Aflevering 27

Gepubliceerd op 4 juli 2013

NTFR 2013/1315 - De belastingplicht voor de VPB van verenigingen en stichtingen sinds 2012

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 geschreven door prof. dr. J.N. Bouwman
Met ingang van 1 januari 2012 is de subjectieve belastingplicht van verenigingen en stichtingen op een aantal punten aangepast. Deze aanpassingen betreffen de invoering van een ondernemingsvermogenfictie voor culturele instellingen, de aanpassing van de buitenlandse belastingplicht en de introductie van een subjectieve vrijstelling voor verenigingen en stichtingen met bescheiden winsten. Daarnaast heeft per 1 januari 2012 ook een aanpassing plaatsgevonden van de fondswerversaftrek en de herbestedingsreservefaciliteit. Laatstgenoemde is getransformeerd naar een bestedingsreservefaciliteit. Hierna worden de hiervoor genoemde wijzigingen kort beschreven en volgt enig commentaar.

NTFR 2013/1316 - Wijziging Wet Verhuurderheffing. Memorie van antwoord Eerste Kamer

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De minister van Wonen en Rijksdienst stuurt de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet verhuurderheffing’ naar de Eerste Kamer (33 515). Hij doet dit mede namens de staatssecretaris van Financiën. De vragen en antwoorden hebben met name betrekking op de gevolgen voor de huurders, door de inkomensafhankelijke huurverhoging. De minister benadrukt dat het wetsvoorstel voorziet in een heffing voor verhuurders. Die heffing drukt niet op huurders. Verder is er geen formeel verband tussen een eventuele huurverhoging en de verhuurderheffing. De verhuurders hebben uiteraard de mogelijkheid om de inkomsten uit de huurverhogingen in te zetten voor het betalen van die heffing. Om te beoordelen of de regeling discrimineert, moet bezien worden of deze gelijke gevallen ongelijk behandelt. Aangezien de heffing geldt voor alle verhuurders van woningen in de gereguleerde sector, is er geen sprake van discriminatie.

NTFR 2013/1317 - Wijziging Wet Verhuurderheffing. Nadere memorie van antwoord Eerste Kamer

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst beantwoordt mede namens de staatssecretaris van Financiën de vragen uit het nader voorlopig verslag van de vaste commissies voor Financiën en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning inzake het wetsvoorstel Wijziging van de Wet verhuurderheffing. De leden van de SP-fractie vragen onder meer waarom er geen discriminatie is indien alleen aan bedrijven in een bepaalde sector een belasting wordt opgelegd. Naar het oordeel van de regering is in de beantwoording van het voorlopig verslag duidelijk gemaakt waarom verhuurders in de gereguleerde sector niet als gelijke gevallen als andere verhuurders of bedrijven in andere sectoren moeten worden beschouwd. Samen met de andere genoemde factoren, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van huurtoeslag, is het gereguleerde huursegment daardoor een segment geworden dat een hoge mate van stabiliteit en gewaarborgde inkomsten kent voor verhuurders. Daarin onderscheidt het gereguleerde huursegment zich van andere markten. Gezien dit verschil en het feit dat de heffing van toepassing is op alle verhuurders van woningen in de gereguleerde sector, is er geen sprake van discriminatie. Of een verhuurder de heffing kan voldoen zonder huurverhogingen op te leggen, hangt af van de specifieke financiële positie van de individuele verhuurders. Het is aannemelijk dat verhuurders bij het vaststellen van de huurverhogingen, naast andere overwegingen, ook de gevolgen van de verhuurderheffing in de overweging betrekken.

NTFR 2013/1318 - Minister Blok stuurt varianten rond verhuurderheffing naar parlement

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft op 20 juni 2013 de brief aan de Tweede en Eerste Kamer gestuurd, waarin hij op hun verzoek verschillende varianten rond de verhuurderheffing voor woningcorporaties en andere verhuurders heeft uitgewerkt. Het gaat om drie varianten waarin een andere grondslag wordt gebruikt en vier varianten waarin een mogelijke investeringsaftrek is uitgewerkt. In de brief geeft minister Blok een analyse van de effecten van de verschillende varianten. Randvoorwaarde bij de uitwerking van deze varianten is realisatie van de door de Woonakkoordpartijen beoogde opbrengst van de verhuurderheffing van 1,7 miljard euro in 2017. In plaats van een heffing op basis van de WOZ-waarde zijn er varianten uitgewerkt die uitgaan van een vaste heffing per woning, een heffing op de feitelijke huursom van een verhuurder en een belastingvrije voet in de heffing per woning. Daarnaast zijn vier varianten uitgewerkt rond een mogelijke investeringsaftrek binnen de verhuurderheffing. Het gaat dan om investeringen in energiebesparing, nieuwbouw, ingrijpende renovatie en herstructurering in krimpgebieden, de vier grote steden en Rotterdam-Zuid.

NTFR 2013/1320 - Aanpassing enkele fiscale uitvoeringsregelingen, overige uitvoeringsregelingen en de Wet IB 2001

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De staatssecretaris van Financiën wijzigt verschillende fiscale uitvoeringsregelingen en enige overige uitvoeringsregelingen alsmede de Wet IB 2001. De wijzigingen bestaan uit technische en redactionele wijzigingen. Een deel van de wijzigingen vloeit voort uit het Verdrag van Lissabon (andere EU-terminologie en herschikking en vernummering van Europese verdragen). Ook zijn wijzigingen opgenomen naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet uitstel van betaling exitheffingen. Het besluit treedt in werking per 1 juli 2013.

NTFR 2013/1321 - Inspecteur maakt schending administratieplicht tegenover tegenonderzoek belanghebbende niet aannemelijk

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1892, datum uitspraak 30-05-2013, publicatiedatum 04-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende is vennoot in twee vennootschappen onder firma waarin coffeeshops worden geëxploiteerd. Op grond van de uitkomsten van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht. Bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen zijn o.a. winstcorrecties aangebracht. Belanghebbende heeft vervolgens een tegenonderzoek laten verrichten. Daarin wordt geconcludeerd dat de administratie, ondanks het ontbreken van inkoopfacturen voor de inkoop van softdrugs, controleerbaar is. Er is voorts slechts eenmaal en in een eerder jaar een negatieve kas geconstateerd waarvoor naar het oordeel van de onderzoeker een acceptabele en geloofwaardige verklaring is gegeven. In geschil is of de (navorderings)aanslagen en boetebeschikkingen terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd.

NTFR 2013/1322 - Achtste standaardvoorwaarde geruisloze omzetting is voor buitenlander discriminatoir

ECLI:NL:PHR:2013:CA2285, datum uitspraak 14-05-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. S.R. Pancham
Belanghebbende woont in Duitsland en dreef in de vorm van een vof een onderneming in Nederland. In 2007 heeft belanghebbende zijn aandeel in de onderneming ingebracht in een bv en verzocht om toepassing van de faciliteit van de geruisloze omzetting van art. 3.65 Wet IB 2001. Aan de inwilliging van dat verzoek heeft de inspecteur een extra voorwaarde (hierna: de achtste standaardvoorwaarde) verbonden, als gevolg waarvan de aanslag IB/PVV 2006 wordt verhoogd (onder verlening van betalingsuitstel) ter voorkoming van het verlies van een gedeelte van de inkomstenbelastingclaim op de stille reserves en goodwill van de omgezette onderneming. In geschil is of de achtste standaardvoorwaarde mag worden gesteld.

NTFR 2013/1323 - Besluit winst uit zeescheepvaart opnieuw vastgesteld

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De staatssecretaris heeft twee besluiten die de zeescheepvaart betreffen geactualiseerd en samengevoegd. Het betreft het besluit van 27 maart 2001, nr. CPP2001/366M, NTFR 2001/538 over forfaitaire winstvaststelling (tonnageregime) en het besluit van 16 juli 2008, nr. CPP2008/1222M, NTFR 2008/1489 over participaties in zeescheepvaart-cv’s en afschrijving op zeeschepen. Vanaf 1 juli 2013 mag de tonnagetabel niet langer naar beneden worden afgerond.

NTFR 2013/1324 - Vanaf 1 juli tijdelijke willekeurige afschrijving

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
Ondernemers kunnen van 1 juli 2013 tot het einde van dit jaar direct eenmalig tot maximaal de helft op nieuwe bedrijfsinvesteringen afschrijven. Hierdoor kunnen ondernemers hun belastingafdracht de komende jaren verminderen. De regeling voor tijdelijke willekeurige afschrijving gaat per 1 juli 2013 in en loopt tot het einde van dit jaar. Zowel bedrijven die vennootschapsbelasting als bedrijven die inkomstenbelasting betalen, kunnen ervan gebruikmaken.

NTFR 2013/1325 - Vrijgesteld indirect overheidslichaam heeft recht op afdrachtvermindering zeevaart

ECLI:NL:HR:2013:BY6065, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende, een stichting, houdt zich bezig met onderzoek op zee. Zij wordt voor een deel gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Belanghebbende voert opdrachten uit voor universiteiten, de Europese Unie, het bedrijfsleven en ministeries. De activiteiten worden met het schip A uitgevoerd. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de afdrachtvermindering zeevaart voor de bemanning van A. Hof Amsterdam (13 februari, nr. 10/00097, NTFR 2012/1359) heeft die vraag bevestigend beantwoord, omdat belanghebbende een onderneming drijft in de zin van de vennootschapsbelasting (art. 4 Wet VPB 1969). Belanghebbende is namelijk in concurrentie getreden met commercieel werkende bedrijven. Volgens de staatssecretaris heeft het hof ten onrechte art. 4 Wet VPB 1969 toegepast. De Hoge Raad ziet dat echter anders. De WVA verwijst namelijk naar het ondernemingsbegrip in de Wet VPB 1969. Art. 4 van die wet maakt daarvan deel uit. Daarbij wordt niet de eis gesteld dat het desbetreffende lichaam ook belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

NTFR 2013/1326 - Tweede Kamer neemt wetsvoorstel 'Versobering pensioenopbouw' aan

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel ‘Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ (wetsvoorstel ‘Versobering pensioenopbouw’) en het wetsvoorstel ‘Pensioenaanvullingsregelingen’ aangenomen. Het laatst vermelde wetsvoorstel is het wetsvoorstel dat eerder als (voorontwerp van de) nota van wijziging op het eerstbedoelde wetsvoorstel is aangeboden.

NTFR 2013/1327 - Canons niet aftrekbaar, omdat gecreëerde situatie als annuïteitenlening is te kwalificeren

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0082, datum uitspraak 02-05-2013, publicatiedatum 15-05-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende is eigenaar van een perceel grond met daarop een woning. De woning met ondergrond vormt een eigen woning voor de inkomstenbelasting. Belanghebbende verkoopt de blote eigendom van grond tegen € 880.000 aan G bv (verder: de Bank) en hij verwerft tegen betaling van een canon het erfpacht-/opstalrecht van de grond. Het hof dient te onderzoeken of het aan de gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolg – te weten aftrekbaarheid van de erfpachtcanons – aanvaardbaar is gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de wet. In alle in de overeenkomst beschreven situaties komt de waardeontwikkeling van de grond niet voor rekening en risico van de Bank. Naar het oordeel van het hof is het belang voor de Bank van het verwerven van de blote eigendom uitsluitend gelegen in zekerheid dat de verwerving van de blote eigendom ertoe strekt dat de vorderingen van de Bank behoorlijk gedekt zijn. Door het sluiten van de overeenkomst is voor belanghebbende in wezen niets in diens gebruiksrechten en beschikkingsmogelijkheden met betrekking tot de onroerende zaak gewijzigd. Belanghebbende is met de Bank overeengekomen dat de contante waarde van de verplichting van belanghebbende van € 880.000 in 10 jaren afneemt tot € 300.037 en daarna eeuwigdurend gelijk blijft. Het hof oordeelt dan ook dat de overeenkomst qua economisch resultaat gelijk is aan een annuïteitenlening en dat de canons economisch gezien vergelijkbaar zijn met annuïteiten (die een rente- en een aflossingsbestanddeel bevatten). Het hof oordeelt dat integrale aftrek van de erfpachtcanon, dat wil zeggen voor zover daar economisch gezien meer in is begrepen dan een rentebestanddeel, in strijd is met doel en strekking van art. 3.120, lid 1, onder b, Wet IB 2001. Voor zover de Wet IB 2001 dit toestaat is ten hoogste het rentebestanddeel in elke erfpachtcanon aftrekbaar. Belanghebbende heeft echter de ontvangen € 880.000 niet aangewend ter verwerving, verbetering of het onderhoud van de onroerende zaak, zodat van het rentebestanddeel in de erfpachtcanon niets aftrekbaar is.

NTFR 2013/1328 - Buurwoningen kunnen samen als één eigen woning worden aangemerkt

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ1361, datum uitspraak 15-01-2013, publicatiedatum 18-02-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn gezamenlijk eigenaar van twee aan elkaar geschakelde buurwoningen. In de ene woning woont belanghebbende met haar gezin en in de andere woning, die belanghebbende en haar echtgenoot in 2006 hebben aangekocht, woont op de benedenetage de moeder van belanghebbende. Na een verbouwing is een doorgang van de woning van belanghebbende naar de andere woning gemaakt. De voordeur en de entree van de aangekochte woning zijn van buitenaf niet meer in gebruik. In geschil is of de woningen als één eigen woning kunnen worden aangemerkt. Het hof beslist, anders dan de rechtbank, dat sprake is van één eigen woning. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat haar moeder tot haar huishouden behoort. De werkzaamheden aan de woning en de aangekochte woning en de wijze waarop daarna door belanghebbende en haar gezin daarvan gebruik is gemaakt, hebben ertoe geleid dat sprake is van één gebouw dat als eigen woning dient te worden aangemerkt.

NTFR 2013/1329 - Brief over het omzetten van hypotheken

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de overgangstermijn voor het omzetten van een hypotheek in een hypotheek met een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), beleggingsrecht eigen woning (BEW) of spaarrekening eigen woning overgangsrecht (SEW). Ook het ophogen van een bestaande KEW, BEW of SEW behoort hiertoe. Voor de omzetting gold een termijn die op 1 april 2013 afliep. Op grond van de motie-Knops (NTFR 2013/803) zijn extra gevallen onder de regeling gebracht. De minister heeft de brief gestuurd vanwege zijn toezegging om inzichtelijk te maken door hoeveel belastingplichtigen gebruik is gemaakt van het overgangsrecht tot 1 april. Het gaat naar schatting om zo’n 45.000 klanten die in de periode tot 1 april 2013 gebruik hebben gemaakt van de geboden mogelijkheid voor minimaal 80.000 verzekeringen. Daarmee is volgens de minister aangetoond dat de overgangstermijn zinvol is geweest.

NTFR 2013/1330 - A-G Niessen neemt naar aanleiding van opvatting in literatuur aanvullende conclusie in kwestie over 'step-down'

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. E. Alink
In deze zaak heeft A-G Niessen op 20 december 2012 een conclusie genomen (nr. 12/00189, NTFR 2013/747). De casus is als volgt. Belanghebbende, een Belg, was tot april 2006 woonachtig in België. Hij hield alle aandelen in een in Nederland gevestigde bv. Belanghebbende heeft de aandelen in de bv overgedragen aan zijn (100%) in België gevestigde BVBA. Vervolgens is hij naar Nederland verhuisd. Naar aanleiding van de immigratie heeft de inspecteur de verkrijgingsprijs van de door belanghebbende gehouden aandelen in de BVBA vastgesteld op de waarde in het economische verkeer ten tijde van immigratie, echter verminderd met de waardeaangroei van de aandelen in de bv tot het moment van verkoop daarvan aan de BVBA. Bij de immigratie is derhalve een ‘step-down’ toegepast voor de waardeaangroei van de aandelen in de bv in de periode dat het Belastingverdrag Nederland-België heffingsbevoegdheden daarover toewees aan België. In België is geen belasting geheven ter zake van de realisatie van deze vermogenswinst door de verkoop van de aandelen in de bv aan de BVBA. De rechtbank achtte de ‘step-down’ in strijd met de vestigingsvrijheid. De staatssecretaris heeft sprongcassatie ingesteld.

NTFR 2013/1331 - Behoefte aan financiële ondersteuning van dochter is niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4636, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 20-03-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in zijn aangifte persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor levensonderhoud van zijn dochter geclaimd. Het hof is van oordeel dat belanghebbende weliswaar in het eerste kwartaal een bedrag van € 600 heeft overgemaakt naar zijn dochter, maar dat hij op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat dit bedrag bestemd is voor kosten van haar levensonderhoud. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn dochter in het eerste kwartaal van 2008 behoefte had aan financiële ondersteuning. Verder is niet gebleken dat de dochter in 2008 stond ingeschreven aan een universiteit. Dat belanghebbende zijn dochter in belangrijke mate moest onderhouden, is daarom op geen enkele wijze onderbouwd. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van een kind jonger dan dertig jaar.

NTFR 2013/1332 - Prijsgegeven vordering op ex-echtgenoot is terecht als afkoopsom van alimentatie in aftrek gebracht

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ7212, datum uitspraak 09-04-2013, publicatiedatum 15-04-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende was onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. Op 1 oktober 2006 hebben belanghebbende en haar ex-echtgenoot een echtscheidingsovereenkomst getekend. De woning en de hypotheekschuld zijn geheel aan de ex-echtgenoot toebedeeld. De ex-echtgenoot is daarbij overbedeeld. Belanghebbende heeft ter zake van deze overbedeling een vordering van € 35.000 op haar ex-echtgenoot. Op 27 november 2006 heeft belanghebbende haar deel in de woning aan de ex-echtgenoot overgedragen. Belanghebbende heeft een bedrag van € 34.635 als afkoopsom van alimentatie op haar inkomen in mindering gebracht. Zowel de rechtbank als het hof oordelen dat belanghebbende dit bedrag terecht in aftrek heeft gebracht. Volgens het hof valt uit de gedingstukken niet af te leiden dat sprake is geweest van enige vorm van vrijgevigheid aan de zijde van belanghebbende dan wel haar ex-echtgenoot. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat er andere beweegredenen zijn geweest die belanghebbende tot deze kapitaaluitgave hebben gebracht. Het hof kent voorts voor het hoger beroep een integrale proceskostenvergoeding toe, omdat de inspecteur in hoger beroep heeft volhard in het reeds eerder evident onjuist bevonden standpunt.

NTFR 2013/1333 - Thuiszorginstelling is geen subjectief vrijgesteld lichaam omdat niet aan winstbestemmingseis is voldaan

ECLI:NL:GHARL:2013:CA3908, datum uitspraak 11-06-2013, publicatiedatum 20-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende is een landelijk opererende – toegelaten AWBZ – thuiszorginstelling. Zij heeft over 2006 een positief exploitatieoverschot behaald. In geschil is of belanghebbende een subjectief vrijgesteld lichaam voor de vennootschapsbelasting is. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Belanghebbende voldoet namelijk niet aan de winstbestemmingseis van art. 4 Uitv.besl. VPB 1971. Belanghebbende kan volgens haar statuten namelijk ook niet-zorgactiviteiten verrichten. De daarmee behaalde winst en de winst behaald met niet-AWBZ-gerelateerde activiteiten staan ter vrije beschikking van AVA. De omstandigheid dat de winst behaald met zorgactiviteiten wel uitsluitend mag worden aangewend voor de in bedoeld art. 4 genoemde doelstellingen, doet daaraan niet af. Dat belanghebbende de facto haar winst in die zin aanwendt, is volgens het hof niet relevant. De winstbestemmingseis is, anders dan belanghebbende stelt, niet strijdig met art. 2:216, lid 8, BW. Nu belanghebbende niet voldoet aan de winstbestemmingseis, kan zij reeds hierom niet worden aangemerkt als een subjectief vrijgesteld lichaam.

NTFR 2013/1334 - Evaluatie innovatiebox uitgesteld tot 2015

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De staatssecretaris wil de evaluatie van de innovatiebox verzetten van 2013 naar 2015. Hij schrijft daarover het volgende. Gebleken is dat het aantal gebruikers van de regeling nog steeds snel toeneemt. Er is sprake van een opstartfase, het structurele effect is waarschijnlijk nog niet bereikt. Op dit moment zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over de effectiviteit. Een extern bureau zal over de jaren 2010, 2011 en 2012 een representatieve evaluatie uitvoeren die in 2015 gereed is.

NTFR 2013/1335 - Warmtekrachtkoppeling is onroerende zaak in de zin van art. 3:3 BW

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
In geschil is of een installatie voor warmtekrachtkoppeling (WKK) onroerend is in de zin van art. 2, lid 1, Wet BRV. Indien dit het geval is, moet de verkrijging van de WKK leiden tot heffing van overdrachtsbelasting van de verkrijgers, belanghebbenden. Hof Den Haag (NTFR 2012/1784) heeft de WKK als onroerend aangemerkt. A-G IJzerman wijst erop dat de hoofdregel is gelegen in het wettelijke uitgangspunt naar burgerlijk recht dat een zaak als onroerend moet worden aangemerkt indien de zaak is aan te merken als ‘duurzaam met de grond verenigd’, zodanig als uitgewerkt in wetsgeschiedenis en jurisprudentie. De advocaat-generaal noemt de in dat kader en nader toe te passen vuistregels als geformuleerd in het zogenoemde Portacabin-arrest, kort gezegd inhoudende:

NTFR 2013/1336 - Ressorteerbepaling stelt niet bevoegdheid van inspecteur vast

ECLI:NL:HR:2013:BZ4198, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Voor de heffing van LB/PVV ressorteert belanghebbende onder de inspecteur van de Belastingdienst/Q. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd wegens privégebruik auto door de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/Coördinatiepunt privégebruik auto. Hof Arnhem (24 april 2012, nr. 11/00015, NTFR 2012/1439) heeft geoordeeld dat laatstgenoemde inspecteur niet bevoegd is de naheffingsaanslag op te leggen. De staatssecretaris heeft in cassatie dit oordeel met succes bestreden. Volgens de Hoge Raad wordt de landelijke bevoegdheid van een inspecteur niet beperkt door de regeling van art. 3, lid 2, AWR waarin is bepaald onder welke inspecteur een belastingplichtige ressorteert. Dit brengt mee dat ten aanzien van een belastingplichtige meer dan één aangewezen inspecteur bevoegd kan zijn.

NTFR 2013/1337 - Geen toekenning proceskostenvergoeding bij prematuur bezwaar tegen art. 26 WOZ-beschikking

ECLI:NL:HR:2013:CA3934, datum uitspraak 21-06-2013, publicatiedatum 21-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Ten aanzien van erflater is voor het jaar 2010 de WOZ-waarde van een woning vastgesteld op € 407.000. Belanghebbende heeft bij brief van 20 december 2010 de gemeente verzocht op de voet van art. 26 Wet WOZ een nieuwe beschikking af te geven. In die brief heeft belanghebbende direct bezwaar gemaakt en onder overlegging van een taxatierapport een waarde van € 340.000 bepleit. Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2011 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De art. 26 Wet WOZ-beschikking is met dagtekening 20 maart 2011 afgegeven naar een waarde van € 340.000. De proceskosten zijn niet aan belanghebbende vergoed. Volgens de Hoge Raad is het bezwaar prematuur ingediend en daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan Hof Arnhem (26 juni 2012, nr. 11/00689, NTFR 2012/1999) vindt de Hoge Raad dat de gemeente de proceskosten niet hoeft te vergoeden. Van een herroeping van een besluit naar aanleiding van een bezwaar is immers geen sprake. Dat de heffingsambtenaar de waarde bij beschikking lager heeft vastgesteld dan de ten aanzien van erflater vastgestelde waarde, doet daaraan niet af.

NTFR 2013/1338 - Geen aangifte ontvangen: inspecteur heeft de aanslag redelijkerwijs geschat

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0100, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 15-05-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Omdat geen aangifte was ontvangen, heeft de inspecteur de aanslag VPB voor het jaar 2006 ambtshalve opgelegd. De inspecteur heeft de later ingediende aangifte als bezwaarschrift aangemerkt. De aanslag is met omkering en verzwaring van de bewijslast vastgesteld. Aan belanghebbende is tevens een verzuimboete opgelegd. Gelet op het feit dat belanghebbende de inspecteur de gegevens heeft onthouden die nodig waren voor het vaststellen van de winst, is het hof met Rechtbank Haarlem van oordeel dat het niet onredelijk is dat de inspecteur deze gegevens heeft afgeleid uit de voor de voorafgaande jaren (2004 en 2005) in aanmerking genomen gegevens ter zake. Hieraan doet niet af dat ook in die voorafgaande jaren sprake was van door de inspecteur uit eerdere jaren afgeleide gegevens, nu belanghebbende ook voor die jaren (2004 en 2005) heeft verzaakt de benodigde gegevens te verstrekken. Het hof acht de boete passend en geboden.

NTFR 2013/1339 - Bank Zonder Naam-navorderingsaanslagen zijn niet voortvarend genoeg opgelegd

ECLI:NL:GHARL:2013:CA2824, datum uitspraak 11-06-2013, publicatiedatum 12-06-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
In het kader van het project Bank Zonder Naam zijn aan belanghebbende met toepassing van de verlengde navorderingstermijn navorderingsaanslagen IB 1995 en VB 1996 opgelegd ter zake van een verzwegen bankrekening bij Van Lanschot te Luxemburg. De navorderingsaanslagen zijn in december 2007 vastgesteld door de inspecteur. De FIOD heeft de betreffende startinformatie ontvangen in februari 2005. Het hof vernietigt de navorderingsaanslagen wegens schending van het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel. De Nederlandse belastingautoriteiten – waartoe de FIOD behoort – hebben in het onderhavige geval namelijk niet voortvarend genoeg gehandeld. Met name is niet duidelijk geworden waarom de behandeling in de periode tussen februari 2005 (ontvangst van de gegevens) en maart 2006 (opstarten behandeling) zo lang heeft moeten duren. Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt door het hof afgewezen.

NTFR 2013/1342 - Belanghebbende is in bezwaar ten onrechte niet gehoord, maar is daardoor niet benadeeld

ECLI:NL:RBNNE:2013:CA1119, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 27-05-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase te kennen gegeven gehoord te willen worden. De inspecteur heeft belanghebbende twee keer in de gelegenheid gesteld zijn standpunt toe te lichten. De rechtbank overweegt dat uit de omstandigheid dat belanghebbende geen afspraak heeft gemaakt vóór de door de inspecteur gemelde data, niet kan worden afgeleid dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht te worden gehoord. Belanghebbende is derhalve ten onrechte niet gehoord, maar de rechtbank gaat hieraan voorbij, nu belanghebbende in zijn stukken steeds heeft aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden behandeld omdat het volgens hem een juridische discussie betreft. Op basis van de stukken concludeert de rechtbank dat geen discussie bestaat over de feiten en dat het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank laat de uitspraak op bezwaar in stand met toepassing van art. 6:22 Awb.

NTFR 2013/1343 - Inwerkingtreding TIEA met Britse Maagdeneilanden en wijzigingsprotocol met Tsjechië

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
Het op 11 september 2009 tot stand gekomen informatie-uitwisselingsverdrag met de Britse Maagdeneilanden is op 1 juli 2013 in werking getreden (Trb. 2013, 98). Het verdrag geldt voor verzoeken om informatie die betrekking hebben op belastingtijdvakken die beginnen of belastingvorderingen die ontstaan op of na de datum van inwerkingtreding. Voor strafrechtelijke belastingzaken kan ook informatie worden ingewonnen over perioden die liggen vóór de inwerkingtreding van het verdrag. Verder is het op 15 oktober 2012 met Tsjechië overeengekomen protocol tot wijziging van het belastingverdrag met (voorheen) Tsjecho-Slowakije per 31 mei 2013 in werking getreden (Trb. 2013, 89). De met dit protocol aangebrachte wijzigingen in het verdrag zien op de artikelen inzake overheidsfuncties en informatie-uitwisseling alsmede op de wijze waarop Tsjechië voorkoming van dubbele belasting verleent. Ten slotte hebben we ter informatie het door het Ministerie van Financiën verstrekte verdragoverzicht naar de stand per 1 juli 2013 bijgevoegd.

NTFR 2013/1344 - Antwoorden Kamervragen nieuw belastingverdrag met China en opzeggen verdrag Mongolië

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Tweede Kamerlid Klaver over het onlangs afgesloten nieuwe belastingverdrag met China en het opzeggen van het verdrag met Mongolië. Aan de orde komt onder meer hoe het nieuwe verdrag met China past binnen het kabinetsbeleid rond buitenlandse handel, investeringen en armoedebestrijding. Tevens wordt ingegaan op de mogelijkheden van fiscaal ongewenst gebruik van het verdrag door (buitenlandse) multinationals en de rol van fiscalisten daarbij. Ook de vragen over het verdrag met Mongolië zien op de mogelijkheden die dit verdrag voor (buitenlandse) multinationals zou bieden om via Nederland de belasting in Mongolië te ontgaan. Verder wordt ingegaan op de Nederlandse inzet bij onderhandelingen over een nieuw verdrag met Mongolië.

NTFR 2013/1345 - Uitlener in gebreke met betaling belastingschuld, inlener aansprakelijk

Aflevering 27, gepubliceerd op 04-07-2013 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is door de ontvanger bij beschikking van 31 januari 2007 als inlener van personeel en op grond van ketenaansprakelijkheid aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen LB/PVV en OB van een derde, over de jaren 2000 en 2001. Van deze derde, de uitlener, een bv die ten tijde van de oplegging van de naheffingsaanslagen reeds was ontbonden, heeft belanghebbende personeel ingeleend. Belanghebbende komt in cassatie op tegen het oordeel van het hof dat belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld, onder aanvoering van niet minder dan negen middelen.