden voor doorkijkregeling beleggingentiteiten

Aflevering 2, gepubliceerd op 14-01-2016
In het kader van de met ingang van 1 januari 2016 in de WIBB opgenomen rapportageverplichtingen op basis van Common Reporting Standard (CRS) zijn rapporterende financiële instellingen ten aanzien van bepaalde beleggingsentiteiten die rekeninghouder zijn, verplicht om (mede) vast te stellen wie de uiteindelijk belanghebbenden van die entiteit zijn en waar deze wonen of gevestigd zijn. Deze zogenoemde doorkijkverplichting is een administratief bewerkelijk proces. De verplichting geldt echter niet indien de beleggingsentiteit is gevestigd in een (aan CRS) deelnemend rechtsgebied. Op 1 januari 2016 is het aantal deelnemende rechtsgebieden beperkt tot de EU-lidstaten, San Marino en Liechtenstein. Het is echter de verwachting dat in de loop van 2016 en 2017 vele CRS-overeenkomsten met rechtsgebieden buiten de EU tot stand zullen komen, waardoor deze gebieden deelnemend rechtsgebied zullen worden. In dit beleidsbesluit wordt daarom op praktische gronden goedgekeurd dat de doorkijkverplichting niet geldt ten aanzien van beleggingsentiteiten die zijn gevestigd in een van de in het besluit aangewezen rechtsgebieden waarmee vrijwel zeker binnen afzienbare termijn een CRS-overeenkomst tot stand zal komen. Komt met een aangewezen rechtsgebied uiteindelijk geen CRS-overeenkomst tot stand, dan moet de financiële instelling ten aanzien van de beleggingsentiteit-rekeninghouder die gevestigd is in dat rechtsgebied alsnog vaststellen of er uiteindelijk belanghebbenden zijn die te rapporteren personen zijn. Deze verplichting zal worden opgenomen in het Uitvoeringsbesluit identificatie- en rapportagevoorschriften CRS.