Aflevering 28

Gepubliceerd op 14 juli 2011

NTFR 2011/1528 - De import van het bierkaai-effect in het fiscale procesrecht

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 geschreven door jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer
De Hoge Raad heeft in een reeks arresten bestuursrechtelijke beslissingen genomen, waarin hij openlijkBijvoorbeeld in HR 13 mei 2011, nr. 10/03845, NTFR 2011/1148 en HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, NTFR 2011/1366, waarin de Hoge Raad verwijst naar de ‘andere hoogste bestuursrechters’; HR 8 april 2011, nr. 10/00574, NTFR 2011/855, waarin de Hoge Raad verwijst naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. harmonisatie nastreeft met de beslissingen van andere bestuursrechters.De Hoge Raad schuift niet altijd aan bij de overige bestuursrechters. Ik wijs op a. HR 28 januari 2011, nr. 09/04360, NTFR 2011/258: De criteria die gelden bij de beslissing op een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling (de zitting) zijn strenger voor de fiscale rechter dan voor de overige bestuursrechters; en b. het fiscaal bestuursprocesrecht kent geen argumentatieve fuik: onder meer HR 4 december 2009, nr. 08/02258, NTFR 2009/2683. Zie over de argumentatieve fuik R.J. Koopman TFB 2005/7 en R.W.J. Crommelin ‘Het aanvullen van de rechtsgronden. De betekenis van art. 8:69 Awb in het licht van art. 48 (oud) Rv’, hoofdstuk 11. Enige argwaan met betrekking tot deze ontwikkeling is op zijn plaats, want een veelgehoorde klacht over het ‘reguliere’ bestuursrecht, is de bierkaai-klacht, of in goed Nederlands: you can't fight city hall. De essentie van de klacht is: het doet er niet toe of je gelijk hebt of niet, je verliest toch. De litanie die ik meermalen, in varianten, heb aangehoord, gaat ongeveer als volgt: ‘de gemeente gebruikt onzin-argumenten, luistert niet eens naar me, stuurt me van het kastje naar de muur, dwingt me voor veel geld een advocaat in de arm te nemen, na een lange dure procedure krijg ik volkomen gelijk, maar dan beslist de rechter dat de gemeente opnieuw een besluit mag nemen! De rechter had de juiste argumenten net keurig voorgekauwd, zodat het nieuwe besluit –mirabile dictu– netjes alle relevante argumenten en belangenafwegingen vermeldde. Het daartegen ingestelde beroep werd dan ook verworpen. Ik eindig waar ik begon maar zit wel met de rekening van de advocaat’.

NTFR 2011/1529 - UCITS IV. Over masters en feeders in een Nederlands fiscale context

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 geschreven door mr. dr. H. Vermeulen
In Europa heeft het collectief beleggen vooral aandacht gehad vanuit het kader van financieel toezicht en het creëren van een interne markt voor beleggingsinstellingen. De eerste stappen op dit vlak zijn reeds in de jaren tachtig van de vorige eeuw gezet door de Europese regelgeving omtrent de instelling voor collectieve belegging in effecten, kortweg icbe, in het Engels aangeduid als UCITS (‘Undertaking for Collective Investment in Transferable Securities’).Richtlijn 85/611/EEG van 20 december 1985, Pb. L 3 van 31 december 1985. Zie hierover vanuit fiscaal perspectief: R.P.C. Adema, UCITS and Taxation. Towards the Harmonization of the Taxation of UCITS, Kluwer Law International, Deventer 2009. De Europese Commissie heeft inmiddels vier richtlijnen vastgesteld. Zij betreffen niet-fiscale regelingen teneinde – kort gezegd – een interne markt te creëren voor deze effectenbeleggingsinstellingen. De meest recente, vierde richtlijn (‘UCITS IV’) ziet onder meer op grensoverschrijdende fusies van beleggingsinstellingen, een Europees paspoort voor beheerders en master-feederstructuren.Richtlijn 2009/65/EG van 13 juli 2009, Pb. L 302 van 17 november 2009 (UCITS IV), waarover o.a. C.M. Grundmann-van de Krol, ‘Beleggingsinstellingen: “uitdagende” en andere regelgeving op komst’, Ondernemingsrecht 2010, 89. UCITS IV vormt overigens tevens een herschikking van de eerdere icbe-richtlijnen. In dat kader is er een recent voorstel geweest om twee fiscale wetten te wijzigen: de Algemene wet inzake rijksbelastingen (‘AWR’) en de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (‘Wet VPB 1969’).Kamerstukken II, 2010-2011, 32 622, nr. 8, art. IIIA en IIIB. Dit voorstel zal ik hierna behandelen waarbij ik zoals de titel al doet vermoeden de nadruk leg op master-feederstructuren in een Nederlandse context.Geen fiscale voorstellen zijn overigens gedaan in het kader van grensoverschrijdende fusies van icbe’s. Een master-feederstructuur is een structuur waarin beleggingsinstellingen worden gestapeld. In de sfeer van UCITS IV gaat het dan om de situatie waarin de feeder-icbe ten minste 85% van haar activa (door)belegt in een master-icbe. UCITS IV diende overigens op 1 juli 2011 te zijn geïmplementeerd, welke datum door Nederland niet is gehaald.Het voorstel wordt thans nog in de Tweede Kamer behandeld. Partijen kunnen zich gelet op haar rechtstreekse werking niettemin gewoon beroepen op UCITS IV.

NTFR 2011/1530 - Geen voortgezette woonbestemming, maar belaste bestemmingswijzigingswinst

ECLI:NL:HR:2011:BR0361, datum uitspraak 08-07-2011, publicatiedatum 08-07-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011
Belanghebbende dreef een landbouwbedrijf en had in 1997 de landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar. Daarbij is het recht van voortgezet gebruik overeengekomen voor 73 maanden. In 1999 heeft belanghebbende een vervangend bedrijf gekocht en heeft hij de eerdere woning plus toebehoren en een stuk grond verkocht aan zijn neef voor f 827.000. In de koopovereenkomst is opgenomen dat belanghebbende op verzoek van zijn neef meewerkt aan rechtstreekse levering aan een door de neef aan te wijzen derde. Uiteindelijk verkoopt belanghebbende het onroerend goed aan de gemeente voor f 980.000 met betaling aan de neef van f 143.000.

NTFR 2011/1531 - Geen transformatie van onroerende zaak van voorraad in bedrijfsmiddel

ECLI:NL:HR:2011:BR0362, datum uitspraak 08-07-2011, publicatiedatum 08-07-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011
Belanghebbende heeft de economische eigendom verworven van een complex bestaande uit een perceel met een driedubbel aan particulieren verhuurd woonhuis. Niet (langer) in geschil is dat het complex op het moment van aanschaf door belanghebbende was aan te merken als voorraad. In 2003 heeft belanghebbende het complex overgedragen aan een derde. De daarbij behaalde boekwinst wenst belanghebbende onder te brengen in een herinvesteringsreserve. Voor Hof Arnhem 27 april 2010, nr. 09/00189 (NTFR 2010/1303) heeft belanghebbende daartoe betoogd dat, nu de zittende huurders niet bereid waren hun huurwoning te verlaten, haar intentie met betrekking tot het complex wijzigde van kort gezegd sloop, nieuwbouw en verkoop in langdurige verhuur. Volgens het hof rechtvaardigt de omstandigheid dat de zittende huurders niet bereid waren te vertrekken, niet een wijziging van voorraad in bedrijfsmiddel. Niet aannemelijk is geworden, aldus het hof, dat de functie of de positie van het complex in de onderneming van belanghebbende is gewijzigd. Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende aan een eerdere controle niet het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de kwestie van het complex op zijn fiscale merites was onderzocht. De inspecteur heeft de vorming van een herinvesteringsreserve terecht geweigerd.

NTFR 2011/1532 - Advocaat voldoet niet aan het urencriterium

ECLI:NL:HR:2011:BR0369, datum uitspraak 08-07-2011, publicatiedatum 08-07-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011
Belanghebbende heeft een advocatenpraktijk die nagenoeg geheel is gericht op de markt van de gefinancierde rechtshulp. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe heeft belanghebbende geen elektronische aangifte IB/PVV 2005 gedaan. Belanghebbende heeft slechts een vermogensopstelling gefaxt. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam 2 september 2010, nr. 09/00103, (NTFR 2010/2285) heeft geoordeeld dat hiermee echter niet is voldaan aan de aangifteplicht, zodat omkering van de bewijslast volgt. Wat betreft de zelfstandigenaftrek stelt belanghebbende onder andere dat zijn aanwezigheid noodzakelijk is om het kantoor te runnen en het is evident dat hij ondanks de lage omzet fulltime bezig is met het voeren van zijn advocatenpraktijk en de daarvoor benodigde administratie en werkzaamheden als inkoop, bibliotheekbezoek en het maken van briefpapier en dergelijke. Volgens belanghebbende hoeft hij dan ook geen verder bewijs te leveren dat hij aan het urencriterium voldoet.

NTFR 2011/1535 - Opzetje om belasting te ontduiken mislukt; werkgever kan loonbelasting verhalen op werknemer

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ7397, datum uitspraak 31-05-2011, publicatiedatum 08-06-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
Bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst komen partijen een ontbindingsvergoeding overeen van € 70.000 vermeerderd met eventueel verschuldigde belasting en premie tot € 20.000. De vergoeding zal worden betaald door middel van een verhoging van de koopprijs van aandelen die in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst overgedragen zullen worden. Partijen nemen dit op in een vaststellingsovereenkomst met een geheimhoudingsbeding. De accountant van de werkgever doorkuist echter het voornemen tot belastingontduiking en de inspecteur legt een naheffingsaanslag loonbelasting op van € 46.800. De werkgever maakt in deze civiele procedure aanspraak op betaling van € 46.800 minus € 20.000, ofwel € 26.800 door de werknemer. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen. Het hof bekrachtigt dit vonnis. Het hof overweegt dat als partijen direct open kaart hadden gespeeld over een ontslagvergoeding van € 70.000, de werknemer een hoger bedrag aan loonbelasting verschuldigd zou zijn geweest.

NTFR 2011/1538 - Afkoop van kapitaalverzekering met lijfrenteclausule die niet voldeed aan Brede Herwaardering

ECLI:NL:HR:2011:BN8057, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft tussen 15 oktober 1990 en 1 januari 1992 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten die niet voldeed aan de Brede-Herwaarderingeisen. De jaarlijks betaalde premies heeft hij in de jaren 1990 tot en met 1999 als persoonlijke verplichtingen in aftrek gebracht. Dit is door de inspecteur geaccepteerd. De inspecteur heeft vervolgens nagevorderd, doch dit kon alleen over de jaren 1994 t/m 1998. In 2004 heeft belanghebbende de levensverzekering afgekocht. De inspecteur meent dat voor toepassing van de saldomethode de premies over de jaren 1992, 1993 en 1999 niet in aanmerking kunnen worden genomen. Hof Arnhem 29 november 2009, nr. 08/00121, (NTFR 2010/24) deelde dat standpunt niet, omdat de wetgever enkel de premies die de belastingplichtige in aftrek had kunnen brengen heeft willen uitsluiten. Dit oordeel is juist, aldus de Hoge Raad. Het hof heeft voorts geoordeeld dat de voor 1992, 1993 en 1999 betaalde – als persoonlijke verplichtingen in aftrek gebrachte – premies evenmin – op grond van het overgangsrecht – als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen tot het belastbare inkomen uit werk en woning kunnen worden gerekend. Dit omdat deze premies niet volgens de wettelijke bepalingen in aftrek hadden kunnen worden gebracht. Ook dit oordeel is juist volgens de cassatierechter. Onder ‘premies die als persoonlijke verplichtingen (…) in aanmerking konden worden genomen’ als bedoeld in de overgangsbepaling zijn slechts die premies te verstaan die rechtens voor aftrek in aanmerking komen, waaronder ook vallen premies die op grond van begunstigend beleid in aftrek worden toegelaten. Dit is hier niet aan de orde. Hier gaat het om feitelijk, maar in afwijking van wet en beleid, afgetrokken premies.

NTFR 2011/1543 - Niet duurzaam gescheiden levende echtgenoten kunnen slechts één woning als hoofdverblijf in aanmerking nemen

ECLI:NL:HR:2011:BQ7623, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is gehuwd en stond tezamen met zijn echtgenote en kinderen in de gba ingeschreven op het adres a-straat 1 te Z. Hij dreef in 2003 op dat adres een belastingadviesbureau. Zijn echtgenote exploiteerde in dat jaar onder de naam ‘B’ een onderneming op het adres c-straat 1 te Q. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn gezamenlijk eigenaar van de woningen, gelegen op de adressen a-straat 1 en c-straat 1 te Q. In 2005 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een firma-akte ondertekend betreffende de onderneming ‘B vof’. De akte, die vermeldt dat de vennootschap is aangegaan per 1 januari 2003, is op 26 september 2005 geregistreerd bij de Belastingdienst. Met de inspecteur heeft belanghebbende de afspraak gemaakt dat hij afziet van het claimen van de zelfstandigenaftrek 2003. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, de onderneming ‘B’ in 2003 niet mede voor zijn rekening werd gedreven en dat belanghebbende was gebonden aan de afspraak betreffende de zelfstandigenaftrek. Deze – aan de feitenrechter voorbehouden – bewijsoordelen worden door belanghebbende vergeefs in cassatie aangevochten. De opvatting van belanghebbende dat de omstandigheid dat hij en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leefden er niet aan in de weg staat de woning c-straat 1 te Q – naast de woning a-straat 1 te Q – aan te merken als een eigen woning, is onjuist volgens de Hoge Raad. Ingevolge art. 3.111, lid 1 en 8, in verbinding met art. 1.2, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001 kunnen niet duurzaam gescheiden levende echtgenoten slechts één woning als hoofdverblijf in aanmerking nemen.

NTFR 2011/1544 - Na verwijzing: vertrouwensbeginsel staat heffing over schadevergoeding voor verhuurde watermolen niet in de weg

ECLI:NL:GHARN:2011:BP5777, datum uitspraak 15-02-2011, publicatiedatum 25-02-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. E. Alink
Deze procedure betreft de verwijzingsprocedure van HR 15 januari 2010, nr. 07/13628, NTFR 2010/1145. In 1990 is door een waterschap schade toegebracht aan een door belanghebbende verhuurde watermolen. In 1993 heeft belanghebbende op grond van een civiel vonnis hiervoor een schadevergoeding gekregen. De schadevergoeding is in 1998 door belanghebbende terugbetaald, omdat het vonnis in hoger beroep werd vernietigd. Na cassatie is de schadevergoeding in 2000 echter opnieuw aan belanghebbende betaald. In 1995 heeft belanghebbende herstelkosten aan de huurder van de molen betaald. De in 1993 ontvangen schadevergoeding is niet belast en de in 1995 betaalde herstelkosten zijn niet in aftrek gebracht. De terugbetaling van de schadevergoeding in 1998 is door belanghebbende in mindering gebracht op het belastbare inkomen. De in 2000 ontvangen schadevergoeding is door de inspecteur tot het belastbare inkomen gerekend. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2008/306) is de schadevergoeding onbelast.

NTFR 2011/1545 - Onroerende zaken terecht in box 3 belast

ECLI:NL:HR:2011:BR0355, datum uitspraak 08-07-2011, publicatiedatum 08-07-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011
Belanghebbende bezit een aantal panden en stelt zich op het standpunt dat, mede gelet op de kosten van groot onderhoud, de panden in box 1 dienen te worden belast. Tevens beroept belanghebbende zich op een toezegging van de inspecteur. Hof Den Bosch 21 januari 2010, nr. 08/00646, (NTFR 2010/2874) heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en dat het beroep op de toezegging door de inspecteur niet kan worden afgeleid uit de door belanghebbende overgelegde brief.

NTFR 2011/1550 - Ruilverkaveling niet vrijgesteld

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende exploiteerde samen met zijn echtgenote een landbouwbedrijf. In 1999 heeft belanghebbende de economische eigendom en hebben de erven C de juridische eigendom van de bedrijfslocatie verkocht aan een bouwbedrijf. Het bouwbedrijf heeft het recht op levering verkocht aan de gemeente, die er woningbouw wil gaan realiseren. Belanghebbende heeft zijn landbouwbedrijf vervolgens verplaatst. In verband hiermee heeft hij diverse aankopen gedaan. In 2000 is belanghebbende gaan participeren in een ruilverkavelingsovereenkomst. In geschil is of voor de verkrijging van de onroerende zaken recht bestaat op de vrijstelling van overdrachtsbelasting van art. 15, lid 1, aanhef en onderdeel l, Wet BRV.

NTFR 2011/1552 - Ondernemer in afvalmetalen heeft bewijslast inzake gestelde inkopen

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7763, datum uitspraak 24-05-2011, publicatiedatum 14-06-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende drijft in firmaverband een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de handel in gebruikte en afvalmetalen. Er wordt zowel van particulieren als van ondernemers ingekocht. Na een ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat door belanghebbende gestelde inkopen tot een bedrag van € 10.115 niet zijn gedaan. In verband hiermee heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Het hof stelt voorop dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de bewijslast inzake de inkopen bij belanghebbende rust. Hierin is zij niet geslaagd volgens het hof. Het hof rekent belanghebbende aan dat zij de kladaantekeningen van de inkopen van particulieren heeft weggegooid en dat er geen voorraadadministratie is. Hierdoor is het voor de inspecteur niet mogelijk om een goederenbeweging op te zetten aan de hand waarvan de inkopen kunnen worden vastgesteld. Voorts is niet aannemelijk dat de inkopen van particulieren mede leveranties van 6.000 tot 15.000 kilo zouden betreffen.

NTFR 2011/1555 - Bevoegdheidsgebrek is met toezending van de factuur hersteld

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2885, datum uitspraak 25-01-2011, publicatiedatum 28-04-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
B en W hebben bij de vergunningverlening een specificatie van het legesbedrag en een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. Verder wordt aangekondigd dat binnenkort een factuur zal worden toegestuurd. Deze factuur ontvangt belanghebbende enkele dagen later van de heffingsambtenaar. Niet het college maar de heffingsambtenaar was bevoegd tot het heffen van leges en belanghebbende voert dat in rechte aan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

NTFR 2011/1559 - Belastingplichtige woont niet op Bonaire maar in Nederland

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ8248, datum uitspraak 31-05-2011, publicatiedatum 17-06-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende is gehuwd en werkzaam bij een bank. Hij heeft in 1997 een appartement op Bonaire gekocht. Volgens belanghebbende is hij per 1 januari 1998 inwoner van Bonaire. De inspecteur heeft de woonplaats op Bonaire bij brief van 13 september 1999 geaccepteerd. In 1998 heeft de echtgenote van belanghebbende een landgoed in Nederland gekocht en spoedig daarna weer verkocht. Belanghebbende heeft aangifte gedaan als buitenlands belastingplichtige naar een inkomen van negatief f 22.380. De primitieve aanslag is conform deze aangifte opgelegd. Naar aanleiding van de bevindingen van een FIOD-onderzoek heeft de inspecteur vervolgens het standpunt ingenomen dat belanghebbende inwoner van Nederland is en daarom als binnenlands belastingplichtig in de heffing moet worden betrokken. Daarom heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd die door de rechtbank in stand is gelaten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zowel naar nationaal Nederlands recht (art. 4 AWR) als voor de toepassing van de BRK als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. Daaraan doet de woonplaatsverklaring van de inspecteur niet af, omdat deze is gebaseerd op onjuiste informatie. Belanghebbende is derhalve binnenlands belastingplichtig. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de vereiste aangifte niet zou zijn gedaan, bestaat echter geen grond. Belanghebbende kon volgens het hof namelijk redelijkerwijs menen dat het aangegeven inkomen niet te laag was. Niettemin houdt de navorderingsaanslag ook in appel stand. Het van de bank genoten loon is terecht nagevorderd. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van hypotheekrente en restauratiekosten met betrekking tot het landgoed, omdat het landgoed niet als een bron van inkomen kan worden aangemerkt. Voorts bestaat, anders dan belanghebbende bepleit, geen ruimte voor aftrek van door belanghebbende betaalde premies voor een vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en Anw.

NTFR 2011/1560 - Bewijs inzake verplaatsing feitelijke leiding naar Antillen is geen verzwaarde bewijslast

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7758, datum uitspraak 24-05-2011, publicatiedatum 14-06-2011
Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van A.F. Gunn
Belanghebbende, een Nederlandse bv, is statutair in Nederland gevestigd. Tot in ieder geval 30 juni 2001 was zij ook feitelijk in Nederland gevestigd. De activiteiten van belanghebbende zijn beperkt; zij bestaan uit het houden van een vordering op haar aandeelhouder en het risicomijdend beleggen van gelden. Belanghebbende stelt dat haar feitelijke leiding sinds 1 juli 2001 is verplaatst naar de Nederlandse Antillen. Door de inspecteur van Curaçao is belanghebbende als inwoner van de Nederlandse Antillen aangemerkt. De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag VPB 2001 ervan uitgegaan dat belanghebbende gedurende het gehele jaar inwoner van Nederland is geweest. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Het hof stelt voorop dat hier sprake is van een dubbele vestigingsplaats en dat de tie-breaker uitkomst moet bieden. Het is aan belanghebbende om aan te tonen dat haar werkelijke leiding sinds 1 juli 2001 op de Nederlandse Antillen is gevestigd. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geldt daarbij geen verzwaarde bewijslast. In het te leveren bewijs slaagt zij volgens het hof echter niet.

NTFR 2011/1561 - Nederlandse premieplicht en Duitse belastingplicht voor geëmigreerde dga

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende is in 2002 naar Duitsland geëmigreerd. In de jaren 2003 en 2004 was belanghebbende werknemer en enig aandeelhouder van B bv. De inspecteur stelt dat belanghebbende voor de inkomstenbelasting buitenlands belastingplichtige is, omdat sprake is van in Nederland verrichte arbeid. Ook stelt de inspecteur dat belanghebbende verzekeringsplichtig en premieplichtig is in Nederland voor de volksverzekeringen.

NTFR 2011/1562 - EC verzoekt Nederland om fiscale eenheidsregime aan te passen

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011 geschreven door mr. W.W. Monteiro
De Europese Commissie heeft Nederland officieel verzocht om zijn regime voor de fiscale eenheid te wijzigen. Volgens de huidige Nederlandse belastingwetgeving kunnen twee Nederlandse zusterbedrijven van eenzelfde buitenlandse moedermaatschappij samen geen fiscale eenheid vormen. In de praktijk betekent dit dat bedrijven waarvan de moedermaatschappij zich in een andere lidstaat bevindt, geen gebruik kunnen maken van het regime van de fiscale eenheid, wat volgens de EC in strijd is met de EU-regels. De EC is van mening dat de Nederlandse regeling in strijd is met de vrijheid van vestiging van art. 49 en 54 VwEU en art. 31 en 34 EER-Verdrag. De EC ziet geen rechtvaardigingsgrond voor de beperking. In Papillon (zaak C-418/07, NTFR 2008/2404) heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat een Franse moedermaatschappij en een Franse kleindochteronderneming een fiscale eenheid moeten kunnen vormen, ook al is de tussenliggende dochteronderneming in een andere lidstaat gevestigd. De EC deed haar verzoek in de vorm van een met redenen omkleed advies (de tweede stap in de EU-inbreukprocedure). Als de EC binnen de twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan zij Nederland voor het HvJ EU brengen.

NTFR 2011/1563 - Beantwoording vragen over belastingheffing multinationale ondernemingen

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011
De staatssecretaris beantwoordt in deze brief vragen die tijdens het Algemeen Overleg van 8 juni 2011 met de Tweede Kamer over de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 zijn opgekomen over de belastingafdrachten van multinationale ondernemingen. Hij gaat daarbij in op de APA-/ATR-praktijk, op aard en werking van de handhavingsconvenanten en op country-by-country reporting. Verder reageert hij op de gesuggereerde mogelijkheden voor internationaal opererende ondernemingen om winsten te verschuiven, de mogelijk schadelijke gevolgen van aanwezigheid van brievenbusmaatschappijen in Nederland en de motie-El Fassed over ‘public bads’. Als brondocument zijn voorts opgenomen de beantwoording van 30 mei 2011 van vragen van het lid van de Tweede Kamer Braakhuis over openbaarmaking van rulings en over de omvang van de bedragen die jaarlijks door Nederland stromen.

NTFR 2011/1564 - Schriftelijke antwoorden NFV 2011; reactie op commentaar NOB

Aflevering 28, gepubliceerd op 14-07-2011
In deze brief geeft de staatssecretaris, in vervolg op een Algemeen Overleg (AO) van 8 juni 2011 met de Tweede Kamer, een schriftelijke reactie op inhoudelijke vragen over de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (zie NTFR 2011/467 voor deze notitie). In bijlage I bij de brief wordt ingegaan op inhoudelijke en technische vragen die tijdens het AO onbeantwoord zijn gebleven en die rechtstreeks betrekking hebben op het verdragsbeleid. De vragen die tijdens het AO zijn opgekomen en niet rechtstreeks betrekking hebben op de NFV 2011, maar die betrekking hebben op de belastingheffing van ondernemingen in internationaal verband, worden in een afzonderlijke brief beantwoord. Hieraan zal separaat aandacht worden besteed. In bijlage II bij de voorliggende brief wordt ingegaan op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (zie voor dit commentaar NTFR 2011/637 en NTFR 2011/744).