NTFR 2008/970 - Verschil in vervaltermijnen geoorloofd
Aflevering 21, gepubliceerd op 22-05-2008 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersEcotrade SpA, een Italiaanse vennootschap gespecialiseerd in de handel van grondstoffen voor de vervaardiging van cement, is in 2000 en 2001 voor het vervoer van deze stoffen van Italië naar andere lidstaten in zee gegaan met niet in Italië gevestigde marktdeelnemers. De facturen van deze marktdeelnemers voor de aan Ecotrade verrichte diensten vermelden ‘bevrachting van schepen' of ‘verscheping'. Het btw-bedrag is niet vermeld en in een aantal gevallen is vermeld dat deze handelingen zijn vrijgesteld. Ecotrade ging er aldus vanuit dat deze handelingen niet aan de btw waren onderworpen. De facturen voor deze handelingen zijn alleen in het register van aankopen ingeschreven en niet in het register van uitgereikte facturen, en wel met vrijstelling van btw. De btw voor deze handelingen werd niet opgevoerd in de belastingaangiften van Ecotrade over 2000 en 2001. Na een controle in 2004 legt de Italiaanse fiscus (Agenzia) naheffingsaanslagen op stellende dat de handelingen aan btw onderworpen intracommunautaire goederenvervoerdiensten vormen en dat de verleggingsregeling van toepassing is, hetgeen – behalve voor één factuur – Ecotrade niet betwist. De Agenzia stelt bovendien dat de boekhoudkundige voorschriften voor deze verleggingsregeling niet zijn vervuld, aangezien de desbetreffende facturen alleen in het register van aankopen en niet in het register van uitgereikte facturen zijn opgenomen. Vervolgens neemt de Agenzia het standpunt in dat Ecotrade geen recht heeft op aftrek van de btw, omdat dat recht niet is uitgeoefend binnen de termijn van twee jaar te rekenen vanaf het ogenblik waarop deze belasting verschuldigd is geworden. De termijn voor de belastingadministratie om btw over de desbetreffende diensten na te heffen is nog niet verstreken, aangezien die termijn vier jaar bedraagt vanaf de indiening van de desbetreffende btw-aangiften. Op de in de daarop volgende gerechtelijke procedure door de rechter gestelde prejudiciële vragen verklaart het Hof van Justitie EG voor recht, dat art. 17, 18, lid 2 en 3, en 21, lid 1, sub b, Zesde Richtlijn zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een vervaltermijn voor de uitoefening van het recht op aftrek, voor zover het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel worden geëerbiedigd. Het enkele feit dat de belastingadministratie voor de naheffing van onbetaalde btw over een langere termijn beschikt dan de termijn die de belastingplichtige heeft om zijn recht op aftrek uit te oefenen, vormt geen schending van het doeltreffendheidsbeginsel. Art. 18, lid 1, sub d, en 22, Zesde Richtlijn verzetten zich echter wel tegen een praktijk van rectificatie van aangiften en naheffing van btw waarbij niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit formaliteiten die in de nationale regeling zijn voorgeschreven krachtens dat art. 18, lid 1, sub d, en van de verplichtingen betreffende het voeren van de boekhouding en het indienen van aangiften zoals die voortvloeien uit dat art. 22, lid 2 respectievelijk lid 4, wordt bestraft met het verval van het recht op aftrek bij toepassing van de verleggingsregeling.