Aflevering 28

Gepubliceerd op 11 juli 2023

NTFR 2023/1112 - Het onzekerheidsvereiste bij periodieke giften: goed te verklaren, moeilijk te rechtvaardigen

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 geschreven door mr. dr. J.J. van den Broek
Op 13 april 2023 heeft de staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2024 (36342) ingediend bij de Tweede Kamer. Ik keek uit naar dit moment, vooral vanwege de aangekondigde aanpassing van de giftenaftrekregeling, met name die voor periodieke giften. De giftenaftrekregeling is naar mijn mening een geslaagde vorm van instrumentalisme, waardoor burgers hun periodieke giften aan algemeen nut beogende instellingen zónder drempel en zónder maximum integraal in aftrek kunnen brengen op hun belastbaar inkomen. Nederland is niet voor niets een van de landen waarin het meest aan filantropie wordt gedaan. Alhoewel, het blijft lastig te zeggen in hoeverre die Nederlandse vrijgevigheid nu veroorzaakt wordt door de giftenaftrekregeling, of dat de giften zonder die faciliteit ook wel zouden zijn gedaan. Met andere woorden: wat is de doelmatigheid van deze instrumentele maatregel? Voer voor fiscaal economen, zou ik zeggen, om de prijselasticiteit van de giftenaftrekregeling te onderzoeken. Lang geleden, gedurende mijn periode als ambtenaar bij het ministerie van Financiën, heb ik gezien hoe precies de financiële gevolgen voor de schatkist van een tariefwijziging of andere wetswijzigingen doorgerekend kunnen worden. Maar de gedragseffecten die worden veroorzaakt door wetswijzigingen zijn uiterst moeilijk in te schatten. Daarnaast hebben fiscale instrumenten ook invloed op het sociale klimaat, het maatschappelijk bewustzijn, door het signaal dat de overheid ermee afgeeft aan burgers. De lagere bijtelling voor privégebruik van elektrische auto’s verandert niet alleen het omslagpunt van de economische berekening of een elektrische auto gunstiger is dan een dieselauto, de overheid geeft daarmee ook het signaal af dat iemand met een elektrische auto uit milieuoverwegingen ‘goed bezig’ is, en dat we dat als maatschappij waarderen. En zo dienen verkeersboetes voor het rijden door rood niet in de eerste plaats om eventuele rationele afwegingen te beïnvloeden in hoeverre en onder welke omstandigheden het door rood rijden nog wel economisch verantwoord is, maar vooral om overtreders in te peperen dat we het als maatschappij onacceptabel vinden als automobilisten de gezondheid van anderen in gevaar brengen door dergelijke risico’s te nemen. Met de giftenaftrek laat de overheid aan burgers zien het te waarderen dat burgers maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door financiële steun te geven aan erkende goede doelen. Je bent goed bezig en daarom heb je een aftrekpost verdiend!

NTFR 2023/1113 - Maatregelen Belastingdienst tegen corruptie

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Mede naar aanleiding van gevallen van (mogelijke) corruptie en ondermijning binnen de Belastingdienst is de Belastingdienst in november jl. gestart met het programma ‘Weerbaarheid tegen ondermijnende criminaliteit’. Staatssecretaris Van Rij informeert de Tweede Kamer over de maatregelen van de Belastingdienst om de weerbaarheid van medewerkers tegen ondermijnende criminaliteit te vergroten.

NTFR 2023/1114 - Aanpak fiscale aandachtspunten beëindigingsregelingen agrarische sector

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Staatssecretaris Van Rij en de minister voor Natuur en Stikstof Van der Wal informeren de Tweede Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar mogelijke fiscale belemmeringen bij beëindigingsregelingen in het kader van de stikstofproblematiek. Ook geven zij aan welke conclusies het kabinet verbindt aan het onderzoek. Het kabinet beoordeelt de door de sector aangedragen fiscale aandachtspunten en de aanbevelingen van de taskforce als volgt:

NTFR 2023/1123 - Kennisgroepstandpunt over concernregeling

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
De Kennisgroep loonheffing algemeen heeft het standpunt ingenomen dat bij toepassing van de concernregeling onder bepaalde omstandigheden een inhoudingsplichtige die niet het hoogste loon heeft de verschuldigde eindheffing mag afdragen. Stel, een concern past de zogeheten concernregeling binnen de werkkostenregeling toe. Het concern bestaat uit ongeveer 800 inhoudingsplichtigen. Het concern heeft eenmalig een tegemoetkoming toegekend aan een bepaalde groep medewerkers. Deze tegemoetkoming is aangewezen als eindheffingsloon, waarbij de vrije ruimte op concernniveau is overschreden. Het concern wil de verschuldigde eindheffing over 2022 laten aangeven en afdragen door een specifieke werkgever. Deze werkgever is een bv die de centrale administratie en consolidatie doet voor de concernonderdelen. Deze bv X heeft ook de regeling voor het concern in het leven geroepen en draagt de kosten van de tegemoetkoming. De afdracht van de eindheffing loopt op deze wijze glad met het jaarverslag van deze inhoudingsplichtige. De bv is niet de inhoudingsplichtige binnen het concern met het hoogste loon. In deze situatie kan de inspecteur op grond van art. 64 AWR toestaan dat die bv X de verschuldigde eindheffing aangeeft en afdraagt. Daarbij geldt als voorwaarde dat alle inhoudingsplichtigen van het concern instemmen met deze wijze van aangeven en afdracht van de verschuldigde eindheffing.

NTFR 2023/1126 - Kennisgroepstandpunt omzetten ingegane levenslange lijfrente in eigen beheer in tijdelijke lijfrente na ingang AOW-leeftijd + vijf jaar

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 geschreven door H. van Toledo
De Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting heeft de vraag beantwoord of het mogelijk is om een levenslange lijfrente bij de eigen bv om te zetten in een tijdelijke lijfrente wanneer de gerechtigde reeds vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. Met dit standpunt wordt het standpunt KG:070:2022:18 ingetrokken.

NTFR 2023/1127 - Diverse V&A Wet toekomst pensioenen gepubliceerd

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen (WTP) in werking getreden. Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) heeft een aantal WTP V&A gepubliceerd. Het fiscale pensioenkader zoals dat gold tot inwerkingtreding van de WTP blijft van belang voor pensioenaanspraken en pensioenregelingen waarop het overgangsrecht van art. 38b respectievelijk art. 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) van toepassing is. Het CAP neemt zo spoedig mogelijk in alle relevante V&A’s en Handreikingen een opmerking op met betrekking tot het overgangsrecht. Het CAP is niet bevoegd om in te gaan op de civielrechtelijke aspecten van de WTP.

NTFR 2023/1129 - COVID-19: Geen Tozo-uitkering voor grensondernemers

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Minister Schouten informeert de Eerste Kamer over de uitspraken in hoger beroep over het verstrekken van de Tozo 1-uitkering aan zelfstandig ondernemers die in Nederland gevestigd zijn maar in een andere lidstaat wonen. Grensondernemers die in België respectievelijk Duitsland woonden, kwamen niet in aanmerking voor de Nederlandse Tozo-uitkering. Er liepen twee hoger beroepszaken tussen de gemeente Maastricht en buiten Nederland wonende grensondernemers over de Tozo-uitkering voor levensonderhoud. Maastricht stelde zich op het standpunt dat deze Tozo-uitkering een vorm van bijstand is die alleen aan in Nederland wonende personen wordt verstrekt en wees hun aanvragen daarom af. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in deze beide zaken op 27 juni 2023 uitspraak gedaan. Beide uitspraken gingen over de vraag of ondernemers, die in Nederland werken en in Duitsland, respectievelijk België wonen, recht hebben op een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tozo 1. Volgens de Tozo 1 hebben alleen zelfstandigen die in Nederland wonen recht op de uitkering. De vraag is of dit woonplaatsvereiste is toegestaan op grond van het recht van de Europese Unie. De Centrale Raad is het eens met de rechtbank dat de Tozo 1-uitkering moet worden aangemerkt als een sociale bijstandsuitkering en daarom niet valt onder de werkingssfeer van Vo 883/2004. De ondernemer kan aan deze verordening dan ook geen recht op export van de Tozo 1-uitkering ontlenen. Ook art. 49 van het VWEU dwingt Nederland niet de Tozo 1-uitkering uit te betalen aan de zelfstandige die woont in een andere lidstaat van de Europese Unie. De afwijzing van de aanvraag van de ondernemer is daarom rechtmatig. Van een beperking van de vrijheid van vestiging als bedoeld in art. 49 van het VWEU is geen sprake.

NTFR 2023/1137 - Onzakelijke lening: innovatief, risicovol project brengt hoog debiteurenrisico mee (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2023:1087, datum uitspraak 07-07-2023, publicatiedatum 07-07-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van een holding. De holding houdt alle aandelen in de vennootschappen A bv en B bv. Samen vormen zij een fiscale eenheid voor de VPB. Belanghebbende is de enige werknemer binnen de fiscale eenheid. Belanghebbende houdt zich vanaf 2000 binnen A bv bezig met de ontwikkeling van een mobiele waterkering. Belanghebbende had op 1 januari 2015 een RC-vordering op de holding van € 156.017. De vordering is in een reeks van jaren opgebouwd en bestaat uit het positieve verschil tussen niet-uitbetaalde nettoloonbedragen en voor privédoeleinden opgenomen bedragen. Ultimo 2015 bedraagt de vordering € 192.545. Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV gedaan en heeft daarbij rekening gehouden met een negatief TBS-resultaat, bestaande uit een afwaardering van de vordering met een bedrag van € 150.000. In geschil is of belanghebbende terecht een afwaarderingsverlies op de vordering op de holding ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden heeft gebracht. Belanghebbende heeft in hoger beroep in de eerste plaats het oordeel van de rechtbank (rb. Den Haag 22 december 2020, nr. 20/365) bestreden dat zijn vordering in rekening-courant op de holding een onzakelijk karakter heeft. Naar het oordeel van het hof (hof Den Haag 18 november2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1713, NTFR 2021/3861) dient in beginsel per geldverstrekking te worden beoordeeld of sprake is van een onzakelijke lening. Ten aanzien van de rekening-courant geldt dat, omdat het saldo van een rekening-courant jaarlijks wordt vastgesteld (art. 6:140 BW) en er telkens nieuwe aan de holding verstrekte geldbedragen werden bijgeboekt, steeds per jaar dient te worden beoordeeld of sprake is van een onzakelijke lening. Het hof overweegt onder meer dat uit de feiten blijkt dat de activiteiten van de fiscale eenheid bestaan uit de ontwikkeling van een mobiele waterkering. Belanghebbende heeft ook zelf in zijn hogerberoepschrift verklaard dat hiervoor in de beginfase aanzienlijke investeringen worden gedaan in tijd en geld, terwijl op voorhand niet vaststaat of een innovatieve ontwikkeling daadwerkelijk succesvol zal zijn. Naar hun aard zijn dit projecten met een hoog risico. Dit brengt eveneens een hoog debiteurenrisico mee. Daaraan doet niet af dat belanghebbende veel ervaring heeft op het werkgebied. Daarbij komen nog een aantal andere omstandigheden, waaronder de vermogenspositie van de vennootschappen en de zekerheden. Gelet hierop moet verondersteld worden dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat een derde niet zou hebben genomen en moet ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de holding in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. Een eventueel verlies op de lening vloeit dan voort uit het aandeelhouderschap en kan niet in mindering op het inkomen uit werk en woning worden gebracht.

NTFR 2023/1139 - Verrekening voorvoegingsverliezen mogelijk maar afschrijving op goodwill verplicht

ECLI:NL:PHR:2023:573, datum uitspraak 09-06-2023, publicatiedatum 23-06-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 met annotatie van mr. P. van Tilburg
Belanghebbende, moedervennootschap van een fiscale eenheid, leed in 2010 een verlies van € 2 miljoen. Zij hield ook dochters buiten de fiscale eenheid, waaronder de winstgevende [A] Oud. [A] Oud werd op 19 december 2013 alsnog opgenomen in de eenheid. Op 3 februari 2015 richtte belanghebbende [A] Nieuw bv op, die meteen in de eenheid werd opgenomen. [A] Nieuw is binnen de eenheid verhangen, waarna zij naast [A] Oud werd gehouden. Binnen de eenheid is [A] Oud op 23 maart 2015 als verdwijnende vennootschap juridisch gefuseerd met [A] Nieuw als verkrijgster, waardoor de onderneming van [A] Oud onder algemene titel werd verkregen door [A] Nieuw. Ex art. 18 lid 1 Besluit fiscale eenheid 2003 (Besluit FE 2003) werd de fiscale eenheid geacht niet te zijn verbroken met de verdwijner [A] Oud.

NTFR 2023/1146 - Kennisgroepstandpunt pre-vbi winstreserves

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 geschreven door drs. F.W.G. Kam
De Kennisgroep dividendbelasting en bronbelasting heeft de vraag beantwoord of inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven indien nog geen belaste opbrengst ter beschikking is gesteld ter grootte van het bedrag van de reeds aanwezige zuivere winst op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het moment waarop het lichaam als vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) wordt aangemerkt (art. 1 lid 5 onderdeel b Wet DB 1965).

NTFR 2023/1147 - Navorderingsaanslag erfbelasting terecht opgelegd omdat Liechtensteinse Stiftung door discretionair vermogen wordt aangemerkt als APV

ECLI:NL:HR:2023:948, datum uitspraak 07-07-2023, publicatiedatum 07-07-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 met annotatie van mr. D. van Beelen
De ouders van belanghebbende hebben in 1994 vermogen afgezonderd in een Liechtensteinse Stiftung. De vader is in 1995 overleden, de moeder in 2011. Het vermogen van de Stiftung bedroeg in 2011 € 5 mln. De inspecteur heeft de helft van dit vermogen aan de moeder toegerekend. Aan de kinderen, waaronder belanghebbende, zijn navorderingsaanslagen erfbelasting opgelegd wegens verkrijging uit de nalatenschap van de moeder. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2021/3542) heeft geoordeeld dat sprake is van discretionair vermogen, omdat de kleinkinderen geen concrete juridisch afdwingbare rechten hadden jegens de Stiftung. De Hoge Raad acht dit oordeel juist. Dit discretionaire vermogen wordt geacht bij degene die dat vermogen heeft afgezonderd tot zijn bezit te horen in de zin van art. 2.14a Wet IB 2001. In dit geval is het afgezonderde vermogen dan ook terecht voor de helft aan de moeder toegerekend omdat zij het vermogen mede heeft ingebracht. Dat de moeder ten aanzien van de afgezonderde vermogensbestanddelen niet bestuursbevoegd was, doet daaraan niet af. De navorderingsaanslag erfbelasting is dan ook terecht opgelegd.

NTFR 2023/1155 - Doorberekende waterschapslasten met btw belast wegens verschil in berekeningsformule (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2023:1062, datum uitspraak 07-07-2023, publicatiedatum 07-07-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Belanghebbende exploiteert verschillende bosparken en camping- en chaletparken. Een deel van de kavels in de parken wordt door belanghebbende aan parkrecreanten verhuurd, een ander deel van de kavels is eigendom van parkrecreanten. Huurders en eigenaren gebruiken de kavel voor het plaatsen van een chalet. Elk chalet heeft een aansluiting op het waterleidingnetwerk van het park. Het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) brengt belanghebbende zuiveringsheffing in rekening, vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal vervuilingseenheden met een tarief. Belanghebbende berekent waterschapslasten (dit betreft in de praktijk de zuiveringsheffing) door aan de huurders/eigenaren van de kavels. De hoogte daarvan wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal kubieke meters afgenomen water met € 1,25. De waterafname wordt niet bij elke parkrecreant tegelijk gemeten, maar gewoonlijk eenmaal per jaar en bij beëindiging van het verblijf. Over deze waterschapslasten heeft belanghebbende – volgens de inspecteur ten onrechte – geen omzetbelasting berekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zuiveringsheffing een uitschot van belasting is en dat over de doorberekende lasten geen omzetbelasting is verschuldigd. De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hof (hof Arnhem-Leeuwarden 28 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5725, NTFR 2020/2574) overweegt dat art. 122d lid 3 Wschw bepaalt dat in een geval als het onderhavige de zuiveringsheffing als zodanig kan worden verhaald op de gebruiker. Van het uitoefenen van dit verhaalsrecht is hier naar het oordeel van het hof echter geen sprake. Uit de systematiek van de zuiveringsheffing en de tekst van de hiervoor genoemde bepaling leidt het hof af dat de wetgever heeft bedoeld dat de met het individuele waterverbruik samenhangende zuiveringsheffing op de gebruiker van een gedeelte van een bedrijfsruimte mag worden verhaald. Het moet derhalve gaan om het aandeel dat de parkrecreant, was hij de aangeslagene, had moeten betalen. Aan die voorwaarde wordt niet voldaan omdat belanghebbende een andere formule (€ 1,25 per kubieke meter water) toepast dan GBLT ((hoeveelheid ingenomen water x factor =) vervuilingseenheden x tarief, wat neerkomt op ongeveer € 1,12 per kubieke meter water). Belanghebbende verhaalt dus niet de zuiveringsheffing als zodanig op de parkrecreanten, maar een forfaitair, zelf bepaald bedrag. Van een zuivere, niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen doorbelasting van kosten is dan geen sprake. Ook is geen sprake van een doorlopende post, aangezien belanghebbende de aanslag van GBLT op haar eigen naam ontvangt omdat zij is aangewezen als heffingsplichtige, en de zuiveringsheffing niet op naam en voor rekening van de parkrecreanten wordt betaald. Van een uitschot van belasting is evenmin sprake. Belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft gesteld in het Keurloon-arrest (HR 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ6882, NTFR 2004/1250). Uit dit arrest volgt dat de zuiveringsheffing naar evenredigheid van de aan de parkrecreanten verleende diensten moet worden doorbelast. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door haar toegepaste formule de evenredigheid met de aan de parkrecreanten verleende diensten benadert, laat staan weerspiegelt. Tot slot verwerpt het hof het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2023/1156 - Parkeren bij een festival is een zelfstandige prestatie (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2023:1085, datum uitspraak 07-07-2023, publicatiedatum 07-07-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Belanghebbende organiseert jaarlijks een meerdaags festival. Bezoekers kunnen een parkeerkaart kopen. Het hof (hof Amsterdam 20 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2269, NTFR 2021/2983) oordeelt dat de parkeerdienst vanuit het perspectief van de gemiddelde bezoeker van het festival een afzonderlijk belang heeft ten opzichte van het bezoek aan het festival. Een niet onaanzienlijk deel van de bezoekers komt niet met de auto naar het festival. Voor hen is de parkeerdienst niet van belang. Bezoekers die dat wel doen, hebben er belang bij om de auto voorafgaand aan het bezoek van het festival te kunnen achterlaten op een parkeerplaats en zijn bereid daarvoor afzonderlijk te betalen. Het parkeren van de auto houdt daarom alleen verband met de wijze waarop een deel van de bezoekers het festival bereikt en niet met het verblijf op het festival zelf.

NTFR 2023/1160 - Btw-regels voor het digitale tijdperk

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Het kabinet ondersteunt het initiatief van de Commissie om het btw-stelsel te moderniseren en in lijn te brengen met de ontwikkelingen die voortvloeien uit de digitaliserende economie. Dit schrijft de minister van Financiën in de Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 juni 2023. De aanpassingen in het btw-stelsel dienen het btw-gat (totaal aan misgelopen btw-inkomsten) te verkleinen en administratieve lasten en nalevingskosten voor bedrijfsleven en Belastingdienst te verminderen. Wat betreft de digitale rapportageverplichtingen en de daaraan verbonden verplichte e-facturatie is het kabinet voorstander van een digitaal rapportagesysteem voor intracommunautaire transacties, voor zover dit daadwerkelijk de administratieve lasten verlicht en de fraudebestrijding bevordert. De toelichtende brief gaat onder meer in op de volgende zaken:

NTFR 2023/1161 - Voortgang btw-regels digitale tijdperk

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Het aankomend Spaanse voorzitterschap streeft naar een akkoord op het hele voorstel voor btw-regels voor het digitale tijdperk aan het eind van 2023. Minister Kaag stuurt de Tweede Kamer het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 juni 2023 in Luxemburg. Op 8 december 2022 heeft de Commissie VIDA (VAT in a Digital Age) gepubliceerd. Het voorstel bestaat uit drie onderdelen:

NTFR 2023/1165 - Voortgang onderzoek naar kilometerheffing in 2030

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Om in 2030 over te kunnen gaan tot invoering van een kilometerheffing zijn diverse onderzoeken gedaan. Op 26 juni 2023 zijn de uitkomsten van de onderzoeken gepubliceerd over de invulling van het kilometertarief, effecten op autobelastingen en inkomenseffecten van autobezitters bij gebruik van de kilometerteller voor registratie van het aantal gereden kilometers.

NTFR 2023/1168 - Meer vliegbelasting voor passagiers privévliegtuigen

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Het kabinet wil dat meer passagiers die gebruik maken van privévliegtuigen vliegbelasting gaan betalen door de gewichtsgrens te verlagen. De maatregel gaat per 1 januari 2025 in. Staatssecretaris Van Rij en minister Harbers informeren de Tweede Kamer over onderzoeken naar transferpassagiers, AirRail en privévliegtuigen in de vliegbelasting.

NTFR 2023/1173 - Aankondiging arrest vormt geen grond voor wraking

ECLI:NL:HR:2023:1029, datum uitspraak 07-07-2023, publicatiedatum 07-07-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 met annotatie van mr. N. Kolste
In zijn cassatieberoepschrift in een belastingzaak heeft belanghebbende verzocht om een mondeling pleidooi te mogen houden. Op 6 april 2023 is aan belanghebbende meegedeeld dat op 14 april 2023 in de zaak uitspraak zal worden gedaan door mrs. R.J. Koopman, J. Wortel en M.T. Boerlage. Op 13 april 2023 heeft belanghebbende deze leden gewraakt. De Hoge Raad heeft op 14 april 2023 arrest gewezen in de zaak maar het arrest is daarna vervallen verklaard omdat nog niet op het wrakingsverzoek was beslist. Met het onderhavige arrest doet de wrakingskamer van de Hoge Raad dat alsnog en wijst het verzoek af. De omstandigheid dat aan belanghebbende is meegedeeld dat in zijn zaak uitspraak zal worden gedaan, rechtvaardigt niet de conclusie dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van belanghebbende) vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.

NTFR 2023/1175 - Belastingadviseur veroordeeld voor medeplegen opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB/PVV

ECLI:NL:RBAMS:2023:3880, datum uitspraak 22-06-2023, publicatiedatum 26-06-2023
Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 met annotatie van mr. F.A.C. den Ouden
Naar aanleiding van een onderzoek door de Belastingdienst naar systeemfraude betreffende aangiften IB/PVV, is de verdachte, een belastingadviseur, in beeld gekomen. Het viel de fiscus op dat in 2015 door een maatschap van belastingadviseurs veel aangiften werden ingediend waarin specifieke zorgkosten werden afgetrokken. De belastingadviseur wordt verdacht van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften IB/PVV voor particuliere klanten en het opmaken van zeven valse geschriften ter onderbouwing van voornoemde aangiften.

NTFR 2023/1181 - Verlaging betalingsverzuimboete MRB naar 50%

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 geschreven door mr. M.H.W.N. Lammers
Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB 1998) wordt gewijzigd. De betalingsverzuimboete van par. 34 lid 2 BBBB 1998 wordt verlaagd van maximaal 100 naar 50% van de nageheven motorrijtuigenbelasting (MRB). Uit het nieuwe vierde lid van par. 34 BBBB 1998 blijkt dat in zeer uitzonderlijke gevallen een boete van maximaal 100% mogelijk blijft. Verder zijn diverse paragrafen geactualiseerd of redactioneel verbeterd.

NTFR 2023/1186 - Orgaan van afgifte hoeft bij intrekking A1-verklaring niet eerst de dialoogprocedure met het orgaan van de ontvangststaat te doorlopen

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023 met annotatie van mr. dr. B.M.M. Didden
TE is een in Polen gevestigde zelfstandig ondernemer wiens inkomsten in Polen worden belast. Hij heeft op 11 augustus 2016 een overeenkomst met een in Polen gevestigde vennootschap gesloten om vanaf 22 augustus 2016 in Frankrijk als ‘second site manager’ te werken. Het Poolse socialezekerheidsorgaan ZUS heeft een A1-verklaring afgegeven waarin is vermeld dat TE voor de periode van 22 augustus 2016 t/m 21 augustus 2017 aan de Poolse wetgeving is onderworpen. Na onderzoek heeft ZUS vastgesteld dat TE zijn activiteiten slechts in één enkele lidstaat uitoefende, namelijk Frankrijk. ZUS heeft om die reden de A1-verklaring bij besluit van 1 augustus 2017 ingetrokken, omdat TE niet aan de Poolse wetgeving was onderworpen. TE heeft tegen dit besluit beroep bij de Poolse rechter ingesteld. Volgens deze rechter was er sprake van werken in meer dan één lidstaat en heeft ZUS ten onrechte nagelaten de dialoog- en bemiddelingsprocedure van art. 6, 15 en 16 Vo. 987/2009 te volgen. ZUS acht het voeren van deze procedure met het Franse orgaan niet gerechtvaardigd en heeft beroep in cassatie ingesteld. De hoogste Poolse rechter heeft naar aanleiding van de vraag of het Poolse orgaan bevoegd was de A1-verklaring in trekken zonder de dialoog- en bemiddelingsprocedure te volgen, prejudiciële vragen aan het HvJ gesteld. Volgens A-G Richard de la Tour biedt art. 76 lid 6 Vo. 883/2004 alleen een algemeen kader voor een dialoog- en bemiddelingsprocedure, waarbij de dialoog voorafgaat aan de bemiddeling. Vo. 987/2009 bepaalt wanneer deze procedure moet worden gevolgd. Bij intrekking van een A1-verklaring voorziet art. 5 in een specifieke procedure bij twijfel over de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten. Deze procedure vindt plaats op initiatief van het orgaan van de lidstaat dat het document ontvangt. Er is geen enkele bepaling die de situatie regelt waarin het orgaan van afgifte geen enkele twijfel koestert dat de A1-verklaring moet worden ingetrokken. De Uniewetgever heeft geen ruime werking aan de dialoog- en bemiddelingsprocedure willen toekennen, maar heeft deze enkel willen voorbehouden aan gevallen waarin er een specifieke behoefte aan loyale samenwerking is. Ook op basis van andere argumenten ziet de A-G geen reden waarom de intrekking van de verklaring afhankelijk zou zijn van de instemming van het orgaan van een andere lidstaat. De A-G overweegt dat Vo. 883/2004 diverse andere bepalingen bevat die voorzien in een rechtskader dat werknemers afdoende beschermt. Hieronder verstaat hij ook het zo spoedig mogelijk informeren van de betrokken persoon en het betrokken orgaan van de lidstaat van ontvangst.

NTFR 2023/1187 - Overeenstemming over Pijler 1 (herverdeling heffingsrechten) nabij

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
De verwachting is dat er in juli overeenstemming bereikt wordt over Pijler 1. Dit schrijft minister Kaag in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 13 en 14 juli 2023. In 2021 is met 137 landen een akkoord op hoofdlijnen bereikt over de herziening van het internationale belastingsysteem. Onderdeel van dit akkoord zijn naast afspraken over een wereldwijd effectief minimumniveau van belastingheffing (Pijler 2), afspraken over de herverdeling van heffingsrechten (Pijler 1). Op 15 december 2022 heeft de Ecofinraad een akkoord bereikt over Pijler 2. De Europese Raad heeft daarbij benadrukt dat de EU vastberaden is om zowel Pijler 1 als Pijler 2 te implementeren volgens het tijdpad dat het Inclusive Framework heeft vastgesteld. In oktober 2021 was afgesproken om Pijler 1 in 2023 in werking te laten treden. Deze doelstelling is gezien de complexiteit van Pijler 1 niet haalbaar gebleken.

NTFR 2023/1188 - Fiscale behandeling grenswerkers

Aflevering 28, gepubliceerd op 11-07-2023
Staatssecretaris Van Rij wil samen met Duitsland en de Beneluxlanden een taskforce binnen de EU vormen om het onderwerp grenswerkers hoog te agenderen. Het is de bedoeling dat België het dan agendeert tijdens hun voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2024. Dit schrijft Van Rij in antwoord op Kamervragen over de fiscale behandeling van grenswerkers. Nederland wil in de bilaterale belastingverdragen met Duitsland en België een thuiswerkmaatregel gericht op grenswerkers opnemen waarbij tot een bepaald aantal dagen thuisgewerkt kan worden zonder verschuiving van het heffingsrecht naar het woonland. Met Duitsland en België zijn dit jaar al meerdere overleggen geweest over een mogelijke maatregel in de bilaterale belastingverdragen. Tot nu toe is daarbij geen overeenstemming bereikt over een aanpassing van de belastingverdragen.