Aflevering 19

Gepubliceerd op 9 mei 2013

NTFR 2013/936 - Vooringevulde aangifte vervolgd

Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 geschreven door dr. J.C.K.W. Bartel
Reeds eerder heb ik geschreven over de vooringevulde aangifte,J.C.K.W. Bartel, Belastingadviseur en vereenvoudiging van de uitvoering, Pre-adviezen NOB nr.7, Kluwer, Deventer 1988, en ‘Vooringevulde aangifte’, NTFR 2007/1256. maar na de aankondiging van staatssecretaris De Jager in juni 2007 van het voornemen om de aangifte voor in te vullen, geven de vorderingen in het proces opnieuw reden aan deze ontwikkelingen aandacht te geven.

NTFR 2013/937 - Kosten misdrijf niet aftrekbaar, ook niet als deze betrokken zijn in ontnemingsvordering

ECLI:NL:HR:2013:BW7156, datum uitspraak 19-04-2013, publicatiedatum 19-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Bij vonnis van 23 december 2004 is belanghebbende strafrechtelijk veroordeeld wegens drugshandel. In vervolg op die veroordeling is belanghebbende veroordeeld tot betaling van € 327.130 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De inspecteur heeft dit bedrag aangemerkt als winst uit onderneming. Verder heeft de inspecteur dit bedrag verhoogd met de productiekosten van xtc-pillen als zijnde kosten die verband houden met een misdrijf (art. 3.14, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001). In cassatie wordt deze laatste correctie tevergeefs bestreden. De aftrekbeperking van art. 3.14, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001 is ook van toepassing voor zover de kosten die verband houden met een misdrijf in aanmerking zijn genomen bij het bepalen van de hoogte van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr.

NTFR 2013/938 - Bij taxatie van de bouwkavel voor het bepalen van de belastbare winst is te veel uitgegaan van kennis achteraf

ECLI:NL:HR:2013:BZ9142, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
Belanghebbende verkreeg in 2001 de eigendom van een bouwkavel, terwijl haar zustervennootschap A bv gelijktijdig de eigendom verkreeg van een perceel met een villa. Beide percelen zijn gezamenlijk gekocht voor in totaal € 2.593.354. Deze koopsom is voor € 233.697 toegerekend aan de bouwkavel en voor € 2.359.657 toegerekend aan het perceel met de villa. Belanghebbende heeft de bouwkavel in 2001 voor € 233.697 opgenomen op haar balans. Na aankoop is op dat perceel nieuwbouw (een kantoorpand) gerealiseerd. In 2004 heeft belanghebbende het geheel (de bouwkavel met daarop de nieuwbouw) verkocht aan een derde.

NTFR 2013/939 - Terugwerkende kracht buitengerechtelijke vernietiging aandelentoekenning in arbeidsovereenkomst sorteert fiscaal geen effect

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3581, datum uitspraak 26-02-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. L.M.J. Arets
Belanghebbende is in dienst getreden bij een vennootschap. De arbeidsovereenkomst is op 1 maart 2006 schriftelijk vastgelegd. Daarin is overeengekomen dat aan belanghebbende rechten op (certificaten van) aandelen in de vennootschap worden toegekend. De arbeidsovereenkomst is op 13 mei 2008 ontbonden. Belanghebbende heeft de certificaten niet kunnen verzilveren. In 2012 zijn belanghebbende en de vennootschap buitengerechtelijk overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst op het punt van de toekenning van aandelen (met terugwerkende kracht) is vernietigd. De inspecteur heeft ter zake van de toegekende aandelen over 2006 nagevorderd. De correctie is door hem becijferd op € 158.598. Volgens het hof komt hier geen betekenis toe aan de vernietiging van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht, aangezien eventuele fiscale gevolgen van een zodanige vernietiging eerst hun beslag krijgen in het jaar van vernietiging (2012). Het hof acht voorts aannemelijk dat aan belanghebbende in 2006 een onvoorwaardelijk recht is toegekend op aandelen, waarvoor hij geen enkel bedrag verschuldigd was. Dit recht vloeit voort uit de arbeidsovereenkomst. Er is sprake van loon dat bestaat uit het recht op aandelen dat in 2006 is genoten. Het hof waardeert dat recht in goede justitie op € 93.824.

NTFR 2013/940 - Belanghebbende maakt restvordering niet aannemelijk; geen afwaardering

ECLI:NL:HR:2013:BZ9132, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
Belanghebbende is dga van Exploitatie bv. In 2000 heeft de ING-bank een hypothecaire lening verstrekt aan belanghebbende die belanghebbende vervolgens heeft gebruikt om een lening tot hetzelfde bedrag aan de vennootschap te verstrekken, waarmee de vennootschap haar schuld aan de ING-bank grotendeels kon inlossen. Naast de vordering heeft belanghebbende een schuld aan de vennootschap in R/C die in 2003 ruim € 160.000 bedraagt. In 2004 wordt de vennootschap failliet verklaard. In 2007 is het faillissement opgeheven bij gebrek aan baten. Nadat belanghebbende in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 geen melding heeft gemaakt van de lening, stelt hij in bezwaar dat een compensabel verlies uit 2003-2004 dient te worden meegenomen. Tussen partijen staat vast dat tussen het aangaan van de lening en het faillissement op de lening is afgelost. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de aflossingen. Naar het oordeel van Hof Amsterdam (NTFR 2012/2521) heeft belanghebbende de aanwezigheid en de hoogte van een restvordering niet aannemelijk gemaakt. In de belastingaangiften over 2004 en 2005 is geen melding gemaakt van de tbs-lening en de lening ontbreekt eveneens in de faillissementsverslagen en de curator betwist dat de lening bij hem ter verificatie is aangemeld. Er resteert dan ook geen vordering waarvan de afwaardering ten laste van het belastbaar inkomen van belanghebbende kan worden gebracht.

NTFR 2013/941 - Civielrechtelijk verjaarde vorderingen wegens geldlening en arbeid zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2013:BZ9143, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
Belanghebbende is in de jaren tachtig van de vorige eeuw een samenwerking aangegaan met A, die beweerdelijk een onderneming dreef. Belanghebbende heeft geld aan A geleend en arbeid voor hem verricht. Het geleende geld en een vergoeding voor de arbeid is door belanghebbende niet (terug)ontvangen, ook niet na verschillende juridische procedures. In 2006 zijn de civielrechtelijke vorderingen van belanghebbende op A verjaard. Daarom heeft belanghebbende die vorderingen (inclusief wettelijke rente en proceskosten) als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. De inspecteur heeft dat volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/2102) terecht niet toegestaan. De verstrekte geldleningen vielen onder de toepassing van de Wet IB 1964 namelijk in de onbelaste vermogenssfeer. Dit betekent dat ook onder de Wet IB 2001 aftrek niet mogelijk is. Ervan uitgaande – zoals belanghebbende stelt – dat de loonvordering in 1986 vorderbaar en inbaar was en aldus door belanghebbende in dat jaar was genoten, is die vordering in dat jaar overgegaan van de belaste sfeer van inkomsten uit arbeid naar de onbelaste vermogenssfeer. Aftrek onder de Wet IB 2001 is dan niet mogelijk.

NTFR 2013/942 - Vergoeding van werkgever is geen ontslagvergoeding maar 'incentive': stamrechtvrijstelling is niet van toepassing

ECLI:NL:HR:2013:BZ9133, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
A is als ‘managing director’ in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende, een bv die onderdeel is van een internationaal concern. In 2001 is in de arbeidsovereenkomst van A een riante ontslagvergoedingsregeling opgenomen. In 2009 heeft A een nieuwe – verbeterde – functie binnen het concern gekregen. In de nieuwe arbeidsvoorwaarden is het salaris aanzienlijk verhoogd. De ontslagvergoedingsregeling is echter aanzienlijk beperkt. Voorts is overeengekomen dat belanghebbende € 700.000 aan A zou betalen. Volgens belanghebbende is hierop de stamrechtvrijstelling van toepassing, omdat in wezen sprake zou zijn van een ontslagsituatie. De nieuwe arbeidsovereenkomst is volgens belanghebbende niet een voortzetting van de oude arbeidsovereenkomst. Hof Arnhem ( NTFR 2012/2480) deelde dat standpunt van belanghebbende niet. Volgens het hof is geen sprake van een ontslagsituatie. Het bedrag van € 700.000 is niet verstrekt als compensatie wegens te derven inkomen vanwege ontslag, maar vormde een incentive voor A om te komen tot een nieuwe arbeidsovereenkomst. Daarop is de stamrechtvrijstelling echter niet van toepassing.

NTFR 2013/943 - Verkoop van een woning tegen te hoge prijs aan een stamrecht-bv leidt niet tot een afkoop van de stamrechtverplichting I

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, datum uitspraak 21-02-2013, publicatiedatum 06-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft in 2002 met zijn voormalige werkgeefster een stamrechtovereenkomst gesloten die inhoudt dat de aan belanghebbende toegekende ontslagvergoeding van € 1.361.340,65 op een bankrekening van haar stamrecht-bv zou worden gestort en dat dit bedrag na ontvangst door de bv zal worden aangewend als koopsom voor het doen van periodieke uitkeringen aan belanghebbende. Belanghebbende heeft in 2002 zijn woning aan zijn stamrecht-bv verkocht voor € 725.000. In de jaren 2003 tot en met 2007 heeft de bv bedragen geïnvesteerd in de woning ten aanzien van meubilair, tuinaanleg en verbouwingen. De bv heeft eveneens de in verband met de woning gemaakte kosten van energie, huisvesting, lokale belasting, vervoer, reis en verblijf, verzekeringen en schoonmaak ten laste van de winst gebracht. De inspecteur is van mening dat de bv de woning voor een onzakelijke prijs kocht, met als uitsluitend oogmerk belanghebbende te bevoordelen. Door deze bevoordeling heeft belanghebbende de beschikking gekregen over een deel van het stamrecht, waarmee het stamrecht geacht wordt in zijn geheel te zijn afgekocht. Het hof heeft vastgesteld dat op de balans van de stamrecht-bv van belanghebbende de hem toegekende ontslagvergoeding, in afwijking van de stamrechtovereenkomst niet volledig, als stamrechtverplichting is opgenomen. Het desbetreffende verschil (€ 225.000) vormt voor belanghebbende inkomen uit werk en woning. Het hof is voorts van oordeel dat belanghebbende voor een te hoge prijs de woning en inventaris aan de stamrecht-bv heeft verkocht. Het verschil tussen de overeengekomen prijs en de werkelijke waarde van woning en inventaris vormt voor belanghebbende inkomen uit aanmerkelijk belang. Deze transacties leiden niet tot een afkoop van de stamrechtverplichting. De ten name van de bv genomen beschikking tot herziening van het verlies van haar blijft in stand.

NTFR 2013/944 - Vragen en antwoorden overgangsrecht KEW, BEW en SEW

Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
Op de websites van de Ministeries van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn vragen en antwoorden geplaatst over het overgangsrecht kapitaalverzekeringen eigen woning (KEW), spaarrekeningen eigen woning (SEW) en beleggingsrechten eigen woning (BEW) zoals dat is neergelegd in art. 10bis.2 Wet IB 2001 en in het besluit van 27 februari 2013, nr. BLKB2013/322M, NTFR 2013/502.

NTFR 2013/946 - Inkomen boekhouder/accountant terecht gecorrigeerd en op redelijke wijze geschat I

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3677, datum uitspraak 28-02-2013, publicatiedatum 14-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende is in 2004 directeur van B bv. De ondernemingsactiviteiten bestaan in dat jaar uit het verrichten van accountantswerkzaamheden, het verzorgen van boekhoudingen en het verlenen van fiscale adviezen aan derden, welke werkzaamheden feitelijk worden verricht door belanghebbende. De bv is met ingang van 26 oktober 2004 ontbonden. Volgens de inspecteur heeft de bv de werkzaamheden al in juli 2003 gestaakt en heeft belanghebbende de werkzaamheden voor eigen rekening en risico voortgezet. Wegens het ontbreken van een administratie heeft de inspecteur de winst uit onderneming dan ook schattenderwijs gecorrigeerd. Belanghebbende ontkent niet dat hij na oktober 2004 werkzaamheden heeft verricht, maar stelt dat deze werkzaamheden het gevolg zijn van een computercrash in 2001 en een inbraak in 2004 waarbij zijn administratie verloren is gegaan. De werkzaamheden die hij verrichtte om die schade te herstellen, kon hij niet aan zijn klanten factureren. Het hof acht niet-aannemelijk dat deze werkzaamheden om niet zouden zijn verricht, maar acht integendeel aannemelijk dat belanghebbende ook voor deze werkzaamheden in 2004 gefactureerd heeft. Belanghebbende heeft dan ook in 2004 inkomsten genoten, welke inkomsten hij niet heeft aangegeven in zijn aangifte IB en die niet in aanmerking zijn genomen bij het vaststellen van de primitieve aanslag. Nu belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, is de navorderingsaanslag terecht met omkering van de bewijslast opgelegd. Het hof is voorts van oordeel dat de inkomenscorrectie is gebaseerd op een redelijke schatting. De navorderingsaanslag is dan ook terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. In verband met overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank terecht de boete verminderd. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden door de overschrijding van de redelijke termijn van de bezwaarfase tot een bedrag van € 1.000.

NTFR 2013/948 - Verkoopwinst pand is belast omdat HIR niet kan worden gevormd en ruilarresten niet van toepassing zijn

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3582, datum uitspraak 26-02-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
B was dga van belanghebbende. Tot het vermogen van belanghebbende behoorde een aan derden verhuurd pand. Het voornemen bestond het pand aan B te verkopen. Op 22 november 2006 om 13.20 uur zijn door B de aandelen in belanghebbende verkocht aan E bv en F bv. De koopsom is schuldig gebleven. Op dezelfde dag maar dan om 13.30 uur is het pand verkocht en geleverd aan B. Op 19 januari 2007 zijn de statuten van belanghebbende gewijzigd. Het boekjaar dat gelijk liep aan het kalenderjaar is gewijzigd in een boekjaar dat loopt van 1 juli tot en met 30 juni. Belanghebbende heeft daardoor één lang boekjaar van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2007 in aanmerking genomen. De verkoopwinst op het pand heeft belanghebbende ondergebracht in een herinvesteringsreserve. Op 23 maart 2007 heeft belanghebbende een vervangend pand gekocht. Op de aankoopprijs hiervan is de herinvesteringsreserve afgeboekt. De inspecteur is van mening dat belanghebbende de verkoopwinst niet in een herinvesteringsreserve kan onderbrengen. Het hof deelt dat standpunt. Het hof stelt voorop dat het pand een bedrijfsmiddel vormt en geen voorraad. Vervolgens benadrukt het hof dat voorbij moet worden gegaan aan de terugwerkende kracht van de statutenwijziging. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat vorming van een herinvesteringsreserve op de voet van art. 3.54 Wet IB 2001 mogelijk is, belet art. 15e Wet VPB 1969 reservering van het bedrag. Aannemelijk is namelijk dat het besluit tot vervreemding van het pand is genomen vóór de wijziging van het uiteindelijke belang in belanghebbende. Verder doet belanghebbende vergeefs een beroep op de ruilarresten. Niet aannemelijk is namelijk dat ten tijde van de vervreemding van het pand een concreet plan bij belanghebbende, in de persoon van B, bestond tot herinvesteren.

NTFR 2013/949 - Vereiste van mantelzorgcompliment vormt disproportionele inbreuk op eigendomsrecht

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2247, datum uitspraak 28-02-2013, publicatiedatum 18-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende heeft de helft van de nalatenschap van haar overleden moeder verkregen. In de aangifte erfbelasting heeft belanghebbende een beroep gedaan op de hoge (partner)vrijstelling omdat zij in relatie tot haar moeder een samenwonende mantelzorger was. De inspecteur heeft de vrijstelling geweigerd omdat belanghebbende in het jaar voor het overlijden geen mantelzorgcompliment heeft ontvangen. In geschil is of belanghebbende aangemerkt kan worden als partner van erflaatster op grond van art. 1a SW 1956.

NTFR 2013/950 - Door bedingen koopsom kan woningcorporatie geen beroep doen op Kwijtscheldingsresolutie

ECLI:NL:HR:2013:BZ9157, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
Belanghebbende, een woningcorporatie, heeft in 2005 van een andere woningcorporatie elf complexen van aan senioren verhuurde ouderenwoningen en twee aan zorgstichtingen verhuurde verzorgingshuizen verkregen. Met betrekking tot de overdrachtsbelasting heeft belanghebbende een beroep gedaan op de Kwijtscheldingsresolutie. De Hoge Raad heeft overwogen dat toepassing van de Kwijtscheldingsresolutie onder meer vereist dat (i) belanghebbende met haar werkzaamheden het algemeen nut beoogt, en dat (ii) het algemeen belang door de werkzaamheden van belanghebbende in minstens gelijke mate wordt gediend als een particulier belang. Het uitgangspunt van Hof Leeuwarden dat belanghebbende met haar werkzaamheden op het gebied van de verhuur van woningen op de eerste plaats het particuliere belang van de huurders dient, berust op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft beslist dat belanghebbende dient te worden aangemerkt als een in het algemeen belang werkzame instelling als bedoeld in de Kwijtscheldingsresolutie en heeft de zaak dan ook verwezen naar Hof Amsterdam dat diende te oordelen over de overige voorwaarden van de Kwijtscheldingsresolutie (HR 17 februari 2012, nr. 10/05460, NTFR 2012/1015). Hof Amsterdam (NTFR 2012/2798) is van oordeel dat het vereiste, dat commerciële factoren geen rol mogen spelen, ook voor onderdeel 4, onder b, Kwijtscheldingsresolutie geldt. Dat betekent dat de overdragende instelling in het algemeen geen koopsom mag bedingen. Vaststaat dat door de overdrager voor de onroerende zaken een koopsom van € 43.000.000 is bedongen. Een uitzondering hierop die door de inspecteur wordt toegepast zijn de gevallen waarin de koopsom niet meer bedraagt dan de historische kostprijs verminderd met afschrijvingen. Een andere uitzondering is volgens de inspecteur het bedingen van een koopsom indien dat is verboden op grond van een publiekrechtelijke regeling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de koopsom lager is dan de historische kostprijs van de onroerende zaken, verminderd met afschrijvingen. Het hof is verder van oordeel dat van een publiekrechtelijke regeling op grond waarvan de overdrager gehouden zou zijn om een koopsom te bedingen, geen sprake is. Nu geen van de twee door de inspecteur bedoelde uitzonderingen zich voordoen, heeft het hof geen reden gezien om af te wijken van de voorwaarde zoals opgenomen in de Kwijtscheldingsresolutie dat in het algemeen geen koopsom mag zijn bedongen.

NTFR 2013/951 - Belastingrechter niet bevoegd ten aanzien van dwangsombeschikking

Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. J. van de Merwe
A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van Hof Den Haag 5 juni 2012, nr. BK-11/00462, LJN: BY7069. In geschil is of het hof, als belastingrechter, bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep van belanghebbende inzake de dwangsombeschikking van de inspecteur.

NTFR 2013/952 - Overeenkomst op basis van no cure no pay staat niet in de weg aan kostenvergoeding voor taxateur

ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. A.A. Fase
In één geschrift zijn aan belanghebbende vier WOZ-beschikkingen opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en daarbij twee taxatierapporten overgelegd. Bij uitspraken op bezwaar zijn de waarden van de vier objecten verlaagd. Hof Amsterdam (19 april 2012, nr. 11/00025, NTFR 2012/1115) heeft geen vergoeding voor de taxatiekosten toegekend omdat met de taxateur een overeenkomst op basis van ‘no cure no pay’ was gesloten. Naar het oordeel van de Hoge Raad ten onrechte. De omstandigheid dat aan de taxateur een vergoeding moet worden betaald die gelijk is aan de toegekende kostenvergoeding, staat aan een vergoeding van de taxatiekosten niet in de weg. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat een eenmaal toegepaste wegingsfactor niet voor elke volgende fase in de procedure blijft gelden. Voorts is voor de toepassing van art. 7:15 Awb geen sprake van samenhangende zaken, nu sprake is van één bezwaar dat is gericht tegen meerdere op één biljet vermelde besluiten. Wel kan deze omstandigheid een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.

NTFR 2013/953 - Niet bevoegde inspecteur is geen dwangsom verschuldigd

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6348, datum uitspraak 26-03-2013, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de eigen bijdrage voor belanghebbende in het kader van de AWBZ voor 2011 vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van het belastbare loon over 2009. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend bij de inspecteur. Volgens belanghebbende dient het CAK uit te gaan van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen voor 2011 van € 12.572. De inspecteur achtte zich niet bevoegd uitspraak op bezwaar te doen en heeft het bezwaarschrift doorgestuurd naar het CAK. Hiervan is belanghebbende niet meteen op de hoogte gesteld. Bij brief van 23 mei 2011 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld omdat niet op het bezwaar was beslist. Bij brief van 10 oktober 2011 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld omdat op dat moment de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom nog niet was vastgesteld door de inspecteur. Bij uitspraak van 20 februari 2012 heeft de inspecteur het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en medegedeeld dat geen dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Nu het bezwaarschrift zag op een beslissing van het CAK en niet is gericht tegen de hoogte van het inkomensgegeven als bedoeld in art. 21, onderdeel e, onder 2, AWR, heeft de inspecteur zich volgens het hof terecht onbevoegd geacht uitspraak op bezwaar te doen en het bezwaarschrift doorgezonden naar het CAK. Gelet hierop, kan de inspecteur niet onder de last van een dwangsom worden gedwongen uitspraak op bezwaar te doen. De inspecteur is dan ook geen dwangsom verschuldigd. Dat de inspecteur nadien alsnog uitspraak heeft gedaan, doet hieraan niet af.

NTFR 2013/955 - Ook niet-ondernemer mag in de fiscale eenheid (Cie vs Ierland)

Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Commissie verzoekt het HvJ vast te stellen dat Ierland, door niet-belastingplichtigen toe te staan deel te hebben aan een fiscale eenheid voor de btw, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de art. 9 en art. 11 Btw-richtlijn. De Commissie heeft niet aangetoond dat de doelstellingen van art. 11 Btw-richtlijn pleiten voor een uitlegging volgens welke niet-belastingplichtige personen niet in een fiscale eenheid kunnen worden opgenomen. Het HvJ wijst het beroep van de Commissie af.

NTFR 2013/956 - Overdracht schoolgebouw door gemeente is economische activiteit

ECLI:NL:PHR:2013:BZ5782, datum uitspraak 05-03-2013, publicatiedatum 29-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. A. Vroon
In deze conclusie gaat het (wederom) om een gemeente die een school (gedeeltelijk) laat bouwen en dan overdraagt aan het bevoegde gezag van de school. Het betreft dit keer een basisschool voor bijzonder onderwijs. De Wet op het primair onderwijs stelt regels omtrent de verplichting van gemeenten voor de (instandhouding van de) huisvesting van het primair onderwijs. Belanghebbende meent dat de overdracht van het schoolgebouw een (belaste) levering vormt en dat recht bestaat op aftrek van voorbelasting.

NTFR 2013/958 - Verhuur van kampeerauto en vakantiewoning kwalificeert belanghebbende niet als ondernemer voor de omzetbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7221, datum uitspraak 28-03-2013, publicatiedatum 17-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende heeft in 1992 een Joodse boekhandel overgenomen en deze in juli 2002 verkocht aan een derde. In september 2004 is de boekhandel gestopt na het faillissement van deze koper. Deze koper is ook gestopt met de uitbetaling van de termijnen, die hij als gevolg van de koop van de boekhandel nog aan de oprichter verschuldigd was. De echtgenoot van de oprichter heeft na het faillissement van de koper een aanzienlijk bedrag aan belanghebbende geleend. Met de lening zijn de aanschaf van een kampeerauto van € 90.500 en de aanschaf van een stuk grond plus een vakantiewoning van ongeveer € 75.000 gefinancierd. Belanghebbende heeft de voorbelasting met betrekking tot deze uitgaven in aftrek gebracht. In het jaar 2006 heeft belanghebbende de eigendom van de kampeerauto overgedragen aan de echtgenoot tegen kwijtschelding van een deel van de schuld. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende geen ondernemer is voor de omzetbelasting. De verhuur van een kampeerauto en een vakantiewoning liggen niet in het verlengde van de boekhandelsactiviteiten, die belanghebbende in 2002 heeft verkocht. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de kampeerauto en de vakantiewoning daadwerkelijk tegen vergoeding aan derden zijn verhuurd of te huur zijn aangeboden. Het hof acht de opgelegde boete passend en geboden.

NTFR 2013/959 - Omzetbelasting ten aanzien van oninbare vorderingen kan niet in de aangifte in aftrek worden gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ7222, datum uitspraak 04-04-2013, publicatiedatum 17-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende heeft in zijn aangifte OB over 2008 een bedrag van € 9.052 aan voorbelasting begrepen dat ziet op oninbare vorderingen. Dit is door de inspecteur geweigerd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de wettelijke regeling verplicht tot het indienen van een afzonderlijk verzoek om teruggaaf van de omzetbelasting ter zake van leveringen en diensten die niet zijn of zullen worden betaald. Deze regeling laat niet toe die omzetbelasting rechtstreeks op de aangifte in mindering te brengen. Weliswaar wordt goedgekeurd dat de omzetbelasting, begrepen in creditnota’s, wel rechtstreeks op de aangifte in mindering kan worden gebracht, maar dat maakt niet dat de staatssecretaris van Financiën gehouden is eenzelfde faciliteit te verlenen voor de omzetbelasting, begrepen in de vorderingen op dubieuze debiteuren. Het stond belanghebbende dan ook niet vrij op de aangifte een bedrag aan omzetbelasting ter zake van dubieuze debiteuren in mindering te brengen. De inspecteur heeft die belasting dan ook terecht nageheven.

NTFR 2013/960 - Autohandelaar past ten onrechte margeregeling toe op internationale autohandel

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7000, datum uitspraak 03-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende houdt zich bezig met de in- en verkoop van auto’s. Via Duitse autohandelaren en Spaanse vennootschappen heeft zij jong gebruikte (btw-)auto’s in Duitsland ingekocht. Deze auto’s werden eerst door de Duitse handelaren als intracommunautaire levering tegen het nultarief gefactureerd aan een Spaanse vennootschap. Deze heeft vervolgens de auto’s gefactureerd met toepassing van de margeregeling aan belanghebbende. Daarom heeft belanghebbende geen omzetbelasting ter zake van een intracommunautaire levering voldaan. Belanghebbende heeft de auto’s eveneens met toepassing van de margeregeling doorverkocht aan een autohandelaar. De auto’s zijn in Duitsland door de handelaar aan een vertegenwoordiger van belanghebbende overgedragen. Vervolgens zijn de auto’s rechtstreeks van Duitsland naar Nederland vervoerd. Volgens de inspecteur is ten onrechte de margeregeling toegepast. Volgens de rechtbank en het hof is de naheffing terecht. Aannemelijk is dat de Spaanse vennootschappen op geen enkel moment als eigenaar over de auto’s hebben kunnen beschikken. Aan toepassing van de margeregeling door de Spaanse vennootschappen wordt dan niet toegekomen. De Duitse handelaren hebben de auto’s aan belanghebbende geleverd die de auto’s vervolgens heeft doorgeleverd aan een Nederlandse handelaar. Daarop is de margeregeling niet van toepassing. Nederland is heffingsbevoegd en niet Spanje. Gelet op een en ander heeft belanghebbende te weinig omzetbelasting voldaan. Daarom is terecht nageheven.

NTFR 2013/961 - Fictieve dienst beperkt tot aandeel in mede-eigendom

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4375, datum uitspraak 14-03-2013, publicatiedatum 18-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende is enig aandeelhouder en directeur van B bv en verhuurt daarnaast een bedrijfspand. Belanghebbende is in dat kader ondernemer voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft in 2003 samen met zijn partner een bouwkavel gekocht waarop een (bedrijfs)woning is gerealiseerd. De woning is in 2006 in gebruik genomen. Belanghebbende heeft de gehele woning aangemerkt als bedrijfsvermogen en alle ter zake van de bouw in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft een deel van de in aftrek gebrachte omzetbelasting gecorrigeerd.

NTFR 2013/963 - Psychotherapeutische behandelingen door 'Master of Science' zijn niet vrijgesteld

ECLI:NL:HR:2013:BZ9127, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013
Belanghebbende, een maatschap, drijft een onderneming op het terrein van ‘health en welness’. Er worden ook behandelingen op het gebied van de psychotherapie, bio-fysische geneeskunde en natuurgeneeskunde verricht. Die behandelingen worden gegeven door X, een maat in belanghebbende. X is in het bezit van een Eurocertificaat voor Psychotherapie (ECP). Daarnaast is hij in het bezit van een Oostenrijks diploma Psychosomatische Medizin. Hij mag de titel Master of Science voeren. X staat ingeschreven bij de Nederlandse Associatie voor Psychotherapie. Voor de diensten van X claimt belanghebbende de vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet OB 1968. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2011/2574) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het kwaliteitsniveau van de diensten van X gelijkwaardig is aan dat van gz-psychologen en/of psychotherapeuten. Bij de beoordeling van het door de inspecteur ingestelde hoger beroep gaat het hof ervan uit dat het hoger beroep krachtens de fictie van art. 27h, lid 4, AWR ook betrekking heeft op het oordeel van Rechtbank Arnhem over de verzuimboete. Dat oordeel houdt volgens het hof echter stand, omdat het standpunt inzake de vrijstelling volgens het hof pleitbaar is.

NTFR 2013/964 - Geen uitbreiding maar staking van discriminatoire begunstigende regeling voor auto’s met lage CO2-uitstoot

ECLI:NL:HR:2013:BX9444, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
Belanghebbende, ondernemer, heeft een auto aan haar werknemer ter beschikking gesteld, ook voor privégebruik. Bij de berekening van de verschuldigde omzetbelasting ter zake van het privégebruik voor 2008 beroept belanghebbende zich, via het gelijkheidsbeginsel, op de gunstige regeling voor auto’s met een lage CO2–uitstoot, die is neergelegd in het besluit van 9 februari 2009, nr. CPP2009/109M, NTFR 2009/435 (hierna: het besluit). De hier ter beschikking gestelde auto behoort niet tot de categorie auto’s met lage CO2–uitstoot.

NTFR 2013/966 - Terecht binnenhavengeld geheven voor varen met schip

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4054, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 14-03-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft in 1996 een ligplaats van de gemeente gekocht. In de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat belanghebbende verplicht is de ligplaats te gebruiken voor een varend bewoond schip en dat belanghebbende geen liggeld is verschuldigd. In juni 2010 is belanghebbende met zijn schip gesignaleerd in de Wilhelminasluis te Zaanstad en is aan belanghebbende een naheffingsaanslag binnenhavengelden en een verzuimboete opgelegd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat terecht binnenhavengeld geheven is voor het varen in voor de openbare dienst bestemde gemeentewateren. Het binnenhavengeld is niet op één lijn te stellen met het afgeschafte liggeld. Het hof vernietigt de verzuimboete wegens afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende verkeerde op grond van de koopovereenkomst uit 1996 in de veronderstelling dat hij verplicht is jaarlijks uit te varen en dat hij gelet op deze verplichting geen binnenhavengeld verschuldigd was.

NTFR 2013/968 - BIZ-verordening gemeente Westland onverbindend

ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0302, datum uitspraak 18-09-2012, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende drijft in een pand in Naaldwijk een slagerij. Ter zake van dit pand heeft de inspecteur op 15 april 2011 een aanslag BIZ-bijdrage opgelegd. In geschil is of de BIZ-verordening onverbindend is. De BIZ-bijdrage is, gelet op art. 1, lid 2, Experimentenwet BI-zones, een belasting die strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone. De rechtbank maakt uit de stukken op dat de BIZ-heffing voor het jaar 2011 niet in betekenende mate strekt ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang als bedoeld in art. 1, lid 2, Experimentenwet BI-zones. De activiteiten zijn naar het oordeel van de rechtbank in overheersende mate direct (promotiekosten) of indirect (algemene kosten) gericht op de commerciële belangen van in de BI-zone gevestigde winkeliers. De BIZ-verordening is dan ook onverbindend.

NTFR 2013/970 - Technische ruimten zijn geen afzonderlijke WOZ-objecten

ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ7320, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 18-04-2013
Aflevering 19, gepubliceerd op 09-05-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende, X nv, is eigenaar van meerdere kantoorgebouwen, waarvan de kantoorruimten als afzonderlijke WOZ-objecten in gebruik zijn bij verschillende huurders. De kantoorgebouwen beschikken over aparte technische ruimten. In geschil zijn de waarden van de kantoorgebouwen. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de technische ruimten afzonderlijke WOZ-objecten zijn omdat zij door middel van afsluitbare deuren zijn afgesloten.