Aflevering 26

Gepubliceerd op 27 juni 2019

NTFR 2019/1600 - Uniforme toepassing nemo tenetur gevraagd

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 geschreven door mr. J. Berns
Onlangs heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) opnieuw een belangwekkende uitspraak gedaan met betrekking tot het nemo-teneturbeginsel.CBb 7 mei 2019, nr. 18/451, NTFR 2019/1496. Dat beginsel behelst iemands recht om geen bewijs tegen zichzelf te leveren. In NTFR 2017/2125 heb ik verzucht dat het nemo-teneturbeginsel een groots recht is in de bejubelde rechtstaat, maar vooralsnog een lege huls in de moderne controlestaat. Het nemo-teneturbeginsel veronderstelt immers een zwijgrecht, maar de rechtspraak leert dat eerst en vooral meegewerkt moet worden met onderzoeken van nationale autoriteiten. Het nemo-teneturneginsel komt pas daarna aan de orde. In welke fase, is dan de hamvraag. Hoge Raad en CBb bewandelen hier verschillende wegen.

NTFR 2019/1601 - Antwoorden op vragen over de uitwerking van verbeteropties voor giftenaftrek en de anbi/sbbi-regeling

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft zijn reactie aan de Tweede Kamer gestuurd op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën over de brief van 28 maart 2019 met de stand van zaken bij de uitwerking van verbeteropties voor giftenaftrek en de anbi/sbbi-regeling (NTFR 2019/818). De vragen en opmerkingen volgen uit een schriftelijk overleg van 26 april 2019. In de reactie gaat de staatssecretaris onder meer in op de pilot gegevensverwerking. Het rapport met de resultaten van de pilot zal in het late najaar van 2019 aan de Kamer worden gestuurd.

NTFR 2019/1602 - Reactie op onderzoek Autoriteit Persoonsgegevens naar informatiebeveiliging Belastingdienst

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft een reactie gegeven op een aantal vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën over zijn brief van 7 februari 2019 (Kamerstukken II, 2018-2019, 32 762, nr. 131) inzake het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar de informatiebeveiliging van de afdeling Data & Analytics van de Belastingdienst (DF&A).

NTFR 2019/1603 - Reactie op het rapport 'Datagedreven selectie van aangiften door de Belastingdienst'

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019
De Algemene Rekenkamer (ARK) heeft een onderzoek gedaan naar ‘Datagedreven selectie van aangiften door de Belastingdienst’. De ARK heeft in dat verband twee risicomodellen onderzocht: het model over btw-teruggave aan ondernemers en het risicomodel dat gebruikt wordt bij de inkomstenbelasting van particulieren. Door het btw-model worden meer fouten ontdekt en dat leidt tot een hogere belastingopbrengst. Het model voor de inkomstenbelasting werkt minder goed omdat de inspecteur alsnog de hele aangifte handmatig moet controleren. De ARK beveelt onder meer aan om via risicomodellen zowel positieve als negatieve correcties mogelijk te maken en een sterkere betrokkenheid van het management voor een zorgvuldige omgang met data van burgers en bedrijven.

NTFR 2019/1609 - Vermogensrendement van 4% niet langer haalbaar, maar Hoge Raad grijpt niet in bij rechtstekort op stelselniveau

ECLI:NL:HR:2019:816, datum uitspraak 14-06-2019, publicatiedatum 14-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van mr. J. Nieuwenhuizen
In deze massaalbezwaarprocedure is in geschil of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met art. 1 EP (bij het EVRM). Van strijdigheid op stelselniveau kan sprake zijn als het veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers over een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is en belastingplichtigen worden geconfronteerd met een buitensporige zware last. Voor het te behalen rendement moet worden uitgegaan van een nominaal rendement (geen invloed inflatie) op beleggingen waarbij niet veel risico wordt gelopen, zoals Nederlandse staatsobligaties, spaarrekeningen en (termijn)deposito’s. Het gemiddelde rendement van beleggingen in aandelen en in onroerende zaken blijft buiten aanmerking. De conclusie luidt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Vervolgens is het de vraag of belastingplichtigen op stelselniveau voor de jaren 2013 en 2014 zijn geconfronteerd met een buitensporige zware last. Daarvan is sprake als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. Als dat het geval zou zijn, past de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in een rechtstekort op stelselniveau, aldus de Hoge Raad. Voor ingrijpen van de rechter is geen plaats, tenzij een individuele belastingplichtige in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM) wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Maar die vraag op individueel niveau valt buiten het bereik van onderhavige procedure. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep dan ook ongegrond.

NTFR 2019/1610 - Vragen beantwoord over de kabinetsreactie box 3

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord van de vaste commissie voor Financiën over de kabinetsreactie box 3 van 15 april 2019 (NTFR 2019/1028). In de beantwoording meldt de staatssecretaris dat de Belastingdienst geen gegevens heeft over de aanwas van vermogens. Voor de aspecten van vermogensaanwas en de belastbaarheid ervan verwijst de staatssecretaris naar de voortgangsrapportage ‘Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement’ (NTFR 2016/2371) en het ‘Keuzedocument box 3’ (NTFR 2017/1419). Over het tegemoetkomen van belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld verwijst hij naar het lopende deelonderzoek. Dit zal op Prinsjesdag aan de Kamer worden gezonden.

NTFR 2019/1612 - Geen vrijstelling overdrachtsbelasting bij overdracht complexen seniorenwoningen omdat commerciële factoren een rol spelen

ECLI:NL:HR:2019:999, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van drs. R. van Haperen
Belanghebbende is een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet en een anbi (algemeen nut beogende instelling). Belanghebbende heeft vier complexen seniorenwoningen verkregen voor € 17,5 miljoen van een verkoper die eveneens een toegelaten instelling is en een anbi. De verkoper heeft met de verkoop een boekwinst behaald van € 3,3 miljoen. In geschil is of de verkrijging vrijgesteld is van overdrachtsbelasting op grond van art. 15, lid 1, onderdeel h, WBR. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (11 december 2018, nr. 17/00979, NTFR 2019/115) mist de vrijstelling toepassing omdat niet is voldaan aan het vereiste van art. 5d, lid 1, Uitv.besl. WBR dat ‘bij de overdracht commerciële factoren geen rol spelen’. De koopsom is immers hoger dan de boekwaarde. De Hoge Raad acht dit oordeel juist. Dat de koopsom mede betrekking heeft op de stille reserves, zodat die reserves beschikbaar blijven voor activiteiten van algemeen nut van de overdragende anbi, is daarbij niet van belang.

NTFR 2019/1618 - Kamerbrief schriftelijk overleg BNC-fiche over de voorstellen voor een verordening en richtlijn betreffende btw-relevante betaalgegevens

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister en staatssecretaris van Financiën over de voorstellen voor een verordening en richtlijn betreffende btw-relevante betaalgegevens. De maatregelen zien op het bestrijden van btw-fraude. De vragen en antwoorden zien zowel op de effectiviteit van de maatregelen als op de waarborging van de privacy conform de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

NTFR 2019/1619 - Aanbiedingsbrief antwoorden Kamervragen volkscultuur en btw

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 geschreven door drs. C. Verweij
De staatssecretaris beantwoordt, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Basis- en Voortgezet onderwijs en Media, Kamervragen over de btw-behandeling van volkscultuur. Het onderwerp van deze Kamervragen in combinatie met de gestelde vragen doet vermoeden dat voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief een waardering van cultuuruiting relevant is. Dat is volgens de staatssecretaris echter niet het geval. De Belastingdienst toetst aan de hand van Tabel I behorende bij de Wet OB 1968 welke leveringen van goederen of verrichtingen van diensten in aanmerking komen voor toepassing van het verlaagde btw-tarief aan de hand van de aldaar met name genoemde prestaties. Bij de toets van de Belastingdienst of het verlaagde btw-tarief van toepassing is, speelt de erkenning van cultuur of onderscheid in vormen van cultuur geen rol.

NTFR 2019/1620 - Aanbiedingsbrief Afhandeling bezwaren tegen btw-correctie privégebruik auto 1e helft 2011

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer dat bij het behandelen van bezwaren btw privégebruik auto voor de eerste helft van 2011 is gebleken dat ruim 17.000 bezwaren ten onrechte tot de massaalbezwaarprocedure zijn gerekend. Deze bezwaren zijn namelijk ingediend op andere rechtsgronden dan waarvoor de procedure is aangewezen op 29 maart 2017. Bij indiening en registratie van deze bezwaren is door de Belastingdienst niet onderkend dat ze buiten de massaalbezwaarprocedure vallen. Deze verkeerde vastlegging heeft de afhandeling bemoeilijkt en het proces onnodig vertraagd. Deze bezwaren zijn daarom nog niet afgehandeld. De staatssecretaris heeft opdracht gegeven om de afhandeling op een zorgvuldige wijze te starten en zo spoedig mogelijk af te ronden. Gezien het tijdsverloop sinds de indiening van de bezwaren, zal dit gebeuren door middel van een aankondiging van het voornemen van de beslissing.

NTFR 2019/1621 - Wetsvoorstel minimum-CO2-prijs op elektriciteitsopwekking (CO2-belasting)

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019
In het wetsvoorstel wordt een minimum-CO2–prijs ingevoerd met ingang van 1 januari 2020. Deze CO2–prijs ziet op de emissie van broeikasgas ten gevolge van elektriciteitsopwekking bij bedrijven die vallen onder het Europese systeem voor handel in emissierechten (EU ETS). Het gaat hierbij zowel om de CO2–uitstoot van elektriciteitsopwekking door energiecentrales als ook om de uitstoot bij elektriciteitsopwekking die ontstaat bij andere EU ETS-bedrijven. De minimum-CO2–prijs heeft als doel om bedrijven die elektriciteit produceren in een grotere mate te stimuleren om in hun keuzes rekening te houden met de gevolgen van CO2–uitstoot voor het klimaat en de schadelijke consequenties daarvoor voor mens en milieu. Met een minimum-CO2–prijs voor elektriciteitsproducenten wordt langjarig zekerheid geboden over de minimale hoogte van CO2–kosten die zij moeten betalen, zodat zij dit mee kunnen nemen in hun investeringsbeslissingen. Voor de jaren 2020 (€ 12,30 per ton) tot en met 2030 (€ 31,90 per ton) zijn de minimum-CO2–prijzen in het wetsvoorstel vastgelegd.

NTFR 2019/1623 - Legesheffing omgevingsvergunning terecht verminderd nu UAV 1989 niet rechtsgeldig zijn bekendgemaakt door gemeente Amsterdam

ECLI:NL:HR:2019:1000, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van mr. E.D. Postema
Hof Amsterdam heeft de door de gemeente Amsterdam aan belanghebbende in rekening gebrachte leges ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning verminderd omdat de heffingsmaatstaf, de in de tarieventabel genoemde UAV 1989 en het normblad NEN 2631, volgens het hof niet rechtsgeldig is bekendgemaakt. De gemeente komt hiertegen in cassatie, echter zonder succes. Volgens de Hoge Raad kan uit het dossier niets anders worden opgemaakt dan dat de leges in dit geval zijn vastgesteld met toepassing van de UAV 1989 en niet met toepassing van het normblad NEN 2631. De vraag of met betrekking tot het NEN-normblad is voldaan aan de kenbaarheidseisen is daarom niet van belang voor de legesheffing in deze zaak. Uit het dossier blijkt verder dat de UAV 1989 in de Staatscourant niet zijn gepubliceerd, maar dat is volstaan met de mededeling in de Staatscourant (1989, nr. 181) dat de UAV 1989 zijn vastgesteld, ter inzage liggen bij het Ministerie van VROM en bij een uitgever kunnen worden besteld. Daarmee is echter niet, zoals volgt uit eerdere jurisprudentie, voldaan aan de bekendmakingseisen van art. 139 en 217 Gem.w, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2019/1624 - NEN-normen zijn essentieel voor heffingsmaatstaf zodat ook daarvoor kenbaarheidseis geldt

ECLI:NL:HR:2019:868, datum uitspraak 07-06-2019, publicatiedatum 07-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van mr. A. Dinée
De Verordening zuiveringsheffing van het Waterschap Limburg verwijst naar NEN-normen om het aantal vervuilingseenheden van afvalwater te kunnen vaststellen. Volgens de Hoge Raad zijn deze NEN-normen daarom essentieel voor het vaststellen van de heffingsmaatstaf. Daarom moeten die NEN-normen aan het kenbaarheidsvereiste voldoen. Het waterschap kan daartoe de NEN-normen ter inzage leggen of verwijzen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst daarvan met vermelding van publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant. In dit geval bevat de Verordening geen verwijzing naar publicatiejaar of -nummer van de Staatscourant. Het verwijzingshof moet daarom beoordelen of de NEN-normen ter inzage zijn gelegd. Daarbij heeft te gelden dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor eenieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daaropvolgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normen buiten twijfel is.

NTFR 2019/1626 - Kort na de peildatum betaalde koopprijs is niet geschikt als maatstaf van de waarde (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:1001, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019
Voor het jaar 2016 is de WOZ-waarde van een recreatiewoning met waardepeildatum 1 januari 2015, na bezwaar, vastgesteld op € 149.000. Belanghebbende heeft de recreatiewoning, als beleggingsobject, gekocht in mei 2015 voor € 112.500 van een professionele verkoper. De woning is niet openbaar in de verkoop gezet, maar de koop is wel gesloten met tussenkomst van twee professionele makelaars. De stelling van de heffingsambtenaar dat onder dergelijke omstandigheden in beginsel geen sprake is van een prijs die de meestbiedende gegadigde voor de woning zou willen betalen, is volgens het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2018, nr. 17/00967, NTFR 2018/2063) niet juist. Bij de koop is afgesproken dat het herzieningsrisico van de btw bij belanghebbende als koper komt te liggen. Het hof achtte wel aannemelijk dat belanghebbende met deze omstandigheid rekening heeft gehouden door deze in negatieve zin te verdisconteren in de prijs. Om die reden is naar het oordeel van het hof de betaalde prijs niet geschikt als maatstaf om te komen tot vaststelling van de waarde van de woning. Omdat zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende niet is geslaagd in het bewijs van de vastgestelde waarde heeft het hof de waarde in goede justitie vastgesteld op € 125.000.

NTFR 2019/1627 - Tijdverzuim wegens lezen van stukken valt niet onder verletkosten die voor vergoeding in aanmerking komen

ECLI:NL:HR:2019:993, datum uitspraak 21-06-2019, publicatiedatum 21-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van H. Arling
De rechtbank heeft de inspecteur wegens schending van de hoorplicht veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat daarbij ten onrechte geen vergoeding voor reis- en verletkosten is toegekend. Deze klacht slaagt. De door belanghebbende in beroep gemaakte reis- en verblijfkosten van € 48,26 komen volgens de Hoge Raad voor vergoeding in aanmerking. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat het door belanghebbende opgevoerde tijdverzuim wegens het lezen van stukken niet onder de verletkosten valt die voor vergoeding in aanmerking komen.

NTFR 2019/1628 - Kosten voor terugvorderen van alimentatie niet aftrekbaar; navordering mogelijk bij foutieve aanslag door geautomatiseerde aanslagregeling

ECLI:NL:HR:2019:743, datum uitspraak 07-06-2019, publicatiedatum 07-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Belanghebbende heeft vanaf 2010 alimentatie betaald aan zijn ex-partner. Bij de civiele rechter heeft hij procedures gevoerd om deze alimentatie terug te vorderen. Op een vraag van belanghebbende heeft de inspecteur bij brief medegedeeld dat de daarmee samenhangende kosten niet aftrekbaar zijn. Belanghebbende heeft niettemin deze kosten in aftrek gebracht. De aanslag is conform de aangifte opgelegd. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd. Volgens de Hoge Raad is navordering mogelijk. De inspecteur heeft in de eerdere brief vermeld dat en waarom de kosten voor het terugvorderen van de alimentatie niet aftrekbaar zijn. Daarna zijn de aanslagen (geautomatiseerd) naar een te laag bedrag vastgesteld. Die aanslagen zijn dus niet te laag vastgesteld door een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of het recht, maar door de geautomatiseerde aanslagregeling die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd. Navordering is dan toegestaan.

NTFR 2019/1633 - Verhaalsconstructies

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 geschreven door mr. J.D. Schouten
Ingevoerd is art. 6a Uitv.besl. IW 1990 met betrekking tot regels die bepalen bij welke combinaties van omstandigheden in ieder geval aannemelijk is dat sprake is van een verhaalsconstructie, zoals genoemd in art. 33a IW 1990. Het artikel heeft terugwerkende kracht tot en met 18 september 2019, 15.15 uur.

NTFR 2019/1635 - Met terugwerkende kracht verkregen recht op overheidspensioen uit VK: toewijzing heffingsrecht krachtens overgangsregeling verdragswijziging

ECLI:NL:PHR:2019:493, datum uitspraak 09-05-2019, publicatiedatum 14-06-2019
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende heeft met terugwerkende kracht vanaf 11 februari 2010 recht op een overheidspensioen uit het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) en heeft de eerste betaling uit dit pensioen ontvangen in augustus 2012. In 2014 heeft belanghebbende € 9.998 ontvangen uit dit pensioen.

NTFR 2019/1636 - Overgangsrecht Vo. 883/2004 leidt niet tot toepassing van twee gelijktijdige wetgevingen zoals bij art. 14 quater, onderdeel b, Vo. 1408/71

Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2019 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
V was van september 1980 tot en met 30 september 2007 werkzaam als advocaat en was ingeschreven bij de balie van Brussel (België). In deze periode was hij aangesloten bij het Belgische socialeverzekeringsfonds Securex. Het advocatenkantoor waar hij werkzaam was, is vervolgens vereffend en V is als vereffenaar aangesteld. Zijn aansluiting bij Securex heeft hij opgezegd. Vanaf 1 oktober 2007 werkt V als directeur juridische zaken bij een in Luxemburg gevestigde vennootschap en is hij als werknemer aan de Luxemburgse socialezekerheidsregeling onderworpen. Op 23 december 2013 heeft Securex V laten weten dat hij vanwege zijn werkzaamheden moest worden beschouwd als een aan de Belgische socialezekerheidsregeling onderworpen zelfstandige in bijberoep. Over de periode 2007-2013 was hij daarom in België premie en wettelijke interest verschuldigd. V heeft beroep ingesteld tegen de beslissing dat hij onderworpen is aan de Belgische socialezekerheidsregeling. De Belgische rechter heeft in hoger beroep prejudiciële vragen over het overgangsrecht in art. 87, lid 8, Vo. 883/1004 gesteld. Volgens het HvJ worden in art. 87, lid 8 niet expliciet situaties geregeld als die waarop art. 14 quater, onderdeel b, Vo. 1408/71 ziet, waarin de socialezekerheidswetgeving van twee lidstaten gelijktijdig van toepassing is en op grond van Vo. 883/2004 slechts een van beide wetgevingen van toepassing blijft. Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitleg van een bepaling niet alleen rekening worden gehouden met haar bewoordingen, maar ook met de context en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt. Bij Vo. 883/2004 zijn de voorschriften van Vo. 1408/71 gemoderniseerd en vereenvoudigd. Er is een einde gemaakt aan alle in Vo. 1408/71 neergelegde uitzonderingen op het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is. Aan art. 87, lid 8, tezamen met de context van die bepaling kan geen argument worden ontleend om uitzonderingsgevallen te handhaven. Volgens de zogenoemde Praktische gids voor de toepasselijke wetgeving is het doel van art. 87, lid 8 om voor een zachte landing te zorgen als er een verschil in toepasselijke wetgeving ontstaat. Voor V ontstaat er geen verschil in toepasselijke wetgeving. In plaats van tegelijkertijd aan twee wetgevingen is hij aan een van die wetgevingen onderworpen. Hieruit volgt volgens het HvJ dat art. 87, lid 8 niet van toepassing is op een situatie zoals die van V, waarin iemand gelijktijdig aan twee wetgevingen is onderworpen. Hij hoefde geen uitdrukkelijke aanvraag te doen om onder de Luxemburgse wetgeving te blijven vallen.