Aflevering 47

Gepubliceerd op 22 november 2018

NTFR 2018/2658 - Fiscale verduurzaming van de Wet WOZ

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 geschreven door mr. E.D. Postema
Op grond van de Wet WOZ wordt van elke onroerende zaak bij beschikking een waarde vastgesteld die ten grondslag ligt aan de heffing van daartoe bij afzonderlijke wet aan te wijzen belastingen. Door de huidige wijze waarop de waarde wordt bepaald, worden investeringen in verduurzaming van woningen en bedrijfspanden, zoals zonnepanelen, tot de WOZ-waarde gerekend. Daarmee hebben duurzaamheidsinvesteringen tot gevolg dat meer belasting moet worden betaald. De vraag is of dat gewenst is. In deze Opinie pleit ik voor aanpassing van de regels omtrent de waardebepaling, zodat duurzaamheidsinvesteringen niet leiden tot een hogere belastingheffing.

NTFR 2018/2660 - Schriftelijke beantwoording wetgevingsoverleg pakket Belastingplan 2019 en ATAD1

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer schriftelijke antwoorden gestuurd op de vragen die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 9 november 2018 over het pakket Belastingplan 2019 en het implementatiewetsvoorstel ATAD1. Tevens heeft de staatssecretaris Kamervragen beantwoord over de correspondentie met de Europese Commissie over de vraag of woningcorporaties kunnen worden uitgezonderd van de earningsstrippingmaatregel.

NTFR 2018/2662 - Ten onrechte loonheffing ingehouden op dwangsom niet-tijdig beslissen bezwaar politieambtenaar

ECLI:NL:GHDHA:2018:2616, datum uitspraak 02-10-2018, publicatiedatum 10-10-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. drs. G. Benning
Belanghebbende is politieambtenaar. Zij maakt bezwaar tegen het besluit van haar werkgever om een loonkorting in verband met ziekte toe te passen. Omdat niet-tijdig op het bezwaar was beslist, heeft de werkgever ex art. 4:17 Awb een dwangsom verbeurd van € 1.260. Op de uitbetaalde dwangsom is loonheffing ingehouden. In geschil is of dit terecht is. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat ten onrechte loonheffing is ingehouden. De dwangsom die aan belanghebbende is toegekend vindt haar oorzaak in de omstandigheid dat een bestuursorgaan in gebreke is gebleven tijdig op het door haar gemaakte bezwaar te beslissen. De situatie is daarmee anders dan in de door de inspecteur genoemde arresten HR 6 november 1991, nr. 27.498, ECLI:NL:HR:1991:ZC4767 en HR 24 juni 2011, nr. 10/02286, NTFR 2011/1413, waarin het ging om dwangsommen die aan de werknemer waren toegekend om de werkgever tot nakoming aan te sporen van (door de rechter vastgestelde) rechtstreeks uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen van de werkgever.

NTFR 2018/2664 - Betaalde hypotheekrente en levensverzekeringspremies van deel van ex-echtgenote vormt geen aftrekbare onderhoudsverplichting

ECLI:NL:HR:2018:2134, datum uitspraak 16-11-2018, publicatiedatum 16-11-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende is in 2009 gescheiden. Er is geen echtscheidingsconvenant. De ex-echtgenote heeft de echtelijke woning in 2009 verlaten. De aan deze woning gekoppelde hypotheek en levensverzekering gingen beide partijen ieder voor de helft aan. Belanghebbende heeft in 2010 en 2011 het volledige bedrag aan hypotheekrente en premies levensverzekering betaald. In 2010 is bij rechterlijke uitspraak over de partneralimentatie beslist. In de draagkrachtberekening is het volledige bedrag aan hypotheekrente en premies levensverzekering in mindering gebracht op de draagkracht van belanghebbende. Hij moet € 370 per maand aan partneralimentatie aan zijn ex-echtgenote betalen. Belanghebbende claimt onder de noemer ‘onderhoudsverplichting’ aftrek van de door hem in 2010 en 2011 betaalde hypotheekrente en premies levensverzekering van het aandeel van de ex-echtgenote in de woning. Hof Den Bosch (6 april 2017, nrs. 15/01441 en 15/01442, NTFR 2017/1697) heeft dat geweigerd. Belanghebbende heeft cassatieberoep aangetekend, echter zonder succes. De Hoge Raad stelt voorop dat van een onderhoudsverplichting ex art. 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 sprake is wanneer rechtstreeks uit het familierecht een wettelijke verplichting tot het doen van uitkeringen of verstrekkingen volgt. Het bestaan van zo’n wettelijke verplichting kan blijken uit een rechterlijke uitspraak of uit een echtscheidingsconvenant. Dat laatste is er hier niet, maar wel een rechterlijke uitspraak. De enkele omstandigheid dat bij het bepalen van de draagkracht van belanghebbende er in die uitspraak rekening mee is gehouden dat hij de volledige hypotheeklasten en premies levensverzekering betaalt, betekent echter, anders dan belanghebbende bepleit, niet dat die uitspraak inhoudt dat op belanghebbende een wettelijke verplichting tot het doen van een uitkering tot levensonderhoud rust.

NTFR 2018/2666 - Voortgang wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid. In de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie voor Financiën van 7 november 2018 is verzocht de Kamer te informeren waarom het zo lang heeft geduurd om de nota naar aanleiding van het verslag (de nota) met betrekking tot het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid op te stellen.

NTFR 2018/2667 - Nieuw verzamelbesluit geruisloze terugkeer

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018
De staatssecretaris heeft een nieuw verzamelbesluit uitgebracht over de geruisloze terugkeer. Het is in werking getreden met terugwerkende kracht tot en met 2 oktober 2018. Als bijlagen bij het besluit zijn opgenomen de standaardvoorwaarden en vier modelbeschikkingen. Twee besluiten zijn ingetrokken, te weten het besluit van 20 februari 2003, nr. CPP2002/3267M, NTFR 2003/493, en dat van 27 december 2005, nr. CCP2005/2573M, NTFR 2006/83. Het besluit kent redactionele wijzigingen, technische aanpassingen aan gewijzigde wetgeving en de volgende inhoudelijke punten:

NTFR 2018/2669 - A-G adviseert prejudiciële vragen aan HvJ over Nederlandse behandeling van portfoliodividenden in te trekken

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van prof. dr. J. Vleggeert
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 1 augustus 2018, nrs. 12/29, 12/30, 12/152 t/m 12/154, NTFR 2016/2222 heeft in de zaken X en X Fund prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd over de Nederlandse behandeling van portfoliodividenden uitgekeerd aan een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds. De Hoge Raad heeft op 3 maart 2017 daarover prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ (nr. 16/03954, NTFR 2017/686).

NTFR 2018/2673 - Cartrans Spedition: nultarief bij uitvoer mag niet afhankelijk worden gesteld van overlegging douaneaangifte

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Cartrans, in Roemenië gevestigd, is een tussenpersoon in diensten inzake goederenvervoer op de weg. De Roemeense belastingdienst heeft bij haar btw nageheven in verband met wegvervoersdiensten met bestemmingen buiten de EU. Volgens het door de Belastingdienst opgestelde verslag kan Cartrans het nultarief niet toepassen omdat zij tijdens de controle de douaneaangiften ten uitvoer niet kon overleggen. Cartrans voert hiertegen aan dat zij wél de TIR-carnets en CMR-vrachtbrieven heeft overgelegd. Deze documenten tonen volgens de Roemeense belastingdienst echter niet aan dat de betroffen goederen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De verwijzende rechter vraagt zich af of het nultarief aan een belastingplichtige mag worden ontzegd indien hij niet de douaneaangifte ten uitvoer kan overleggen, en of een TIR-carnet dit wél kan aantonen.

NTFR 2018/2674 - Aanpassing regeling voor waardebonnen

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 geschreven door mr. A. Vroon
Per 1 januari 2019 wordt het Uitv.besl. OB 1968 gewijzigd en in lijn gebracht met de nieuwe regels voor vouchers. Op dezelfde datum treedt de Wet btw-behandeling van vouchers in werking. Hiermee is de voucherrichtlijn geïmplementeerd in de Wet OB 1968. Hierbij wordt het Uitv.besl. OB 1968 in lijn gebracht met de nieuwe regels voor vouchers.

NTFR 2018/2675 - Beleggingsgoud in de btw

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018
Als beleggingsgoud in de zin van art. 28j Wet OB 1968 wordt onder meer aangemerkt door de Europese Commissie aangewezen gouden munten. Elk jaar vóór 1 december wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst gepubliceerd met munten die het daaropvolgende jaar worden aangemerkt als beleggingsgoud.

NTFR 2018/2676 - Gevolgen hogere WOZ-waarde voor verhuurderheffing en OZB

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018
In haar antwoorden op Kamervragen over de gevolgen van hogere WOZ-waarden geeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan dat op dit moment de inkomsten uit de verhuurderheffing niet hoger zijn dan bij invoering van de heffing was beoogd. De opbrengsten van de verhuurderheffing tot en met 2017 zijn iets achtergebleven bij de beoogde opbrengsten. Vanaf 2018 is het destijds voor 2017 geraamde niveau bereikt. Hierbij speelt mee dat in de jaren 2014 en 2015 nog sprake was van dalende WOZ-waarden in het bezit van de verhuurders. Voor 2019 wordt rekening gehouden met een endogene stijging (effect WOZ-waardeontwikkeling) van 7,7%.

NTFR 2018/2677 - Waterschap kan geen retributie heffen voor zoetwatervoorziening

ECLI:NL:HR:2018:2111, datum uitspraak 16-11-2018, publicatiedatum 16-11-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
De taak van het waterschap omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Het waterschap op Tholen en Sint Philipsland heeft in een gebied dat te maken heeft met verzilting, gezorgd voor een zoetwatervoorziening. Belanghebbende is landbouwer. Hij onttrekt geen water aan de zoetwatervoorziening, maar krijgt wel een aanslag in de gebruiksretributie opgelegd. Anders dan Hof Den Bosch (14 december 2017, nr. 16/00107, NTFR 2018/492) heeft geoordeeld, is het waterschap met de zoetwatervoorziening niet getreden buiten de in art. 1 Wat.sch.wet aan hem opgedragen taak om te zorgen voor het watersysteem. Niettemin kan het waterschap geen gebruiksretributie heffen, aangezien het waterschap aan belanghebbende geen individuele prestatie heeft geleverd in de vorm van het ter beschikking stellen van zoetwater. Op grond van art. 115, lid 1, onderdeel a en b, Wat.sch.wet kunnen de daarin bedoelde retributies immers alleen worden geheven van degenen die feitelijk gebruikmaken van geleverde prestaties. De Waterschapsverordening is dan ook onverbindend voor zover de heffing niet louter is gekoppeld aan het feitelijk onttrekken van zoetwater, maar aan het nut van het stelsel van voorzieningen voor de aan- en doorvoer van zoetwater.

NTFR 2018/2678 - Zonnepanelen en de waardering in het kader van de Wet WOZ c.q. de heffing van OZB

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 geschreven door mr. B.S. Kats
Op 2 november 2018 gaf de staatssecretaris van Financiën antwoord op de vragen van de leden Lodders en Yesilgöz-Zegerius van de VVD. Het betreffen vragen die op 10 september 2018 zijn gesteld over de belasting van zonnepanelen in het kader van de onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB). Een en ander mede in vervolg op Hof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2018, nr. 17/00508, NTFR 2018/1080. Omdat men dit mede gezien de klimaatambities van de regering niet wenselijk acht, heeft de VVD tijdens het overleg van de vaste commissie voor Financiën met de staatssecretaris op 5 november jl. gevraagd om zonnepanelen als roerend goed aan te merken. Zonnepanelen tellen dan niet mee bij de vaststelling van de WOZ-waarde van de eigen woning, die als grondslag geldt voor de OZB.

NTFR 2018/2679 - Hoge Raad ziet af van beantwoording prejudiciële vragen

ECLI:NL:HR:2018:2114, datum uitspraak 16-11-2018, publicatiedatum 16-11-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is rijnvarende. Hof Den Bosch heeft op 27 september 2018 (nrs. 17/00636 t/m 17/00638, NTFR 2018/2355) over de premieheffing twee prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De eerste vraag, naar de werking van een door de SVB verstrekte A1-verklaring in een belastingprocedure, is inmiddels beantwoord in HR 5 oktober 2018, nr. 18/01619, NTFR 2018/2294. De tweede vraag, over de gebondenheid aan een afgegeven E101-verklaring, is niet relevant, nu deze verklaring reeds bij brief van 2 augustus 2016 door de Luxemburgse autoriteit is ingetrokken. De Hoge Raad ziet derhalve af van de beantwoording van beide prejudiciële vragen.

NTFR 2018/2680 - Intrekking hoger beroep ziet niet op navorderingsaanslag waartegen geen hoger beroep is ingesteld

ECLI:NL:HR:2018:2073, datum uitspraak 09-11-2018, publicatiedatum 09-11-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld inzake een IB-beschikking 2008 en tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar inzake een navorderingsaanslag 2009. De rechtbank heeft het beroep inzake de beschikking 2008 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep inzake de navorderingsaanslag 2009 gegrond, en heeft de inspecteur opgedragen om alsnog uitspraak op bezwaar te doen. Ter zitting van het hof hebben partijen een compromis gesloten. Belanghebbende heeft vervolgens ter zitting het hoger beroep ingetrokken. Hof Arnhem-Leeuwarden (1 mei 2018, nr. 17/00534) heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep, ook wat betreft de navorderingsaanslag 2009, ter zitting is ingetrokken. Volgens de Hoge Raad is dat laatste, met betrekking tot de navorderingsaanslag 2009, niet juist omdat belanghebbende geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank inzake de navorderingsaanslag 2009. Dit laat echter onverlet dat het wél aan het oordeel van het hof onderworpen hoger beroep na de intrekking ter zitting niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

NTFR 2018/2681 - Hof wijst verzoek aanhouding voor getuigenverhoor af I

ECLI:NL:GHDHA:2018:2618, datum uitspraak 25-09-2018, publicatiedatum 11-10-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2010 navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd, waarbij de inspecteur een correctie in verband met inkomsten uit de handel in hennep heeft aangebracht. Aan belanghebbende is tevens een vergrijpboete opgelegd. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Het hof heeft het verzoek om aanhouding voor een getuigenverhoor afgewezen. Belanghebbende heeft in de procedure voor de rechtbank geen enkele poging ondernomen de getuigen mee te brengen. Hij is ook niet in contact met hen getreden om langs andere weg met schriftelijk bewijs te komen. Dat is in hoger beroep zo gebleven. Met betrekking tot de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een aanzienlijk groter bedrag aan uitgaven heeft gedaan dan hij aan inkomsten heeft aangegeven, zodat belanghebbende voor het jaar 2010 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Volgens het hof heeft de inspecteur de inkomsten in redelijkheid geschat en heeft belanghebbende niet aangetoond dat de schatting onjuist is. Ook de vergrijpboete was volgens het hof terecht opgelegd.

NTFR 2018/2684 - Aanname wetsvoorstel Wet toezicht trustkantoren 2018 door Eerste Kamer

Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Op 15 maart 2018 is het wetsvoorstel Regels met betrekking tot het verlenen van trustdiensten en het toezicht daarop (Wet toezicht trustkantoren 2018) ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 910, nr. 2). Het wetsvoorstel strekt tot regulering van diensten door trustkantoren, die zich in opdracht van ondernemingen bezighouden met het beheren van vennootschappen. Het wetsvoorstel breidt de normen uit waaraan trustkantoren moeten voldoen alsmede de inzet van het instrumentarium door toezichthouder De Nederlandsche Bank (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 910, nr. 3). De herziening is in belangrijke mate ingegeven door voortschrijdend inzicht in de toezichtspraktijk en gewijzigde internationale en Europese kaders, zoals de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) en Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld of terrorismefinanciering, PbEU 2015, L 141 (i.e. de Vierde anti-witwasrichtlijn, die op 12 juli 2018 in nationale wetgeving is omgezet, Stb. 2018, 239, zie tevens NTFR 2018/1818).

NTFR 2018/2685 - Formele bezwaren tegen opgelegde informatiebeschikking slagen niet (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2113, datum uitspraak 16-11-2018, publicatiedatum 16-11-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018
Belanghebbende drijft een onderneming waarin zij zich bezighoudt met het installeren en onderhouden van koelsystemen voor supermarkten. Nadat een boekenonderzoek is uitgevoerd, zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ongeveer een jaar later heeft de inspecteur een informatiebeschikking genomen in de zin van art. 52 AWR. Belanghebbende stelt primair dat de rechtbank prejudiciële vragen moet stellen aan de Hoge Raad. Subsidiair voert belanghebbende allerlei formele bezwaren aan. Rechtbank Noord-Nederland 15 maart 2018, nr. 17/2482, NTFR 2018/1051, heeft geen aanleiding gezien voor het stellen van vragen en overweegt dat de jurisprudentie voldoende handvatten biedt om de bezwaren van belanghebbende te beoordelen. Belanghebbende meent dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat ook op grond hiervan omkering en verzwaring van de bewijslast kan plaatsvinden, zodat een informatiebeschikking overbodig is. Met het opleggen van een informatiebeschikking wordt op een oneigenlijke wijze gebruikgemaakt van de opschortingstermijn. De rechtbank heeft overwogen dat de bevoegdheid tot het nemen van een informatiebeschikking in zekere mate discretionair is. De rechter toetst daarom marginaal. De bewijslast van de inspecteur bij een informatiebeschikking en het niet doen van de vereiste aangifte is niet gelijk. Ook heeft de rechtbank belanghebbende niet gevolgd in de stelling dat de beschikking had moeten worden genomen voordat de naheffingsaanslagen werden opgelegd. Ten aanzien van de stelling dat oneigenlijk gebruik is gemaakt van de opschortingstermijn van art. 52a AWR om zo de fiscale procedure te vertragen met het oog op de strafprocedure heeft de rechtbank overwogen dat de strafrechter en de belastingrechter onafhankelijk van elkaar moeten oordelen over datgene wat aan hen ter toetsing voorligt, alsmede over het aan hen voorliggende bewijsmateriaal en de waardering daarvan. Belanghebbende heeft geen materiële gronden tegen de informatiebeschikking aangevoerd.

NTFR 2018/2686 - Onderhavige IB-aanslagen vallen buiten bereik van Unierecht zodat verdedigingsbeginsel niet geldt

ECLI:NL:HR:2018:2082, datum uitspraak 09-11-2018, publicatiedatum 09-11-2018
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2018 met annotatie van mr. A.L. Faber LLM
Ter zake van inkomsten uit omzetbelastingfraude heeft de inspecteur aan belanghebbende (onder meer) voorlopige aanslagen IB/PVV en Zvw 2011 opgelegd. Deze voorlopige aanslagen zijn terstond invorderbaar verklaard. Belanghebbende is niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord voordat de belastingaanslagen werden opgelegd. Voor Hof Den Bosch (18 maart 2016, nrs. 14/00469 t/m 14/00476, NTFR 2016/1966) heeft belanghebbende met succes een beroep gedaan op schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Volgens het hof valt deze zaak binnen het toepassingsbereik van het Unierecht, nu aannemelijk is dat belanghebbende beschikte over een kantoorruimte in Duitsland en dat hij vanuit deze kantoorruimte leiding heeft gegeven aan de activiteiten ter zake waarvan aan hem de voorlopige aanslagen zijn opgelegd. Het hof heeft de voorlopige aanslagen vernietigd. De Hoge Raad draait die beslissing echter terug. Het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is namelijk niet van toepassing in gevallen zoals deze waarin (i) de toegepaste nationale belastingwetgeving geen uitvoering geeft aan het recht van de Unie, en (ii) niet is gesteld dat de toegepaste nationale bepalingen in dit geval een beperking vormen van een van de door het VWEU gewaarborgde verkeersvrijheden. Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, kan aan de enkele omstandigheid dat belanghebbende beschikte over een kantoorruimte in een andere lidstaat van waaruit hij leiding heeft gegeven, niet de conclusie worden verbonden dat bij het opleggen van de voorlopige aanslagen het verdedigingsbeginsel geldt.