Aflevering 20

Gepubliceerd op 20 mei 2021

NTFR 2021/1592 - Een houdstervennootschap an sich is geen misbruik

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021 geschreven door dr. F.P.J. Snel
Er is veel veranderd in het fiscale. Een grote verandering is dat misbruikbestrijding het nieuwe zwart is. Maar misbruik is in feite een ongrijpbaar begrip; ik ken geen goed onderbouwde algemene definitie. Het is zo’n soort begrip waarvan velen vinden dat het geen uitleg behoeft, omdat iedereen wel zou weten wat het inhoudt. Dat is een gevaarlijk uitgangspunt, zoals bijvoorbeeld in het toeslagenschandaal is gebleken.

NTFR 2021/1594 - COVID-19: Kamervragen over missen zorgbonus

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
Het kabinet gaat er niet voor zorgen dat zorgmedewerkers die voldoen aan alle eisen alsnog een zorgbonus krijgen over 2020 en 2021 als voor hen geen zorgbonus is aangevraagd. Dat heeft minister Van Ark voor Medische Zorg en Sport geantwoord op Kamervragen over het bericht op RTL Nieuws van 5 april 2021 ‘Duizenden zorgmedewerkers missen zorgbonus’. Volgens dat bericht krijgen duizenden zorgmedewerkers die dachten de zorgbonus te ontvangen, deze niet omdat werkgevers of opdrachtgevers hun geen zorgbonus toekennen. Het uitgangspunt van de bonusregeling was dat zorgaanbieders de bonus alleen voor degenen zouden aanvragen op wie de regeling was gericht. De rijksoverheid kan overigens de bonus niet zelf uitkeren aan de zorgprofessionals. Van een opeisbaar recht op de bonus, indien aan de voorwaarden uit de bonusregeling werd voldaan, is geen sprake. Op basis van de cijfers is aan het merendeel van de zorgprofessionals een bonus toegekend. De minister heeft op basis van deze cijfers niet de indruk dat er op grote schaal medewerkers zijn vergeten bij het toekennen van een bonus in verband met een uitzonderlijke prestatie in de strijd tegen COVID-19.

NTFR 2021/1595 - Beleidsreactie op het rapport 'Burgers beter beschermd'

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft de Tweede Kamer het eindrapport ‘Burgers beter beschermd’ gestuurd. Het rapport is gemaakt door de adviescommissie praktische rechtsbescherming van burgers en kleine ondernemers in belastingzaken. De commissie doet in haar rapport vier aanbevelingen om de praktische rechtsbescherming te verbeteren:

NTFR 2021/1598 - Antwoord op Kamervragen over Duitse oorlogsgerelateerde uitkeringen

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de betaalde belasting over uitkeringen aan mensen die in Nederland wonen en in de Tweede Wereldoorlog in Duitse krijgsdienst zijn getreden. De staatssecretaris heeft informatie ontvangen van Duitsland over deze uitkeringen en geeft daarover cijfermatige informatie. Over de uitkeringen uit Duitsland is in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd door de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Wel tellen de uitkeringen mee voor de bepaling van de hoogte van het belastingtarief over mogelijke andere inkomsten. Ook worden de uitkeringen in Nederland tot het premie-inkomen voor de volksverzekeringen (en tot het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw) gerekend en tellen daardoor mee bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen. De uitkeringen zijn door slechts 20% van degenen die aangifte hebben gedaan aangegeven. De Belastingdienst heeft hierop direct actie ondernomen. Het gaat om 69 Nederlandse ingezetenen, waarvan er inmiddels 37 zijn overleden. De bevoegde inspecteur is gestart met het uitnodigen tot het doen van aangifte als dat nog niet eerder is gedaan en zal beoordelen of over de belastingjaren 2016 tot en met 2019 kan worden nagevorderd.

NTFR 2021/1605 - Vennootschap met veel verhuurd onroerend goed drijft geen materiële onderneming

ECLI:NL:PHR:2021:408, datum uitspraak 19-04-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021 met annotatie van dr. A. Rozendal
A-G IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of een vennootschap met veel verhuurd onroerend goed een materiële onderneming drijft als is vereist voor toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit in de Wet VPB 1969 en de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) in de SW 1956. Het gaat om het beroep in cassatie van X1 Holding bv, X3 en X2, belanghebbenden, en de daarmee samenhangende beroepen in cassatie van A en B, eveneens belanghebbenden, tegen Hof Arnhem-Leeuwarden 21 april 2020, nrs. 19/00059 t/m 19/00061, NTFR 2020/1434. De inspecteur heeft de toepassing van die faciliteiten geweigerd, omdat hij van mening is dat de vennootschap geen onderneming drijft. Het hof is gekomen tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat de aard en de omvang van de werkzaamheden van de vennootschap meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. In dat kader heeft het hof overwogen dat belanghebbenden ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat aan de zogenoemde rendement-plustoets is voldaan. Het hof heeft derhalve geen reden gezien voor toepassing van de faciliteit van art. 14c Wet VPB 1969 respectievelijk de BOF. Belanghebbenden komen thans in cassatie op tegen de daartoe door het hof gehanteerde toepassing van de arbeid-plustoets en de rendement-plustoets, alsmede tegen het daarop gebaseerde oordeel dat in de vennootschap geen sprake is van een materiële onderneming. De advocaat-generaal merkt op dat het hier toe te passen toetsingskader inhoudt dat de exploitatie van onroerende zaken slechts als het drijven van een onderneming kan worden aangemerkt indien i) de arbeid naar aard en omvang meer omvat dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer (de arbeid-plustoets) en ii) deze arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat (de rendement-plustoets). Dat toetsingskader heeft het hof, naar de advocaat-generaal meent, terecht aangelegd. Het middel van belanghebbenden is gericht tegen de beoordelingen die het hof heeft gegeven in het kader van zijn toetsing aan de arbeid-plustoets en de rendement-plustoets. Het gaat daarbij, naast de onderstaande maatstafkwesties, in belangrijke mate om klachten gericht tegen door het hof gemaakte feitelijke afwegingen en beoordelingen die als zodanig in principe blijven behoren tot de taak van de feitenrechter, behoudens onbegrijpelijkheid in cassatietechnische zin. De advocaat-generaal meent dat het hof bij zijn oordeel dat de werkzaamheden van de vennootschap niet meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is ondanks het feit dat die werkzaamheden heel veel tijd in beslag nemen, niet uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. In het geval van ‘heel veel’ belegd vermogen kan ‘heel veel’ daaraan per week of maand bestede tijd namelijk nog steeds zien op werkzaamheden die als zodanig passen bij normaal vermogensbeheer, zoals administratie en het onderhouden van contacten met huurders, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke. Dat zijn ook bij groter tijdsbeslag in de visie van de advocaat-generaal geen activiteiten die zijn te zien als actieve ondernemersactiviteiten, zoals het geval zou zijn bij bijvoorbeeld projectontwikkeling. Overigens hebben belanghebbenden geklaagd over de door het hof gegeven toepassing van de rendement-plustoets, die inhoudt dat is na te gaan of de in feite verrichte arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. Kennelijk stellen belanghebbenden dat het hof in dit kader ten onrechte uit de (jaar)resultaten heeft geëlimineerd de waardestijgingen (in de desbetreffende jaren) ten gevolge van het oplopen van de vergelijkbare onroerendgoedmarkt, door het hof aangeduid als ‘autonome marktwerkingen’. De advocaat-generaal acht de benadering van het hof in het voorliggende kader juist, omdat het er hier om gaat of uit de feitelijke gang van zaken kan worden afgeleid of de vennootschap met haar arbeid onmiskenbaar heeft gestreefd naar een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat. Algemene marktontwikkelingen – positief of negatief – onttrekken zich aan de individuele arbeid, reden waarom die in dit kader, naar de advocaat-generaal meent, moeten worden geëlimineerd. De conclusie strekt ertoe dat de beroepen in cassatie van belanghebbenden ongegrond dienen te worden verklaard.

NTFR 2021/1607 - Beleid belastbaar feit overdrachtsbelasting geactualiseerd

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021 geschreven door mr. D.C. Simonis
Het besluit over het belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting is per 7 mei 2021 geactualiseerd. In dit besluit zijn nieuwe goedkeuringen opgenomen voor de situatie van afstand van een recht van opstal tegen verkrijging van een onverdeeld aandeel in een onroerende zaak en voor een verkrijging van aandelen als gevolg van een juridische moeder-dochterfusie.

NTFR 2021/1610 - 9% btw voor de levering van gelpads en gelstrips

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
In een nieuwsbericht op de website van de Belastingdienst staat dat levering van gelpads en gelstrips is belast met 9% btw omdat het verbandmiddelen zijn. Alle met verbandmiddelen gelijk te stellen artikelen die zijn bestemd voor geneeskundige doeleinden vallen onder het 9%-tarief. Gelpads en gelstrips zijn gemaakt van een drukherverdelende tripolymeergel. Gelpads en gelstrips worden gebruikt ter voorkoming van of bij de behandeling van het eerste stadium van decubitus (doorligwonden). Ze worden aangebracht op de ongeschonden huid om decubitus te voorkomen of op huid met het eerste stadium van decubitus. Door het gebruik ervan worden piekdrukken op de huid over een breder huidoppervlak verdeeld. Hierdoor wordt het risico op (verdere) weefselschade door druk- of schuifkrachten verminderd of voorkomen. Gelpads en gelstrips zijn daarmee moderne vormen van pleisters, windsels en gaas. Ze zijn ontwikkeld en worden aangeboden voor geneeskundige doeleinden. De levering is daarom volgens de Belastingdienst belast met 9% btw.

NTFR 2021/1612 - Wijziging Wet op de kansspelbelasting door inwerkingtreding Wet Koa

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
Op 1 oktober 2021 treedt de Wet kansspelen op afstand (Wet Koa) in werking. Op die datum opent effectief de onlinemarkt voor kansspelen. In samenhang daarmee treden op 1 oktober 2021 ook in werking art. II en III van de wet van 20 februari 2019 tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Stb. 2019, 127). Die artikelen wijzigen de Wet Ksb en de AWR.

NTFR 2021/1613 - Tegen uitspraak van rechtbank in één geschrift is in hoger beroep eenmaal griffierecht verschuldigd

ECLI:NL:HR:2021:703, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft in hoger beroep tweemaal € 128 aan griffierecht betaald. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat dit niet terecht is, omdat het hoger beroep was gericht tegen één uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad geeft belanghebbende hierin gelijk. De rechtbank heeft namelijk uitspraak gedaan in één geschrift. Dat geschrift vormt één uitspraak, ook al heeft deze uitspraak betrekking op meer besluiten van de heffingsambtenaar. Dan is één keer griffierecht verschuldigd. De Hoge Raad kent belanghebbende echter geen proceskostenvergoeding voor de cassatiefase toe. De heffing van griffierecht is namelijk bij uitstek een aangelegenheid tussen de indiener van het (hoger) beroep en het gerecht waarbij die procedure aanhangig wordt gemaakt. Het is daarom aangewezen dat degene die meent dat een te hoog griffierecht wordt geheven, dat bij dat gerecht aan de orde stelt. Nu belanghebbende dit niet bij het hof heeft gedaan maar voor het eerst in cassatie, is geen sprake van kosten van rechtsbijstand in cassatie die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.

NTFR 2021/1614 - Hoge Raad geeft bewijsrechtelijk kader inzake per e-mail verzonden verdagingsbesluit voor uitspraak op bezwaar

ECLI:NL:HR:2021:709, datum uitspraak 07-05-2021, publicatiedatum 07-05-2021
Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
Belanghebbende heeft op 25 september 2017 per e-mail bezwaar gemaakt tegen een hem op 14 augustus 2017 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op 30 december 2017 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op 16 februari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan.

NTFR 2021/1620 - Bulgaarse sancties voor niet nakomen fiscale verplichtingen mogelijk in strijd met Europese beginselen (C-97/21, MV-98)

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
MV-98 heeft in Bulgarije een pakje sigaretten verkocht aan controleambtenaren die zich niet van tevoren als zodanig bekend hadden gemaakt. Nadat de controleambtenaren hadden vastgesteld dat MV-98 deze transactie niet naar behoren in de fiscale boekhouding had verwerkt, legt de belastingdienst een bestuurlijke dwangmaatregel op, bestaande in de ‘verzegeling van bedrijfsruimten’ voor de duur van veertien dagen en het ‘verbod van toegang daartoe’. Tevens is de voorlopige tenuitvoerlegging ervan bevolen. Op grond van de Bulgaarse regels wordt voor de door MV-98 begane overtreding tevens een geldboete opgelegd. MV-98 gaat tegen de bestuurlijke dwangmaatregel in bezwaar en beroep. De verwijzende rechter twijfelt over de verenigbaarheid van de Bulgaarse sanctieregels met een aantal beginselen zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en verzoekt het HvJ hierover te oordelen. Het gaat om het verenigbaarheid van de regels met het beginsel op grond waarvan een persoon niet tweemaal voor hetzelfde vergrijp kan worden gestraft (het ‘ne bis in idem’-beginsel), het doeltreffendheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

NTFR 2021/1623 - Verdragsrelatie met Tadzjikistan beëindigd

Aflevering 20, gepubliceerd op 20-05-2021
Volgens Trb. 2021, 63 is de toepassing van het belastingverdrag met de voormalige Sovjet Unie in de betrekking tot Tadzjikistan vanaf 1 januari 2021 beëindigd. Dit belastingverdrag geldt dus vanaf 1 januari 2021 niet meer in de relatie tussen Nederland en Tadzjikistan.