Aflevering 24

Gepubliceerd op 16 juni 2011

NTFR 2011/1299 - Kamervragen over de adviesgroep transfer pricing

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 geschreven door mr. E. Thomas
Het Tweede Kamerlid Bashir (SP) heeft Kamervragen gesteld over de adviesgroep transfer pricing (hierna: EU joint transfer pricing forum). De staatssecretaris antwoordt dat hij geen aanwijzingen heeft dat de OESO transfer pricing guidelines onvoldoende werken. Wel is het zo dat landen de transfer pricing guidelines verschillend kunnen uitleggen. Om dat laatste tegen te gaan, vindt binnen de OESO continue overleg plaats.

NTFR 2011/1301 - Beleidsbesluit kostenvergoeding en schadevergoeding

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 geschreven door mr. E. Thomas
De staatssecretaris heeft een nieuw beleidsbesluit kostenvergoeding en schadevergoeding vastgesteld. Dit beleidsbesluit vormt de opvolger van het besluit van 21 augustus 2003, nr. DGB2003/4461M (NTFR 2003/1487), laatstelijk geactualiseerd bij besluit van 20 juni 2006, nr. CPP2006/1353M.

NTFR 2011/1302 - Bij gebrek aan omzet is kunstenaar geen ondernemer

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ4368, datum uitspraak 10-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende verricht activiteiten als kunstenaar. Hij heeft in het jaar 2006 diverse betalingen gedaan, die onder meer betrekking hebben op materiaalkosten, communicatiekosten, vervoers- en verblijfkosten. Belanghebbende heeft over de jaren 2004 tot en met 2006 geen omzet verantwoord. In de aangifte inkomstenbelasting over 2004 en 2005 zijn verliezen verantwoord. Belanghebbende heeft in ieder geval vanaf 1997 t/m 2003 geen winst uit onderneming aangegeven.

NTFR 2011/1303 - Handel in opties is speculatief van aard en gaat dus normaal vermogensbeheer niet te boven

ECLI:NL:PHR:2011:BQ2071, datum uitspraak 09-09-2011, publicatiedatum 09-09-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Belanghebbende is sinds medio jaren tachtig werkzaam in de financiële sector. Tot en met 31 maart 2003 heeft hij deze werkzaamheden in loondienst verricht. Na beëindiging van die werkzaamheden handelt hij voor eigen rekening in (kortlopende) opties die worden verhandeld op de beurs. Zijn dagelijkse werkzaamheden bestaan uit het doornemen van nieuwsbronnen en marktcommentaren, het monitoren van markten en nieuws, en het bewaken van ingenomen posities. Bovendien onderhoudt hij intensieve contacten met voluit institutionele beleggers, beleidsbepalers van global investmentbanken en managers van (beursgenoteerde) bedrijven. De werkzaamheden beslaan op een doordeweekse dag ongeveer tien tot twaalf uur. De handel in opties heeft in 2003 geleid tot een negatief resultaat van € 70.423. In 2004 bedroeg het negatieve resultaat € 313.877. In zijn aangiften voor de jaren 2003 en 2004 heeft belanghebbende deze resultaten verantwoord als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden. Bij het vaststellen van de aanslag (voor het jaar 2003) en de verliesvaststellingsbeschikking (voor het jaar 2004), heeft de inspecteur geen resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.

NTFR 2011/1305 - Geen cassatie tegen vaststelling gebruikelijk loon voor directeur holding

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
De staatssecretaris deelt mede geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Amsterdam 17 februari 2011, nr. 09/00582, NTFR 2011/673. Het hof oordeelde in die uitspraak dat aannemelijk is dat het gebruikelijk loon voor de directeur/enig aandeelhouder van belanghebbende, een vennootschap die 50% van de aandelen in een werkmaatschappij houdt en daarover met de andere aandeelhouder de directie voert, lager is dan het bedrag genoemd in art. 12a Wet LB 1964. Het hof stelt het gebruikelijk loon in goede justitie vast op € 4.000 per jaar, gelijk aan de door belanghebbende ontvangen managementvergoeding.

NTFR 2011/1308 - Aankoopkosten gevoegde dochter zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2011:BP3879, datum uitspraak 29-04-2011, publicatiedatum 29-04-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
Belanghebbende heeft op 17 juni 2003 alle aandelen verworven in F bv (de dochter). Op 12 september 2003 hebben de vennootschappen verzocht tot vorming van een fiscale eenheid met ingang van 17 juni 2003. Dit verzoek is ingewilligd door de inspecteur. In geschil is of de aankoopkosten van belanghebbende – ondanks het aftrekverbod ex art. 13, lid 1, Wet VPB 1969 – in aftrek op haar winst komen. Rechtbank Den Haag 18 januari 2010, nr. 08/05260 (NTFR 2010/607), heeft die vraag ontkennend beantwoord. Deze beslissing is juist, aldus de Hoge Raad. Met de aftrekuitsluiting voor deelnemingskosten, heeft de wetgever immers beoogd de aankoopkosten van een deelneming van aftrek uit te sluiten. Niet in geschil is dat het belang dat belanghebbende in de dochtervennootschap heeft verworven, voldeed aan de omschrijving van een deelneming, zodat de aankoopkosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Daaraan doet niet af dat de dochtermaatschappij vervolgens onmiddellijk na de verwerving werd opgenomen in een fiscale eenheid met belanghebbende.

NTFR 2011/1310 - Geen schenking zonder verarming; cassatieberoep ingetrokken

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van Bom
De staatssecretaris van Financiën deelt mede zijn beroep in cassatie tegen onder andere Hof Den Bosch 20 januari 2011, nr. 10/00113 te hebben ingetrokken. Dat hof oordeelde dat de verkoop tegen de waarde in het economische verkeer door moeder aan een van haar kinderen van een perceel grond met een derdenbeding, inhoudende dat de meeropbrengst bij verkoop binnen vijftien jaar gelijkelijk verdeeld moet worden tussen moeder en de kinderen, geen schenking inhoudt. Omdat vast staat dat de prijs voor het perceel de waarde in het economische verkeer bedraagt, is van een verarming en dus van een schenking geen sprake.

NTFR 2011/1313 - Warmtekrachtkoppelinginstallatie is onroerend voor de overdrachtsbelasting

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
A bv en B bv hebben op 19 december 2008 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een bedrijfsvaardige warmtekrachtkoppeling. Een warmtekrachtkoppelinginstallatie (wkk) is een installatie voor het tegelijkertijd opwekken van warmte en elektriciteit. In geschil is of de wkk voor de heffing van overdrachtsbelasting als onroerende zaak moet worden aangemerkt. Rechtbank Den Haag stelt voorop dat de Wet BRV niet een definitie van ‘onroerende zaak’ bevat en sluit daarom aan bij art. 3:3 BW. Daarbij acht de rechtbank met name van belang of de wkk duurzaam is verenigd met de grond.

NTFR 2011/1314 - Aanbod getuigenbewijs terecht gepasseerd

ECLI:NL:HR:2011:BQ4269, datum uitspraak 13-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende drijft een onderneming. Volgens de inspecteur deugt de administratie niet. Daarom heeft hij deze verworpen en nagevorderd ter zake van verzwegen inkomsten. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd. Het hof acht aannemelijk dat verkoopfacturen niet in de administratie zijn verwerkt, inkomsten uit opzetheling niet zijn verantwoord, kastekorten werden verbloemd met gefingeerde leningen en dat inkoopfacturen valselijk zijn omgemaakt. Gelet daarop heeft belanghebbende niet voldaan aan de administratieplicht, aldus het hof. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat het hof is voorbijgegaan aan een (getuige)bewijsaanbod ter betwisting van de gefingeerde leningen. Deze klacht faalt. Het hof heeft de schending van de administratieplicht immers niet alleen gebaseerd op de gefingeerde leningen. De andere gebreken vormen al voldoende grond voor het oordeel van het hof. De Hoge Raad vermindert wel de boete over het jaar 2000, nu het hof heeft miskend dat de inspecteur in appel ermee heeft ingestemd dat het met de interne compensatie gemoeide belastingbedrag niet doorwerkt naar de boetegrondslag.

NTFR 2011/1315 - Vergoeding kosten van bezwaar bij te hoge voorlopige aanslag

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
In verband met een in 2007 genoten dividenduitkering heeft belanghebbende om een voorlopige aanslag verzocht. Voor het jaar 2008 heeft de inspecteur wederom een voorlopige aanslag opgelegd, zulks naar eenzelfde belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als in 2007. Niet in geschil is dat deze voorlopige aanslag onjuist was, dat die onjuistheid niet aan belanghebbende is te wijten en dat deze aanslag is verminderd tot nihil. In hoger beroep is in geschil of aan belanghebbende een vergoeding van de kosten van bezwaar moet worden toegekend. Hof Den Bosch (NTFR 2010/2134) heeft geoordeeld dat de vermindering van de voorlopige aanslag is geschied wegens aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Gelet op de omstandigheid dat de inspecteur een voorlopige aanslag kan opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, brengt een zorgvuldige vaststelling van een voorlopige aanslag mee dat het risico, dat in de voorlopige aanslag ten onrechte incidentele baten worden begrepen, zoveel mogelijk wordt uitgesloten. Aan die zorgvuldigheid heeft de inspecteur volgens het hof niet voldaan. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van de kosten van bezwaar, waarbij het gewicht van de zaak door het hof, in navolging van de rechtbank, als licht (factor 0,5) wordt aangemerkt. Voor de vergoeding van de kosten van het beroep kwalificeert het hof de zaak als gemiddeld (factor 1) en voor de vergoeding van de kosten van het hoger beroep als zwaar (factor 1,5).

NTFR 2011/1316 - Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij aanslagen niet heeft ontvangen

ECLI:NL:HR:2011:BQ7411, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Belanghebbende stelt dat zij de aanslagen IB/PVV 2004 en 2006 niet heeft ontvangen. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam (NTFR 2010/2130) zijn van oordeel dat de aanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. De bezwaartermijn vangt aldus aan op de dag na de dagtekening van de aanslagen. De bezwaarschriften zijn na afloop van de bezwaartermijn ingediend. De stelling van belanghebbende dat ze de aanslagen niet heeft ontvangen kan een verschoonbare termijnoverschrijding opleveren. Hof Amsterdam heeft het echter niet aannemelijk geacht dat belanghebbende twee aanslagen niet heeft ontvangen, terwijl zij en haar echtgenote vier andere aanslagen wel hebben ontvangen. Het hof acht de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2011/1317 - Vermindering voorlopige aanslag in bezwaarfase leidt tot proceskostenveroordeling

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Aan belanghebbende is op basis van de inkomensgegevens voor 2007 via de automatische voorlopige aanslagregeling een voorlopige aanslag voor 2008 opgelegd. In het jaar 2007 genoot belanghebbende een eenmalige nabetaling van het UWV, waardoor haar verzamelinkomen in dat jaar hoger was dan in voorgaande jaren. Belanghebbende is lid van de Abvakabo FNV. Als zodanig kan zij aanspraak maken op rechtsbijstand. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van in de bezwaarfase verleende rechtsbijstand.

NTFR 2011/1318 - Geen gewekt vertrouwen bij Belastingdienstmedewerker inzake reiskostenaftrek

ECLI:NL:HR:2011:BQ7410, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Belanghebbende is werkzaam bij de Belastingdienst in een fiscaaljuridische functie. In de avonduren heeft hij een studie fiscaal recht gevolgd aan een universiteit. De in verband hiermee gemaakte reiskosten heeft belanghebbende als scholingsuitgaven opgevoerd in zijn aangifte IB 2001. Op 31 maart 2003 heeft de inspecteur hierover vragen gesteld. Vervolgens heeft de inspecteur bij brief van 12 mei 2003 belanghebbende bericht de reiskosten te zullen corrigeren. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 29 mei 2003. Met dagtekening 13 juni 2003 is de aanslag IB 2001 (toch) overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Voor de jaren 2002 tot en met 2004 wenst belanghebbende de reiskosten wederom in aftrek te brengen en doet daartoe een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hof Arnhem (NTFR 2010/1913) heeft dat beroep niet gehonoreerd. De indruk van een bewuste standpuntbepaling kan volgens het hof namelijk redelijkerwijs niet zijn gewekt, gelet op het feit dat belanghebbende medewerker van de Belastingdienst is en aldus ‘van de hoed en de rand’ weet. De stelling van belanghebbende dat sprake is van discriminatoire wetgeving – uitsluiting van reiskosten als scholingsuitgaven, terwijl belastingvrije vergoeding door werkgever wel mogelijk is – wordt evenmin gedeeld door het hof. De wetgever is namelijk gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge.

NTFR 2011/1319 - Procedure vrijstelling of vermindering Duitse bronbelasting

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Inwoners van Nederland hebben op basis van het belastingverdrag met Duitsland recht op een (gedeeltelijke) teruggaaf of vrijstelling van Duitse bronbelasting op dividenden, interest en royalty’s uit dat land. Voor portfoliodividenden geldt een verdragstarief van 15% als de genieter een inwoner van Nederland is. Er geldt een vrijstelling van Duitse bronbelasting op rente en royalty’s. De mededeling van 23 mei 2011, nr. BLKB 2011/827 geeft aan welke procedures inwoners van Nederland moeten volgen om in aanmerking te komen voor deze verdragsvoordelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de vrijstellings- en de teruggaafprocedure.

NTFR 2011/1321 - Strijdigheid art. 2.5 Wet IB 2001 met Europees recht niet van belang bij beschikking inhaalregeling

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5663, datum uitspraak 04-05-2011, publicatiedatum 23-05-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en is in 2003 vanuit Nederland geëmigreerd naar België. Zij heeft in België een eigen woning, die met een hypothecaire lening is gefinancierd. Belanghebbende geniet haar volledige arbeidsinkomen in Nederland. In haar aangifte over 2006 heeft zij voor binnenlandse belastingplicht gekozen en heeft zij ter zake van haar Belgische woning uiteindelijk een bedrag van € 70.339 als negatieve inkomsten uit eigen woning aangegeven. Aan belanghebbende is een beschikking inhaalregeling afgegeven. In geschil is onder meer of de keuzeregeling van art. 2.5 Wet IB 2001 in strijd is met het Europese recht. Hetgeen belanghebbende stelt, kan volgens de rechtbank alleen worden betrokken in een geschil over een aanslag die op grond van art. 2.5 Wet IB 2001 tot een hoger bedrag wordt vastgesteld dan de aanslag die zou hebben te gelden voor een binnenlands belastingplichtige, die overigens in dezelfde omstandigheden verkeert en op wie die bepaling niet van toepassing is. Van een zodanig geval is hier geen sprake. Gegrondbevinding van de grieven van belanghebbende kan dan ook niet tot een lagere aanslag leiden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de stand van de inhaalregeling te hoog was vastgesteld.

NTFR 2011/1322 - Uitvoeringsvoorschriften Belastingregeling voor het land Nederland

Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Deze regeling bevat de Nederlandse uitvoeringsvoorschriften bij de Belastingregeling voor het land Nederland (BRN). De regeling geeft de procedures die kwalificerende inwoners van de BES-eilanden die dividenduitkeringen uit Nederland ontvangen, dienen te volgen voor de verkrijging van een vermindering (tot nihil) van de Nederlandse dividendbelasting. Het gaat dan om pensioenfondsen die inwoner zijn van de BES-eilanden en om lichamen die inwoner zijn van de BES-eilanden en die deelnemingsdividenden uit Nederland ontvangen. Voor genoemde pensioenfondsen geldt een teruggaafprocedure; voor genoemde BES-lichamen met minimaal een 10%-deelneming voorziet de regeling zowel in een vrijstellings- als een teruggaafprocedure. In de regeling wordt ingegaan op de bij een verzoek om vrijstelling of teruggaaf te volgen werkwijze.

NTFR 2011/1323 - Buitenlandse pensioenregeling niet geaccepteerd voor Nederlandse loonheffing

ECLI:NL:HR:2011:BQ7392, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Belanghebbende is opgericht naar Engels recht en heeft haar hoofdkantoor in Engeland. Belanghebbende zendt werknemers, werkzaam in de IT-branche, uit naar onder meer Nederland. Belanghebbende is voor de loonbelasting geregistreerd in Nederland en hield loonbelasting en premies volksverzekeringen in voor de naar Nederland uitgezonden werknemers. Indien bleek dat op grond van art. 15, lid 2, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk de betrokken werknemers geen belasting in Nederland verschuldigd waren, werd de ingehouden loonheffing via de inkomstenbelasting teruggevraagd. De werknemers van belanghebbende kunnen deelnemen aan een pensioenregeling, die evenwel niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet LB 1964. Hof Den Bosch (NTFR 2010/1389) heeft met Rechtbank Breda geoordeeld dat het stellen van nationale regels voor pensioenfondsen geen verboden belemmering vormt en dat er evenmin sprake is van discriminatie. Het feit dat ook loonheffing verschuldigd is voor werknemers die achteraf geen inkomstenbelasting behoeven te betalen, is naar het oordeel van het hof terecht.

NTFR 2011/1326 - A-G adviseert Hoge Raad prejudiciële vraag te stellen over onttrekking van motor aan douanetoezicht

ECLI:NL:HR:2012:BQ6098, datum uitspraak 12-10-2012, publicatiedatum 12-10-2012
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft aangifte gedaan tot plaatsing van een motor onder de regeling extern communautair douanevervoer en heeft daartoe – in haar hoedanigheid van ‘toegelaten afzender’– een T1-document opgemaakt. Geadresseerde van de zending is D bv (hierna: D). D noch diens vertegenwoordiger beschikt over een vergunning toegelaten geadresseerde. De uiterste datum voor het aanbrengen van de motor op het kantoor van bestemming is 28 oktober 2005. Op 14 november 2005 heeft de vertegenwoordiger van D de motor aangebracht bij de douane en aangifte gedaan tot plaatsing van de motor onder de economische douaneregeling actieve veredeling. Na de veredeling heeft de motor via de haven van Antwerpen de Europese Unie weer verlaten. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de regeling extern communautair douanevervoer niet op regelmatige wijze is beëindigd en heeft hij belanghebbende een uitnodiging tot betaling van € 1.043,70 aan douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting uitgereikt. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam was van oordeel dat geen douaneschuld is ontstaan.

NTFR 2011/1327 - Heenrit trouwvervoer moet worden gerekend tot de uitvoering van een trouwerij

ECLI:NL:HR:2011:BQ7409, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
Belanghebbende bezit een limousine die hij gebruikt voor trouwvervoer en taxivervoer. Tussen partijen is in geschil de kwalificatie van de ritten naar de plaats waar de eerste deelnemer aan de trouwerij wordt opgehaald (heenrit) en de ritten vanaf de plaats waarnaar de laatste deelnemer van de trouwerij is teruggebracht (terugrit), in het kader van de taxivrijstelling. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam (NTFR 2010/1572) zijn het met de inspecteur eens dat de heenrit onlosmakelijk is verbonden met het trouwvervoer en daarom gerekend moet worden tot de uitvoering van trouwerijen. Op het moment dat de heenrit daadwerkelijk aanvangt, kan de auto niet voor enig ander vervoer worden gebruikt dan het ophalen van deelnemers aan de trouwerij. Inzake de terugrit oordeelt het hof dat daar geen belemmering geldt om de auto na het terugbrengen van de deelnemers aan de trouwerij voor andere doeleinden te gebruiken dan voor het trouwvervoer. De terugrit dient niet te worden aangemerkt als trouwvervoer. Uit het ontbreken van een expliciete kwalificatie van de desbetreffende ritten in de Leidraad BPM 2006 kan belanghebbende niet afleiden dat de uitzondering voor trouwvervoer hierop niet van toepassing was.

NTFR 2011/1328 - Legesverordening gemeente Utrecht onverbindend wegens overschrijding opbrengstlimiet

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5200, datum uitspraak 10-05-2011, publicatiedatum 20-05-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende heeft bij de gemeente Utrecht een bouwaanvraag ingediend. Voor het in behandeling nemen van die aanvraag zijn hem leges in rekening gebracht. In bezwaar en (hoger) beroep tegen de legesnota heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat de opbrengstlimiet is overschreden. Van een aantal posten heeft hij in twijfel getrokken dat sprake is van een ‘last ter zake’. De gemeente heeft in dit verband slechts een overzicht overgelegd met een globale omschrijving van de aard van de in twijfel getrokken posten. Het hof acht dat niet voldoende. Het ter zitting in hoger beroep gedane bewijsaanbod van de gemeente om alsnog meer gegevens te verstrekken acht het hof ontijdig. Hetgeen de gemeente heeft overgelegd is onvoldoende om de twijfel van belanghebbende of met betrekking tot een aantal posten sprake is van een ‘last ter zake’ weg te nemen. Daarom moet volgens het hof worden geconcludeerd dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de legesverordening in haar geheel onverbindend is.

NTFR 2011/1331 - De WGA-premie is juist vastgesteld (I)

ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7375, datum uitspraak 12-05-2011, publicatiedatum 08-06-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
De inspecteur heeft de WGA-premie voor 2008, na ambtshalve verlaging, vastgesteld op 1,26%. Het hof stelt allereerst vast dat het UWV-besluit is aan te merken als een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dat een categorie werkgevers wordt uitgezonderd van de verschuldigheid van uniforme premies doet aan het karakter van het besluit niet af. De (hoogte van de) uniforme premie kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen en belanghebbende is door de inspecteur op dit punt terecht niet-ontvankelijk verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van hof Den Haag van 9 maart 2011 in vergelijkbare zaken ziet het hof geen aanleiding de WGA-premie lager vast te stellen dan zoals deze door de inspecteur ambtshalve is verminderd tot 1,26%. Het hof ziet geen aanleiding tot vergoeding van (wettelijke) rente over de eventueel teveel betaalde premie of over het door belanghebbende betaalde griffierecht.

NTFR 2011/1332 - De WGA-premie is juist vastgesteld (II)

ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ7376, datum uitspraak 12-05-2011, publicatiedatum 08-06-2011
Aflevering 24, gepubliceerd op 16-06-2011
De inspecteur heeft de WGA-premie voor 2008, na ambtshalve verlaging, vastgesteld op 1,74%. Het hof stelt allereerst vast dat het UWV-besluit is aan te merken als een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dat een categorie werkgevers wordt uitgezonderd van de verschuldigheid van uniforme premies doet aan het karakter van het besluit niet af. De (hoogte van de) uniforme premie kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen en belanghebbende is door de inspecteur op dit punt terecht niet-ontvankelijk verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van hof Den Haag van 9 maart 2011 in vergelijkbare zaken ziet het hof geen aanleiding de WGA-premie lager vast te stellen dan zoals deze door de inspecteur ambtshalve is verminderd tot 1,26%. Het hof ziet geen aanleiding tot vergoeding van (wettelijke) rente over de eventueel teveel betaalde premie of over het door belanghebbende betaalde griffierecht.