NTFR 2016/360 - GSB versus Zwitserland: inlichtingenuitwisseling met VS getoetst aan art. 8 EVRM
Aflevering 1, gepubliceerd op 07-01-2016 met annotatie van mr. L.E.C. NeveUit verklaringen van een ex-medewerker van UBS Bank blijkt dat 52.000 Amerikaanse belastingplichtigen bankrekeningen aanhouden bij UBS in Zwitserland die niet zijn gemeld aan de Amerikaanse belastingdienst. De Amerikaanse fiscus vervolgt UBS in de VS en dit leidt tot grote diplomatieke consternatie met Zwitserland. Uiteindelijk sluiten IRS en UBS een zogenaamd Deferred Prosecution Agreement (DPA), waarin wordt vastgelegd dat UBS klantengegevens overdraagt en een schikking betaalt van $ 780 miljoen. Een dag na het ondertekenen van de DPA dagvaardt IRS UBS in een zogenaamde John Doe-procedure tot overdracht van die 52.000 dossiers. Om dat mogelijk te maken wordt er een Memorandum of Understanding (MoU) gesloten tussen Zwitserland en de VS voor de toepassing van het Verdrag ter voorkoming dubbele belasting 1996. IRS dient op 31 augustus 2009 een groepsaanvraag bij de Zwitserse belastingdienst ESTV in voor opgave van rekeningen die aangehouden zijn tussen 1 januari 2001 en 31 december 2008 en waarvan een Amerikaanse belastingplichtige economisch belanghebbende is (indirect) of tekeningsbevoegdheid bezit (direct). De Zwitserse federale rechter wijst de overdracht van bancaire gegevens op grond van de groepsaanvraag af, omdat het Verdrag 1996 als voorwaarde stelt dat sprake is van belastingfraude en daarvan niet is gebleken. Ook is het MoU geen verdrag, want niet parlementair goedgekeurd, zodat het geen voorrang heeft op bestaande wetgeving. Op 31 maart 2010 wordt dan een nieuw protocol ondertekend en parlementair goedgekeurd. In procedure is nu een beschikking van de Zwitserse belastingdienst ESTV om bijstand te verlenen aan de VS. Belanghebbende gaat daartegen in beroep in Zwitserland, en wegens schending van de hoorplicht wordt de beschikking vernietigd. Na een nieuwe procedure neemt ESTV een nieuwe beschikking, waartegen belanghebbende opnieuw in beroep gaat, dat door het federale hof ongegrond wordt verklaard. Op 14 december 2012 worden de stukken aan de VS gezonden. Belanghebbende komt in beroep bij het EHRM met twee beroepsgronden: (i) inlichtingenuitwisseling is een inbreuk op het door art. 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven en (ii) schending van het discriminatieverbod van art. 14 in combinatie met art. 8. Hij vindt het onrechtvaardig dat de uitwisseling uitsluitend de informatie over klanten van UBS betreft en niet over die van andere banken. Het EHRM neemt met belanghebbende aan dat bancaire informatie kan worden beschouwd als persoonlijke zaken die worden beschermd door art. 8 EVRM (verwijzing naar M.N. v. San Marino, nr. 28005/12). Het EHRM toetst dan de vereisten van art. 8, lid 2: (i) voorzien bij wet, (ii) noodzakelijk en (iii) legitiem doel. Daarbij worden de belangen van betrokkene afgewogen tegen de zwaarwegende belangen van de Zwitserse staat, die zich geen vervolging van een systeembank in Amerika kan en wil veroorloven. Het EHRM vindt de inbreuk voor belanghebbende ‘gering’, omdat geen persoonlijke rechten aan de orde zijn en omdat belanghebbende een volledige juridische beoordeling van de Zwitserse rechter heeft gekregen. De ‘geringe’ belangen van betrokkene en de zware belangen van de Zwitserse staat geven de staat een grote vrijheid van beoordeling. Schending van art. 8 wordt afgewezen. De klacht van discriminatie in behandeling omdat klanten van andere banken niet benaderd worden, wordt ook afgewezen.