Aflevering 19

Gepubliceerd op 13 mei 2021

NTFR 2021/1528 - Tussen droom en daad

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021 geschreven door dr. H.J. Bresser
‘Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’. Dit citaat uit het gedicht ‘Het Huwelijk’ van Willem Elsschot, geschreven in 1910, is naar mijn mening nog steeds actueel. En dan heb ik het niet over daden als bedoeld in art. 289 Sr. Wel gaat deze dichtregel door mijn hoofd als ik de vele publicaties lees over de toeslagenaffaire. Maar ook als ik mijn gedachten laat gaan over mogelijkheden tot vereenvoudiging van de fiscale wetgeving, in het bijzonder de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Ook voor de andere fiscale wetten is ongetwijfeld een wensenlijstje samen te stellen, maar mijn kennis van die wetgeving is te summier om daarover iets zinvols te kunnen opmerken.Zo lijkt het mij het overwegen waard de huurtoeslag en de verhuurderheffing tegen elkaar weg te strepen. En de OZB te vervangen door een gemeentelijke heffing op basis van inwonerschap, want waarom betalen huurders niets en verhuurders die elders wonen juist wel? Overigens, het oordeel of hetgeen ik hierna opmerk wél zinvol is, laat ik graag aan de lezer. De tijd voor een wensenlijstje lijkt rijp, nu de formatiegesprekken voor een nieuw kabinet gaande zijn.Zie voor een lijst van mogelijkheden (dat is iets anders dan een wensenlijst) de ombuigings- en intensiveringslijst, NTFR 2021/1134. Verwacht mag immers worden dat de fiscale paragraaf een belangrijk deel zal uitmaken van het regeerakkoord.

NTFR 2021/1529 - COVID-19: Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kosten kinderopvang zonder overheidsvergoeding

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
Ouders die gebruikmaken van kinderopvang zonder overheidsfinanciering en de kosten van kinderopvang geheel zelf dragen, krijgen een vergoeding voor de bedragen die zij hebben doorbetaald tijdens de sluitingen van de kinderopvang vanwege COVID-19. Dat heeft minister Koolmees van SZW bepaald in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO zonder overheidsvergoeding (TTKZO).

NTFR 2021/1530 - COVID-19: Aanvraagtijdvak vijfde tranche NOW verlengd tot en met 30 juni 2021

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
Het aanvraagtijdvak voor de vijfde tranche NOW is verlengd tot en met 30 juni 2021. Minister Koolmees van SZW heeft de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) gewijzigd in verband met het langer openstellen van het aanvraagtijdvak voor de vijfde tranche. Het aanvraagtijdvak van 17 mei 2021 tot en met 13 juni 2021 is vervangen door ‘van 6 mei 2021 tot en met 30 juni 2021’.

NTFR 2021/1535 - Rapport 'Een fiscale klimaat- en calamiteitenreserve voor de landbouw?' aan Tweede Kamer gezonden

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft een onderzoeksrapport over een fiscale klimaat- en calamiteitenreserve voor de landbouw aan de Tweede Kamer gezonden. Het onderzoek door de universiteit van Wageningen vond plaats op verzoek van het Ministerie van LNV. LTO Nederland had een dergelijke reserve voorgesteld en in een motie was gevraagd om een onderzoek. De voorgestelde fiscale klimaat- en calamiteitenreserve is bedoeld voor het mitigeren van grote inkomensschommelingen als gevolg van klimaatrisico’s of calamiteiten. Uit het onderzoek blijkt dat er voor- en nadelen aan kleven. Er is geen kabinetsreactie op het rapport in verband met de demissionaire status van het kabinet.

NTFR 2021/1541 - Belanghebbende heeft geen recht op aftrek hypotheekrente restschuld (n-o)

ECLI:NL:HR:2021:718, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
Belanghebbende heeft in 2014 en 2015 betaalde hypotheekrentebedragen voor een woning op een restschuld bij de gemeente op grond van art. 3.120a Wet IB 2001 in aftrek gebracht. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd. Het hof (Hof ’s-Hertogenbosch 16 juli 2020, nrs. 19/00656 en 19/00657, NTFR 2020/2523) is van oordeel dat dit terecht is geweest omdat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende nooit in deze woning heeft gewoond. Daarom kan deze woning geen ‘eigen woning’ in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001 zijn geweest en bestaat er geen recht op aftrek van hypotheekrente op grond van de restschuldregeling van art. 3.120a Wet IB 2001. Overigens voldoet belanghebbende ook niet aan de in het tweede lid van art. 3.120a Wet IB 2001 vermelde eis dat de ‘eigen woning’ moet zijn verkocht in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 omdat de woning op 27 februari 2010 is verkocht.

NTFR 2021/1544 - Aangaan beperkte gemeenschap van goederen in huwelijkse voorwaarden leidt niet tot belastbare schenking

ECLI:NL:HR:2021:708, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021 met annotatie van prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
Belanghebbende en haar echtgenoot zijn vóór hun huwelijk huwelijkse voorwaarden aangegaan. Die komen neer op algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen, met uitzondering van een bepaalde bankrekening die gemeenschappelijk vermogen omvat van de beide echtgenoten tezamen. Op 22 september 2008 heeft het huwelijk plaatsgevonden. De echtgenoot heeft op 1 september 2008 € 10 miljoen gestort op de bankrekening. De inspecteur heeft aan belanghebbende, na het overlijden van haar echtgenoot in 2012, een navorderingsaanslag schenkingsrecht 2008 opgelegd, naar een belaste verkrijging van € 5 miljoen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (10 december 2019, nr. 18/01036, NTFR 2020/185) is van een belaste schenking echter geen sprake. Hiertegen komt de staatssecretaris in cassatie, maar zonder succes.

NTFR 2021/1546 - Levering van spijzen zonder bijkomende diensten is geen restaurantdienst (JK)

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021 met annotatie van mr. dr. J.B.O. Bijl
JK (verzoeker) is franchisenemer in een keten fastfoodrestaurants. De door hem verkochte bereide maaltijden en gerechten worden ter plaatse bereid en kunnen ter plaatse worden geconsumeerd of worden meegenomen. Verzoeker hanteert verschillende verkoopwijzen. De producten worden verkocht hetzij in het restaurant zelf, hetzij aan het buitenloket van het restaurant, hetzij in aangewezen restauratiezones binnen winkelcentra. In geding is de toepassing van het verlaagde tarief van 8% voor restauratiediensten dan wel van het verlaagde tarief van 5% voor de levering van bereide gerechten. De verwijzende rechter vraagt zich af of de activiteit van verzoeker waarbij op verschillende wijzen maaltijden worden verkocht, valt onder de categorie restaurant-, restauratie- en cateringdiensten zoals genoemd in de Btw-richtlijn.

NTFR 2021/1547 - Verleggingsregeling van toepassing als leverancier niet voor btw-doeleinden is geregistreerd? (VB)

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
VB heeft in Roemenië hout op stam verkocht aan diverse belastingplichtige afnemers. Voor de levering van hout op stam geldt in Roemenië een verleggingsregeling. VB heeft zich nimmer voor btw-doeleinden geregistreerd. Na een belastingcontrole neemt de Roemeense belastingdienst het standpunt in dat de verleggingsregeling niet van toepassing is. Voorwaarde voor toepassing van de verleggingsregeling is namelijk dat zowel de leverancier als de afnemer voor btw-doeleinden is geregistreerd. De verwijzende rechter legt aan het HvJ de vraag voor of een dergelijke voorwaarde in overeenstemming is met de Btw-richtlijn en het neutraliteitsbeginsel.

NTFR 2021/1549 - Gelegenheid geven tot parkeren bij attractiepark vormt zelfstandige prestatie

ECLI:NL:HR:2021:699, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende exploiteert een attractiepark. Bezoekers van het park betalen een entreeprijs. De entreegelden zijn belast naar het verlaagde omzetbelastingtarief (dagrecreatie). Bezoekers die met de auto naar het attractiepark gaan, kunnen tegen een afzonderlijke vergoeding parkeren op een daarvoor bestemd, met slagbomen afgesloten parkeerterrein. Hof Den Bosch (25 april 2019, nr. 18/00102, NTFR 2019/2004) heeft geoordeeld dat de parkeergelegenheid niet als een zelfstandige prestatie moet worden aangemerkt, maar als een bijkomende handeling bij het verlenen van toegang tot het park. Dit brengt mee dat de parkeergelden ook belast zijn naar het verlaagde tarief. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Vanuit het perspectief van de gemiddelde bezoeker heeft de parkeerdienst een afzonderlijk belang ten opzichte van het bezoek aan het attractiepark. Het parkeren van de auto houdt immers alleen verband met de wijze waarop de bezoeker het attractiepark bereikt en niet met het verblijf in het attractiepark. Het parkeren is een doel op zich dat geen ondeelbare economische prestatie vormt met het verlenen van toegang tot het attractiepark. Verder faalt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel, omdat zij niet te vergelijken is met exploitanten van kampeer- en hotelbedrijven die het verlaagde tarief mogen toepassen voor het geven van parkeergelegenheid aan kampeerders en personen die voor korte termijn verblijf houden.

NTFR 2021/1550 - In aftrek gebrachte voorbelasting ter zake van bond-broking-activiteiten terecht nageheven (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2021:711, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
Belanghebbende verricht activiteiten op de geld- en kapitaalmarkt, waaronder bond-broking-activiteiten. Belanghebbende treedt in dezen op als effectenmakelaar. Zij brengt professionele partijen bij elkaar op de zogenoemde ‘over the counter’-markt (‘OTC-markt’). Belanghebbende brengt aan- en verkopers van niet-beursgenoteerde obligaties bij elkaar. Zij legt en onderhoudt contact met dergelijke professionele partijen. Het verschil tussen de laat- en biedprijs – de zogenoemde spread – komt toe aan belanghebbende. De uiteindelijke transactie vindt plaats door tussenkomst van een zogenoemde Central Counter Party (CCP). In dit geval is dat een bank in de Verenigde Staten op basis van een door belanghebbende en de bank in 2010 gesloten overeenkomst. De bank treedt op als CCP en zorgt voor clearing en settlement van de transacties. In deze positie treedt de bank op als koper voor verkoper en als verkoper voor koper. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende bond-broking-diensten verricht, maar dat de bank niet de afnemer is van deze financiële prestaties. De afnemers zijn volgens de inspecteur de professionele partijen die door tussenkomst van belanghebbende en de bank transacties met elkaar aangaan. Belanghebbende zou daarom slechts recht op aftrek van voorbelasting hebben voor zover deze cliënten buiten de EU zijn gevestigd. Tussen partijen is in geschil of terecht naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn opgelegd. In de kern is in geschil of belanghebbende prestaties verricht aan de bank, gevestigd te New York. Gelet op de met de bank gesloten overeenkomst kan geen prestatie worden onderkend die belanghebbende jegens de bank verricht, met name niet nu het aanbrengen van een nieuwe aan- of verkoper belanghebbende geld kost. In het geval sprake zou zijn van een prestatie van belanghebbende aan de bank als agent ligt het voor de hand dat belanghebbende daarvoor juist een vergoeding zou ontvangen, hetgeen niet het geval is. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de spread niet ontvangt omdat zij, als vertegenwoordiger van de bank, de koper en verkoper bij elkaar zoekt, maar dat zij, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, autonoom en voor eigen rekening en niet als vertegenwoordiger van de bank of een andere nader te noemen meester optreedt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, niettegenstaande al hetgeen schriftelijk is vastgelegd, sprake is van een prestatie aan de bank. Het hof (Hof Den Haag 14 mei 2019, nrs. 18/00999 t/m 18/01002, NTFR 2019/2086) komt tot de conclusie dat de ontvangen betalingen van de bank niet zijn aan te merken als vergoedingen voor prestaties aan de bank. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat en voor welk bedrag zij recht heeft op de aftrek van voorbelasting. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen geschat dat 30% van de door belanghebbende vermelde bond-broking-omzet in aanmerking kan worden genomen als omzet afkomstig van een non-EU-afnemer in de teller voor het berekenen van de pro-rata-aftrek. Het hof acht de schatting van de inspecteur redelijk. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld tijdens het boekenonderzoek, in de bezwaarfase en ook niet in beroep en hoger beroep gegevens overgelegd op grond waarvan een hoger percentage aannemelijk is.

NTFR 2021/1552 - Europese Commissie verlengt tijdelijke coronaregeling voor hulp- en beschermingsmiddelen

Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021
Op de site van de Europese Commissie staat dat de tijdelijke vrijstelling van douanerechten en btw op invoer van medische hulpmiddelen en beschermingsmiddelen die worden gebruikt in de strijd tegen COVID-19, wordt verlengd tot 31 december 2021 (https://ec.europa.eu/taxation_customs/covid-19-taxud-response/covid-19-waiving-vat-and-customs-duties-vital-medical-equipment_en). De verlaagde of nultarieven op zowel vaccins als testkits kunnen in ieder geval worden toegepast tot eind 2022.

NTFR 2021/1556 - Rechtbank heeft goede procesorde geschonden door informatie van PostNL over verzending griffierechtnota niet met belanghebbende te delen

ECLI:NL:HR:2021:705, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 19, gepubliceerd op 13-05-2021 met annotatie van mr. drs. B.J.E. Lodder
Rechtbank Den Haag heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald. Volgens de rechtbank is aan belanghebbende bij aangetekende brief van 20 september 2019 een griffierechtnota gestuurd die blijkens informatie van PostNL op 24 september 2019 aan hem is uitgereikt. Het verzet daartegen is door de rechtbank ongegrond verklaard zonder belanghebbende op een zitting te hebben gehoord. In cassatie wordt aangevoerd dat de brief van 20 september 2019 niet is ontvangen of uitgereikt. De Hoge Raad geeft de volgende regels. Indien een partij niet reageert op een aan haar gericht en per aangetekende post verzonden stuk, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze op het adres van die partij is aangeboden. Als de rechter concludeert dat PostNL het stuk op het juiste adres heeft uitgereikt of daar een zogenoemd afhaalbericht heeft achtergelaten, rechtvaardigt dat het vermoeden dat het stuk op regelmatige wijze op dat adres is aangeboden. Dan kan de rechter het onderzoek sluiten en het ingestelde (hoger) beroep met toepassing van art. 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaren. Indien een partij vervolgens in verzet betwist dat het stuk is uitgereikt of dat een afhaalbericht (op het juiste adres) is achtergelaten, brengt een goede procesorde mee dat de rechter die partij desgevraagd kennis laat nemen van de ter beschikking staande gegevens van PostNL. Het ligt op de weg van die partij het aan die gegevens ontleende vermoeden te ontzenuwen. Slaagt die partij daarin, dan moet worden aangenomen dat het desbetreffende stuk niet op regelmatige wijze op het adres van die partij is aangeboden. De rechtbank heeft belanghebbende niet, ook niet in verzet, geïnformeerd over alle tot haar beschikking staande gegevens van PostNL waaruit zij heeft afgeleid dat de brief van 20 september 2019 op regelmatige wijze op het adres van zijn gemachtigde is aangeboden en in ontvangst is genomen. Door dit na te laten heeft de rechtbank de goede procesorde miskend.