Aflevering 19

Gepubliceerd op 14 mei 2010

NTFR 2010/1097 - 'Regels zijn regels'

Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 geschreven door dr. W. Bruins Slot
Niets laat zich zo moeilijk voorspellen als de uitslag van een verkiezing, maar je hoeft geen helderziende te zijn om te weten dat de aanhangers van de ‘regels zijn regels-doctrine’ geen meerderheid in ons parlement zullen behalen. En dat, ondanks het feit dat die methode van handhaven van onze rechtsorde één groot voordeel heeft: we weten waar we aan toe zijn. Maar in Nederland weegt dat voordeel kennelijk toch niet zwaar genoeg.

NTFR 2010/1099 - Brief over marginale belastingdruk

Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010
De minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid stuurt een brief aan de Tweede Kamer waarin hij aangeeft welke groepen te maken hebben met een marginale belastingdruk van 52%. Bij het treffen van mogelijke maatregelen in de vorm van inkomensbeleid treedt spanning op tussen verschillende doelstellingen: het bestrijden van de armoedeval, een evenwichtige inkomensontwikkeling en gezonde overheidsfinanciën.

NTFR 2010/1101 - Aanvang tbs-regeling reeds vóór feitelijke terbeschikkingstelling mogelijk

ECLI:NL:HR:2010:BM0473, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende, eigenaar van een pand, heeft op 1 januari 2001 een deel van het pand verhuurd aan zijn bv. Het resterende deel van het pand werd tot medio 2000 verhuurd aan derden. In de loop van 2001 is het pand ingrijpend verbouwd en uitgebreid met het oog op het toekomstige gebruik door de bv. Op 8 augustus 2001 waren verbouwing en nieuwbouw gereed. Per 1 september 2001 heeft de bv het gehele pand betrokken. In geschil is of het pand vanaf 1 januari 2001 dan wel vanaf 1 september 2001 aan de bv ter beschikking is gesteld in de zin van de tbs-regeling. Hof Arnhem (NTFR 2009/1162) oordeelde dat moet worden uitgegaan van de feitelijke terbeschikkingstelling op 1 september 2001. Die beslissing houdt in cassatie geen stand. Onder verwijzing naar de in HR 22 januari 2010, nr. 08/00327, (NTFR 2010/246) gegeven rechtsregel, oordeelt de Hoge Raad dat in een geval als hier sprake is van terbeschikkingstelling vanaf het moment waarop de verhuur aan de derden eindigt, indien op dat tijdstip bij de belastingplichtige en de gelieerde vennootschap de gezamenlijke bedoeling bestaat dat de onroerende zaak zal gaan worden gebruikt door die vennootschap en de zaak voor dat gebruik wordt gereedgemaakt, en van dat moment af ook geen andere aanwending van de onroerende zaak plaatsvindt.

NTFR 2010/1103 - Gelegateerde rentevordering op legataris zelf wordt verkregen in het jaar dat legaat is afgegeven

ECLI:NL:HR:2010:BL6439, datum uitspraak 05-03-2010, publicatiedatum 05-03-2010
Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 met annotatie van mr. D. van Beelen
Vervolg op HR 14 april 2006, nr. 40.928, NTFR 2006/610 en HR 16 mei 2008, nr. 43.771, NTFR 2008/1094. Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorde een schuld aan A. Deze schuld bestond uit een hoofdsombestanddeel van f 583.127 en een rentebestanddeel over deze hoofdsom van f 183.589. A is op 30 oktober 1999 overleden. Bij uiterste wilsbeschikking heeft A al hetgeen hij op belanghebbende te vorderen had aan deze gelegateerd. Belanghebbende heeft het legaat in de privésfeer verkregen. In 2000 heeft afgifte van het legaat plaatsgevonden. In geschil is of de rentevordering tot het inkomen van belanghebbende van 1999 behoort. Volgens de Hoge Raad kan de gelegateerde rentevordering door de legataris pas worden gevorderd en geïnd na afgifte van het legaat. Pas dan verkrijgt hij de hoedanigheid van schuldeiser van de vordering. Dit geldt ook indien het legaat een vordering op de legataris zelf betreft. In dat geval wordt de rente genoten door middel van verrekening. In het onderhavige geval is het legaat pas in 2000 afgegeven, zodat belanghebbende de rente niet al in 1999 heeft genoten.

NTFR 2010/1104 - Acquisitie met op concernniveau externe lening niet getroffen door art. 10a Wet VPB 1969

ECLI:NL:GHARN:2009:BK6131, datum uitspraak 01-12-2009, publicatiedatum 11-12-2009
Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 met annotatie van drs. J.J. van Dam
Belanghebbende, een in Nederland gevestigde tussenholding, behoort tot de X-groep. Deze groep heeft de A-groep overgenomen. Daartoe is door de topholding in het Verenigd Koninkrijk een bedrag van € 149.079.051 geleend van een bankconsortium. Dit bedrag is binnen het concern doorgeleend aan belanghebbende. Belanghebbende heeft het bedrag vervolgens doorgeleend aan buitenlandse dochtervennootschappen. Onder meer is € 41.286.710 geleend aan een Duitse dochtermaatschappij, die de lening heeft aangewend om de Duitse werkmaatschappij van de A-groep over te nemen. Belanghebbende heeft voorts – via een lening bij een bank –€ 11.259.090 aan kapitaal in de Duitse dochter gestort. Hiervan is later € 9.203.254 terugbetaald aan belanghebbende. Volgens de inspecteur is sprake van een besmette handeling ex art. 10a, lid 2, onderdeel b, Wet VPB 1969 waardoor hij de (geïmputeerde) rente over een deel van de lening aan de Ierse vennootschap niet in aftrek heeft aanvaard.

NTFR 2010/1106 - Onjuiste inrichting teruggaafformulier kan geen vertrouwen wekken

Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 een verzoek om voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting ingediend. Belanghebbende is bij het invullen, in overeenstemming met de vraagstelling, uitgegaan van ‘de inkomsten’ van haar echtgenoot, in plaats van de door hem daarover betaalde Nederlandse inkomstenbelasting. Op de achterzijde van het vervolgens aan haar uitgereikte biljet van de voorlopige aanslag staat dat de teruggaaf voorlopig is, maar als definitief te beschouwen is, indien de belastingplichtige zijn situatie juist heeft ingeschat. In de nadien opgelegde (definitieve) aanslag is de aan belanghebbende toegekende voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting nagenoeg geheel teruggenomen, in overeenstemming met de beperkte door haar echtgenoot in feite in Nederland betaalde inkomstenbelasting.

NTFR 2010/1107 - Niet-ontvankelijk incidenteel appel leeft verder als verweer

ECLI:NL:GHARN:2010:BM0543, datum uitspraak 30-03-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde ten dele gegrond verklaard en de vastgestelde waarde verminderd tot € 240.000. Voorts heeft de rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 406,15 ter zake van een deskundigenrapport. Belanghebbende heeft geappelleerd tegen de WOZ-waarde. Bij verweer heeft de gemeente incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de proceskostenvergoeding. Het hof verklaart dit incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingediend. Het hof is echter van mening dat de grief inzake de proceskostenvergoeding kan worden opgevat als een verweer in het principale hoger beroep. Volgens het hof faalt het verweer, omdat de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling redelijk is.

NTFR 2010/1109 - Discussiestuk aanpassing OESO-commentaar op art. 17 (artiesten en sporters)

Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010
De OESO heeft op 23 april 2010 een discussiestuk gepubliceerd over de toepassing van art. 17 OESO-modelverdrag (artiesten en sporters). Dit discussiestuk bevat voorstellen tot aanpassing van het OESO-commentaar op dit artikel. Ingegaan wordt onder meer op de begrippen `artiest’ en `sporter’, op het begrip `werkzaamheden als zodanig’, op de toerekening van inkomsten bij werkzaamheden in verschillende landen en op de behandeling van specifieke inkomsten zoals prijzengeld van internationale federaties en betalingen voor uitzendrechten en voor `image’-rechten. Geïnteresseerden kunnen tot 31 juli 2010 hun reactie op het discussiestuk insturen.

NTFR 2010/1111 - Kamervragen over carrouselfraude

Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 geschreven door drs. P.B.R. Thiemann
De minister beantwoordt Kamervragen over carrouselfraude. In zijn antwoorden verwijst hij in het bijzonder naar het proefschrift van de heer Wolf. Wolf stelt voor om een koppeling te leggen tussen betaling en aftrek. Deze gedachte is volgens de minister op zichzelf niet nieuw en zou de carrouselfraude kunnen voorkomen. In die zin is dit een aantrekkelijk alternatief in de strijd tegen de fraude. Maar net als aan andere oplossingen zitten haken en ogen aan een dergelijke maatregel. Dit hangt samen met aspecten van administratieve, technische, financiële en wetstechnische aard die nog een oplossing behoeven. Deze haken en ogen worden in de antwoorden nader toegelicht.

NTFR 2010/1112 - Geen verzuimboete omdat geschorste auto tegen wil van houder is gebruikt

ECLI:NL:GHARN:2010:BM2477, datum uitspraak 13-04-2010, publicatiedatum 27-04-2010
Aflevering 19, gepubliceerd op 14-05-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is houder van een geschorste auto. Deze auto stond op een afgesloten parkeerplaats. Belanghebbende stelt de auto op 11 januari 2008 telefonisch te hebben verkocht. De sleutels en autopapieren zijn volgens belanghebbende op 22 januari 2008 door een vriend aan de koper overhandigd. Geconstateerd is dat op 20 januari 2008 met de auto gebruik is gemaakt van de weg. Daarom is de onderhavige naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting aan belanghebbende opgelegd met een verzuimboete van € 1.034. Het hof is van oordeel dat terecht van belanghebbende is nageheven, omdat hij als houder aansprakelijk is voor de gevolgen die voortvloeien uit de Wet MRB 1994. Voor de boete ligt het echter anders, aldus het hof. Gelet op de door belanghebbende gestelde en door de inspecteur niet weersproken feiten, kort gezegd dat de auto tegen de wil van belanghebbende van het parkeerterrein is afgehaald, is namelijk sprake van afwezigheid van alle schuld (avas). In dat geval kan geen verzuimboete worden opgelegd.