Aflevering 48

Gepubliceerd op 30 november 2018

NTFR 2018/2725 - Het verlaagde btw-tarief: keep it simple, stupid!

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Hoewel ik al jarenlang van mening ben dat een stilzittende wetgever en een niet-onderbezette Belastingdienst een zegen zouden zijn voor het land, laat ik nu ten aanzien van de eerstgenoemde een ander geluid horen. De verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% zoals wordt voorgesteld in het Belastingplan 2019, zorgde ervoor dat ik in de afgelopen maanden de waslijst van Tabel I heb moeten doornemen met PE-punten-verzamelaars, en daarover dus weer moest nadenken.

NTFR 2018/2727 - Brief over massaal bezwaar box 3 en splitsing van het bezwaarschrift

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij reageert op een artikel over massaal bezwaar. In het artikel wordt geschreven dat er knelpunten zijn in het beleidsbesluit op grond waarvan bezwaarschriften tegen de vermogensrendementsheffing (box 3) over 2017 als massaal bezwaar worden aangemerkt. De staatssecretaris wijst erop dat de procedure massaal bezwaar box 3 de tweede is onder de regeling massaal bezwaar zoals die per 1 januari 2016 geldt. Dat vindt hij te weinig om nu al vermeende onduidelijkheden in de wet weg te nemen. Wel houdt hij de praktijk nauwlettend in de gaten.

NTFR 2018/2728 - Aan beschikking tonnageregeling kan geen vertrouwen worden ontleend dat winst is aan te merken als winst uit zeescheepvaart

ECLI:NL:HR:2018:2086, datum uitspraak 09-11-2018, publicatiedatum 09-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 met annotatie van drs. W.A. Romijn
Het verzoek van belanghebbende om toepassing van het tonnageregime heeft de inspecteur bij beschikking van 24 mei 2011 ingewilligd per 1 januari 2010. Bij het opleggen van de aanslag VPB 2010 heeft de inspecteur het tonnageregime echter niet toegepast omdat volgens de inspecteur niet aan de vereisten van dat regime is voldaan (belanghebbende verricht niet het volledige bemanning- en technische beheer van het schip). Voor Hof Arnhem-Leeuwarden (7 november 2017, nr. 16/01210, NTFR 2018/167) heeft belanghebbende onder meer het vertrouwensbeginsel in stelling gebracht. Volgens het hof kan belanghebbende aan het afgeven van de beschikking echter niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de in 2010 behaalde winst mag worden bepaald aan de hand van het tonnageregime. De Hoge Raad is het daarmee eens. Het afgeven van een beschikking als de onderhavige vereist niet een beoordeling van de feitelijk door de belastingplichtige te verrichten activiteiten. Een dergelijke beschikking houdt slechts in i) dat indien de door de belastingplichtige te verrichten activiteiten winst opleveren die als ‘winst uit zeescheepvaart’ kan worden aangemerkt, de belastingplichtige deze winst zal mogen bepalen aan de hand van het tonnageregime, en ii) dat de normale regels voor de winstbepaling in zoverre niet van toepassing zijn. De vraag of en in hoeverre winst uit zeescheepvaart is behaald met de exploitatie van een schip, komt pas aan de orde bij de bepaling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting onderscheidenlijk vennootschapsbelasting.

NTFR 2018/2731 - Hoge Raad belicht begrip 'initiële opleiding' in kader van afdrachtvermindering onderwijs; volgen volledige initiële opleiding is niet vereist

ECLI:NL:HR:2018:2066, datum uitspraak 23-11-2018, publicatiedatum 23-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 met annotatie van dr. F.M. Werger
Werknemers van belanghebbende, die een installatiebedrijf exploiteert, hebben in het eerste jaar enkele onderwijseenheden gevolgd van de tweejarige deeltijdopleiding mhbo-Bedrijfskader (bachelor) bij B. Aan de werknemers zijn certificaten verstrekt voor de deelname aan het eerste jaar van de opleiding hbo Bedrijfskunde, propedeusefase, CROHO 001. Zij hebben ieder 30 ECTS behaald, hetgeen onvoldoende is voor doorstroming naar het tweede studiejaar. In het CROHO is de door B verzorgde vierjarige deeltijdopleiding hbo-opleiding Bedrijfskunde geregistreerd onder 001. B heeft die opleiding gesplitst in een tweejarige funderende duale opleiding mhbo-Bedrijfskader en een tweejarige kopstudie met meerdere uitstroomvarianten. Belanghebbende heeft met betrekking tot de werknemers de afdrachtvermindering onderwijs ex art. 14, lid 1, onderdeel d, WVA geclaimd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (30 januari 2018, nr. 16/01086, NTFR 2018/788) is dat terecht. Volgens het hof is kort gezegd sprake van een ‘initiële opleiding’ als bedoeld in genoemde wetsbepaling. De staatssecretaris heeft cassatieberoep aangetekend, echter zonder succes. De omstandigheid dat de tweejarige funderende duale deeltijdopleiding mhbo-Bedrijfskader als zodanig niet zelfstandig in het CROHO is opgenomen, verhindert – anders dan de staatssecretaris stelt – toepassing van de afdrachtvermindering niet, aangezien de werknemers vakken van het eerste jaar van de in het CROHO geregistreerde hbo-opleiding hebben gevolgd en zij voor die opleiding waren ingeschreven. Anders dan de staatssecretaris betoogt, heeft het hof volgens de Hoge Raad voorts geen verkeerde uitleg gegeven van het begrip ‘initiële opleiding aan een hogeschool’. Uit de wettekst van art. 14, lid 1, onderdeel d, WVA volgt dat het moet gaan om een initiële opleiding van een werknemer aan een hogeschool in de zin van de WHW (Wet op het hoger onderwijs). Dat betekent dat op grond van de WHW moet worden beoordeeld of sprake is van een initiële opleiding. Niet bestreden is dat de door de werknemers gevolgde hbo-opleiding een initiële opleiding is in de zin van de WHW. Uit de wettekst volgt verder niet dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering de bedoeling van de werknemer en/of diens werkgever bij het volgen van de opleiding relevant is bij de beoordeling of sprake is van een initiële opleiding. Uit de wetsgeschiedenis kan ook niet worden afgeleid dat de wetgever daarvan is uitgegaan. Evenmin volgt uit die wetsgeschiedenis dat voor de afdrachtvermindering is vereist dat de werknemer alle vakken van (het eerste jaar van) de hbo-opleiding moet volgen, of dat alleen sprake zou zijn van een initiële opleiding indien bij een initiële hbo-opleiding van vier jaar, al die jaren worden doorlopen. Aanvaarding van dat uitgangspunt zou betekenen dat voor de afdrachtvermindering voor initiële opleidingen aan een hogeschool verdergaande eisen gelden dan voor de mbo-leertrajecten.

NTFR 2018/2732 - Ongelijke behandeling van werknemers en zelfstandigen voor heffingsgrondslag Zorgverzekeringswet

ECLI:NL:HR:2018:2175, datum uitspraak 23-11-2018, publicatiedatum 23-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende heeft in 2014 zijn onderneming gestaakt. De stakingswinst van € 32.196 bestaat geheel uit de vrijgevallen FOR. Tot een bedrag van € 18.500 heeft belanghebbende de stakingswinst omgezet in een lijfrente. Tot dit bedrag heeft belanghebbende uitgaven voor inkomensvoorziening in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen. Bij de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) is geen rekening gehouden met een aftrek van deze uitgaven voor inkomensvoorziening. Hof Den Haag (14 juni 2017, nr. 17/00302,

NTFR 2018/2733 - Pensioenrechten: onder prijsgeven valt volgens A-G Niessen ook 'passief blijven'

ECLI:NL:PHR:2018:1214, datum uitspraak 30-10-2018, publicatiedatum 16-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende is directeur-enig aandeelhouder van Beheer bv. Deze vennootschap heeft op 10 augustus 1993 pensioenaanspraken toegekend aan belanghebbende. Deze aanspraken zijn vastgelegd in een pensioenbrief. In de pensioenbrief is opgenomen dat Beheer bv zich het recht voorbehoudt de pensioenrechten gedeeltelijk of geheel te beëindigen, respectievelijk te beperken indien de financiële resultaten van Beheer bv de betreffende verplichtingen niet meer toelaten. Of de financiële resultaten van Beheer bv de betreffende verplichtingen niet meer toelaten staat uitsluitend ter beoordeling van Beheer bv. Met ingang van de pensioendatum (1 mei 2013) heeft belanghebbende een pensioenaanspraak op Beheer bv van € 57.327 bruto per jaar. Beheer bv heeft in 2013 geen pensioen aan belanghebbende uitgekeerd.

NTFR 2018/2736 - Verzamelwet SZW 2019 in Staatsblad

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018
Op 22 november 2018 is de Verzamelwet SZW 2019 in het Staatsblad gepubliceerd. De Verzamelwet SZW 2019 treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. De meeste wijzigingen uit deze wet zullen in werking treden met ingang van 1 januari 2019. Voor een aantal onderdelen van de wet geldt een afwijkende datum van inwerkingtreding; in de memorie van toelichting is een overzicht van deze onderdelen opgenomen.

NTFR 2018/2737 - Berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw 2019 bekendgemaakt

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018
De Minister voor Medische Zorg heeft de Regeling zorgverzekeringswet aangepast met daarbij de cijfers voor de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage voor het jaar 2019. Dit is vastgelegd in de Staatscourant van 21 november 2018. Het maximum bijdrage-inkomen is vastgesteld op € 55.927 (2018: € 54.614). De inkomensafhankelijke bijdrage wordt 6,95% (hoge percentage, nu 6,9%) of 5,70% (lage percentage, nu 5,65%) van het bijdrage-inkomen.

NTFR 2018/2739 - Kosten particuliere onderwijsinstelling voor zoon met dyslexie en dyscalculie vormen geen aftrekbare zorgkosten (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2179, datum uitspraak 23-11-2018, publicatiedatum 23-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018
Een in 1995 geboren zoon van belanghebbende heeft dyslexie en dyscalculie. Dit is door een bevoegde orthopedagoog vastgesteld. In verband hiermee krijgt de zoon bij het volgen van onderwijs bepaalde faciliteiten. De zoon heeft in 2013 onderwijs gevolgd aan het D College. Dit college is een particuliere onderwijsinstelling die regulier onderwijs aanbiedt op mavo-, havo- en vwo-niveau. Kenmerk is kleinschalig onderwijs met veel persoonlijke aandacht. Belanghebbende heeft voor deze opleiding € 16.936 betaald. Hij wenst dit als specifieke zorgkosten in aftrek te brengen. De inspecteur heeft die aftrek geweigerd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (4 april 2018, nr. 17/00352, NTFR 2018/1102), is dat terecht. Het door belanghebbende betaalde bedrag betreft in zijn geheel het schoolgeld voor het volgen van onderwijs. Daarin is niet een bedrag begrepen voor genees- of heelkundige hulp. De kosten van onderwijs aan het D College kunnen niet worden aangemerkt als kosten van hulpmiddelen in de zin van art. 6.17 Wet IB 2001. Dat dyslexie en dyscalculie kunnen worden gerangschikt onder het begrip aandoening/invaliditeit doet daaraan niet af. Ook al biedt het D College speciale aandacht aan studenten met die aandoeningen, het blijft normaal regulier onderwijs. Dat het onderwijs aan het D College zijn zoon in staat stelt met goed gevolg een hoger onderwijsniveau af te ronden dan in het onderwijs dat in zijn woonplaats wordt aangeboden, en dat hij daardoor een betere maatschappelijke positie kan bereiken, is niet relevant.

NTFR 2018/2740 - Nota n.a.v. verslag Wet spoedreparatie fiscale eenheid

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet spoedreparatie fiscale eenheid wordt meer toelichting gegeven op de spoedreparatiemaatregelen die op 1 januari 2018 met terugwerkende kracht in de Wet VPB 1969 in werking zullen treden. Op basis van de spoedreparatiemaatregelen moeten enkele bepalingen in de Wet VPB 1969 en de Wet DB 1965 worden toegepast alsof de fiscale eenheid nooit heeft bestaan.

NTFR 2018/2742 - Pensioenen en btw

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
In antwoord op Kamervragen gaat de staatssecretaris in op de btw-behandeling van beheersdiensten aan pensioenfondsen in andere lidstaten (meer specifiek voor België). De Kamerleden vragen of de staatssecretaris het ermee eens is dat er sprake is van een ongelijk speelveld indien Nederlandse pensioenfondsen de mogelijkheid hebben om de Nederlandse regeling, waarbij geen werkgeversgarantie of bijstortverplichting geldt, vrijgesteld van btw te laten uitvoeren door een Belgische OFP (Organisatie voor de Financiering van Pensioenen), terwijl het beheer van diezelfde regeling in Nederland belast zou zijn. De OFP wordt volgens de staatssecretaris in België aangemerkt als een gemeenschappelijk beleggingsfonds waarvoor de beheervrijstelling geldt. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van België en de Europese Commissie. Zij zijn gebonden aan de kaders van de Europese btw-wetgeving en jurisprudentie, waar de Belgische overheid ook naar verwijst voor toepassing van de vrijstelling. Daarnaast spelen de specifieke juridische omstandigheden van de OFP een rol. Een verschil in juridische omstandigheden is volgens de staatssecretaris bijvoorbeeld dat Nederlandse pensioenfondsen veelal risicodragende fondsen zijn in de zin van de Europese pensioenfondsrichtlijn en Belgische pensioenfondsen niet-risicodragend zijn, ook als zij een Nederlandse regeling uitvoeren. Om die reden deelt hij dan ook niet de mening dat zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat er sprake is van een ongelijk speelveld.

NTFR 2018/2746 - Rechtbank heeft niet onderkend dat beroepschrift ook een bezwaarschrift bevat inzake de dwangsom

ECLI:NL:HR:2018:2080, datum uitspraak 09-11-2018, publicatiedatum 09-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft in een WOZ-zaak een beroepschrift ingediend bij Rechtbank Limburg. In dat beroepschrift zijn tevens bezwaren opgenomen tegen de afwijzing door de heffingsambtenaar van het door belanghebbende gedane dwangsomverzoek wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank (Rechtbank Limburg 6 februari 2018, nr. AWB/ROE 17/1137) heeft dat ten onrechte niet onderkend. De rechtbank had het beroepschrift als bezwaarschrift ter behandeling moeten doorsturen naar de heffingsambtenaar. Aangezien de rechtbank dat heeft verzuimd, doet de Hoge Raad dat alsnog.

NTFR 2018/2747 - Niet geselecteerde stukken uit strafdossier vormen ook op de zaak betrekking hebbende stukken

ECLI:NL:HR:2018:1863, datum uitspraak 05-10-2018, publicatiedatum 05-10-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Belanghebbende is als verdachte betrokken geweest bij strafrechtelijke onderzoeken. Enkele ambtenaren van de Belastingdienst hebben meegewerkt aan deze onderzoeken. Zij hadden toegang tot alle politiegegevens. Een deel van het strafdossier is door hen geselecteerd en, met toestemming van de officier van justitie, gebruikt voor oplegging van de onderhavige aanslagen. Bedoelde ambtenaren zijn betrokken geweest bij de aanslagregeling en bij de uitspraken op bezwaar. De geselecteerde stukken uit het strafdossier zijn toegevoegd aan het fiscale dossier en aan belanghebbende ter beschikking gesteld. Volgens belanghebbende vormen de andere in de strafprocedure verzamelde stukken die niet ter beschikking van de inspecteur hebben gestaan, ook op de zaak betrekking hebbende stukken. Hof Amsterdam (4 juli 2017, nrs. 15/00798 t/m 15/00803, NTFR 2017/2691) is het daarmee eens. Het hof heeft in de omstandigheid dat Belastingdienstmedewerkers die bij het opsporingsonderzoek betrokken zijn geweest, kennis hebben genomen van het strafdossier en vervolgens betrokken zijn geweest bij de aanslagregeling en de bezwaarprocedure, aanleiding gevonden om te oordelen dat ook de stukken waarvan niet de inspecteur maar wel die eerder bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken medewerkers van de Belastingdienst kennis hebben genomen, in dit geding moeten worden beschouwd als op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze visie getuigt volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting.

NTFR 2018/2750 - Terechte navorderingsaanslagen voor door adviseur structureel ingediende onjuiste aangiften (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2183, datum uitspraak 23-11-2018, publicatiedatum 23-11-2018
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2018
Een belastingadviseur heeft namens belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan voor de jaren 2010 en 2011. In de aangiften is een bedrag aan persoonsgebonden aftrek (specifieke zorgkosten) opgenomen. De inspecteur heeft in augustus 2011 en augustus 2012 de aanslagen zonder nader onderzoek overeenkomstig de aangiften opgelegd. In 2013 heeft een oriënterend onderzoek plaatsgevonden naar door de belastingadviseur ingediende aangiften. Hieruit volgde dat de adviseur in 34,8% van de door hem ingediende aangiften ten onrechte persoonsgebonden aftrek heeft geclaimd. In maart 2015 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar het aangiftegedrag van de adviseur en de mogelijkheid dat in zijn aangiften 2010 en 2011 ten onrechte specifieke zorgkosten zijn afgetrokken. Uiteindelijk wordt de geclaimde persoonsgebonden aftrek niet geaccepteerd en worden navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil is of sprake is van een nieuw feit. Hof Den Bosch (15 juni 2018, nrs. 17/00324 en 17/00325, NTFR 2018/2378), is van oordeel dat de aangiften op zich geen aanleiding gaven tot nader onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek naar het handelen van de adviseur zijn de inspecteur pas bekend geworden na het opleggen van de primitieve aanslagen. De inspecteur hoefde voorts ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen niet op de hoogte te zijn van het structureel indienen van onjuiste aangiften door de belastingadviseur. Er is geen sprake van een ambtelijk verzuim.