NTFR 2013/1257 - Ontwikkelingen bij de grensoverschrijdende herinvesteringsreserve
Aflevering 26, gepubliceerd op 27-06-2013 geschreven door prof. dr. H. VermeulenOp basis van jurisprudentieHR 29 november 1978, nr. 18.945, BNB 1979/57 en HR 22 maart 1994, nr. 28.709, BNB 1994/190. Zie hierover J.J.M. Jansen, ‘The Cross-Border Reinvestment Reserve’, in: H.P.A.M. van Arendonk, F.A Engelen and J.J.M Jansen (red.), A Tax Globalist: Essays in Honour of Maarten J. Ellis, IBFD 2005, p. 304-314. was het al duidelijk dat een binnenlandse belastingplichtige een herinvesteringsreserve over de grens kon aanwenden.De staatssecretaris huldigde dit standpunt al in het besluit van 26 november 1981, V-N 1985, p. 238. Ook in het recente besluit van 9 december 2011, nr. BLKB2011/2061M, NTFR 2011/2919, onderdeel 5.4, wordt deze mogelijkheid onderkend. Recent heeft de Hoge Raad geoordeeld over de herinvesteringsreserveDe Hoge Raad noemt naast de vervangingsreserve ook expliciet de herinvesteringsreserve. Het arrest heeft dus ook gelding voor de huidige herinvesteringsreserve ex art. 3.54 Wet IB 2001. De vraag rijst of dit arrest ook van toepassing is op andere fiscale reserves, zoals de egalisatiereserve van art. 3.53, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 of de opwaarderingsreserve van art. 13ba, lid 1, laatste zin, Wet VPB 1969, en de ruilarresten. bij een beperkt binnenlandse belastingplichtige. Daarover bestond onduidelijkheid sinds HR 15 november 2000, BNB 2001/61.HR 15 november 2000, nr. 35.694, BNB 2001/61, NTFR 2000/1696. Zie bijvoorbeeld de noot van Meussen onder BNB 2001/61 en het commentaar van Van den Bos onder NTFR 2012/2232. De Hoge Raad heeft thans de leer van Van KalmthoutDeze opvatting werd door A-G Van Kalmthout verdedigd in zijn conclusie voor HR 15 november 2000, nr. 35.694, BNB 2001/61, NTFR 2000/1696. omarmd en beslist dat Nederland een gevormde herinvesteringsreserve in de heffing kan betrekken als een uitgestelde vermogenswinst in de zin van art. 13, lid 1, OESO-Modelverdrag.HR 22 maart 2013, nr. 11/05599, BNB 2013/114, NTFR 2013/640. De daadwerkelijke vervreemding zelf leidt nog niet tot (eind)heffing in het jaar van vervreemding.Tenzij de herinvesteringsreserve in het jaar van vervreemding al niet meer kan worden gehandhaafd op grond van de voorwaarden zoals neergelegd in art. 3.54 Wet IB 2001. Zodra in een later jaar echter niet meer aan de vereisten van de herinvesteringsreserve wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat de belastingplichtige zijn herinvesteringsvoornemen laat varen, zal Nederland de uitgestelde vermogenswinst (alsnog) bij wege van eindheffing kunnen belasten. Daarbij is volgens de Hoge Raad van belang dat het belastingverdrag zich niet uitlaat over de vraag wanneer deze voordelen in de belastingheffing kunnen worden betrokken.