Aflevering 34

Gepubliceerd op 22 augustus 2013

NTFR 2013/1621 - Een ongepaste opinie: weg ermee!

Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 geschreven door prof. mr. R.H. Happé
Op 23 mei jl. verschijnt in het NTFR een opinie van F. van Horzen onder de titel ‘Weg met het moralisme’.NTFR 2013/1038. Wie eenmaal begint met lezen, gelooft zijn ogen niet. Ik leg de Opinie op het stapeltje ‘nog eens lezen’ en ga eerst op vakantie. Teruggekomen herlees ik de Opinie. Mijn gevoel van verbazing, om niet te zeggen: verbijstering, is niet afgenomen.

NTFR 2013/1622 - Naschrift

Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 geschreven door mr. F. van Horzen
Ik wil Happé en de redactie hartelijk danken voor de mogelijkheid een naschrift te verzorgen bij de Opinie van Happé. Al was het maar omdat ik dan ook aandacht kan besteden aan één van mijn favoriete auteurs, Hans Fallada, meer in het bijzonder aan zijn roman Ein Mann will nach oben en de hoofdpersoon uit die roman, Karl Siebrecht.Aufbau Taschenbuch Verlag, Berlin 2011. Over Siebrecht schrijft Fallada: ‘Er war kein Sittenrichter, o nein, er entrüstete sich nicht moralisch.’T.a.p., p. 449. Dat kan men van Happé niet zeggen. Een andere persoon zegt in de roman tegen Siebrecht: ‘Ich halte Sie … für einen kalten Menschen ohne Gewissen.’T.a.p., p. 654. Zo lijkt Happé ook over mij te oordelen. Happé heeft naar eigen zeggen nergens een link kunnen vinden tussen het door mij vermelde Duitse Aktiengesetz uit 1937 en corporate social responsibility. Die link bestaat wel degelijk. De coördinaten van de link zijn: www.itdweb.org/documents/Schon.pdf. Wij belanden dan bij het document Tax and Corporate Governance: A Legal Approach, van de hand van Wolfgang Schön, directeur van het Max Planck Institute for Intellectual Property, Competition and Tax Law te München. Het document is een paper ten behoeve van het Symposium on Tax and Corporate Governance, gehouden te München in 2006. Wat lezen wij in hoofdstuk 2.3, getiteld The Corporation as a Social Phenomenon? Een corporation wordt beschreven als ‘a powerful animal of the business world, setting its own agenda, making its own policy, … . This perception of the company as a social institution directly leads to the concept of “corporate social responsibility” with respect to the impact of the enterprise on society at large. … In Germany, this “social” view of the corporation had its heyday in the 1920s … The German Stock Corporation Act of 1937 obligated the directors of a stock corporation explicitly to take into account the public interest of the Reich and public prosecutors were entitled to enforce this obligation. This formula did not survive German corporate law reform in 1965, leaving uncertainty to this day as to how far the corporation as a social institution is entitled or compelled to act in the interest of society at large.’ Schön verwijst naar het door mij genoemde art. 70, lid 1, van het Aktiengesetz uit 1937. Als dit geen wetenschappelijke bron met uitroepteken is als bedoeld door Happé, waarin een verband wordt gelegd tussen corporate social responsibility en het Duitse Aktiengesetz uit 1937, dan weet ik het niet meer. Een verslag van het symposium verscheen in 2008 in boekvorm. De zojuist geciteerde passages over corporate social responsibility en het Aktiengesetz zijn te vinden op p. 34 en 35 van het boek. Het boek is door Happé lovend besproken in het WFR.‘Het tijdperk van splendid isolation voor de fiscaliteit ligt definitief achter ons’, WFR 2012/6967, p. 1162 e.v. Hij verweet Schön niet een macaber referentiekader te hanteren. Wat de filosofie betreft merk ik het volgende op. Happé strooit met namen als Sandel, Philipse, De Waal en Rawls, daarmee bij de lezers mogelijk de indruk wekkend dat alle filosofen unaniem zouden onderschrijven dat ‘aggressive tax planning’ moreel verwerpelijk en maatschappelijk onaanvaardbaar is en dat deze opvatting universeel wordt gedeeld en niet voor discussie vatbaar is. Happé verzuimt echter op te merken dat Sandel de opvattingen van Rawls, met name diens ‘veil of ignorance’-benadering, verwerpt, terwijl Philipse op zijn beurt weer kritische kanttekeningen plaatst bij de aan de wereld van de apen ontleende opvattingen van De Waal. Dit gebrek aan onderlinge overeenstemming tussen de filosofen over de stevigheid van de fundamenten van hun theorieën is mijns inziens op zich al voldoende om de opvattingen van filosofen buiten het fiscale debat te houden, althans het gaat niet aan om belastingplichtigen die met hun gedrag binnen doel en strekking van de wet blijven de maat te nemen aan de hand van één of andere filosofie over de aanvaardbaarheid waarvan we niet kunnen stemmen, om over rechterlijke toetsing van die opvatting maar te zwijgen. Er zijn trouwens ook filosofen die tegen elke vorm van beïnvloeding van individueel gedrag zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan Ayn Rand die tot haar filosofie kwam op grond van haar persoonlijke ervaringen met het bolsjewistische totalitaire regime. Haar opvattingen zijn tegenwoordig populair binnen bepaalde kringen van de Amerikaanse Republican Party. Er is ook een filosoof die vindt dat niet de belastingplichtige maar juist de overheid verantwoordelijk is voor het probleem van belastingvlucht. Een fiscaal hoogleraar van een andere Nederlandse universiteit dan Tilburg University wees mij onlangs terloops op deze opvattingen van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. Sloterdijk wijst er in een interview in de Schweizer Monat van november 2012 op dat de moderne belastingstaat zijns inziens een ‘psychopolitischen Fehlkonstruktion’ is.Een samenvatting is te vinden op www.schweizermonat.ch. Het dwingende karakter van belastingheffing ontneemt bij de belastingplichtige het positieve gevoel een bijdrage te leveren aan de samenleving waarin hij verkeert. De belastingheffing is volgens Sloterdijk in de basis nog steeds middeleeuws, zij het met moderne middelen. De belastingheffing heeft volgens hem geen echte democratische ontwikkeling doorgemaakt. Als men vindt dat filosofie een rol moet spelen in het debat over ‘aggressive tax planning’ zou men toch op zijn minst ook aan Rand en Sloterdijk aandacht moeten besteden. Wat daarvan zij, in ieder geval slaagt Happé er niet in mij te overtuigen dat filosofie voor een rol met tekst op het fiscale toneel in aanmerking komt. Happé geeft ook niet aan wat een ‘eerlijke’ fiscale bijdrage is en hoe in een concrete situatie de medeburgers toetsen of de fiscale bijdrage eerlijk is dan wel gelijkwaardig aan hun eigen bijdrage. Wat zijn de criteria en de wegingsfactoren bij deze toets? Hoe komt men aan informatie? Door wie en hoe wordt die informatie getoetst? Zelfs onder de Amerikaanse Dodd/Frank Act met strikte country-by-country rapportageverplichtingen heeft volgens een recente uitspraak van een Amerikaanse rechter alleen de overheid recht op gedetailleerde informatie maar niet het ‘general public’. Het publiek moet het doen met een compilatie.American Petroleum Institute v. SEC, US District Court for the District of Columbia, 2 juli 2013. Aan de hand van welke criteria wordt in de samenleving van Happé bepaald of een structuur ‘volstrekt’ kunstmatig is of dat men als ‘free rider’ kan worden aangemerkt? Happé noemt geen voorbeelden van volstrekt kunstmatige structuren waar de Belastingdienst of de belastingrechter in de praktijk met kennis van de feiten welwillend mee akkoord gaat en die ook door de wetgever worden getolereerd. Sloterdijk schetst het gevaar van de door Happé voorgestane samenleving waarin iedereen elkaar de maat neemt: ‘Es vergleichen sich jetzt Menschen, die sich nie miteinander vergleichen sollten, wenn sie nicht Gefahr laufen wollen, mit dem Resultat des Vergleichs nicht mehr leben zu können.’ Hoe en door wie wordt in de door Happé voorgestane samenleving de rechtvaardigheid gewaarborgd? De lezers die wellicht denken dat ik een nihilist ben op het gebied van het internationale belastingrecht verwijs ik graag naar een eerder artikel van mijn hand waarin ik uit de doeken doe hoe mijns inziens een juiste allocatie van winsten binnen een multinationale onderneming kan worden bereikt en dat er alle reden is om ook heffingsrechten aan landen toe te wijzen waar een onderneming zaken doet zonder dat er in dat land sprake is van een vaste inrichting.‘Winsttoerekening binnen Europa: back to the future and beyond’, NTFR 2012/1275, p. 5 e.v. Mijn voorstellen gaan verder dan die van het OECD BEPS Action Plan. Voor mijn plannen had ik geen kennis van de filosofie of morele verontwaardiging nodig, alleen kennis van de (fiscale) geschiedenis en fiscaal gezond verstand.

NTFR 2013/1624 - Exploitatie golfbaan is andere onderneming dan akkerbouwbedrijf

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1705, datum uitspraak 21-03-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende exploiteert met zijn broer in vof-verband een akkerbouwbedrijf. In 2003 heeft de vof een golfbaan aangelegd. De golfbaan wordt vervolgens door de vof geëxploiteerd. De vof heeft met de golfvereniging een exploitatieovereenkomst gesloten. Voor het antwoord op de vraag of de exploitatie van de golfbaan als zelfstandige onderneming is aan te merken dan wel als nevenactiviteit binnen het landbouwbedrijf van de vof, zijn volgens het hof maatgevend de aard, de wijze van organisatie en de relatieve omvang van de activiteiten, bezien in hun onderlinge verhouding, waarvan mede kan blijken uit de opzet van de administratie en jaarrekening. Uit de feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de exploitatie van de golfbaan veruit de belangrijkste bedrijfsactiviteit van de vof is geworden. Beide bedrijfsactiviteiten hebben hun eigen afnemers en leveranciers. Voor de activiteiten op en rond de golfbaan wordt – door middel van reclame-uitingen op internet en anderszins – op een geheel andere wijze in het maatschappelijk verkeer naar buiten getreden dan voor het landbouwbedrijf. Het in loondienst werkzame personeel is nagenoeg geheel dienstbaar aan de exploitatie van de golfbaan, te weten in het restaurant. Het hof is dan ook van oordeel dat de golfactiviteiten die belanghebbende is gaan ondernemen voor de heffing van inkomstenbelasting een afzonderlijke onderneming vormen. Dit brengt mee dat belanghebbende de voor de exploitatie van de golfbaan bestemde (landbouw)grond aan (de onderneming van) het landbouwbedrijf heeft onttrokken. De exploitatie van de golfbaan is zo wezensvreemd aan die van het landbouwbedrijf dat niet kan worden gesproken van het verschuiven van activiteiten binnen het landbouwbedrijf op zich, zoals bijvoorbeeld van akkerbouw naar glastuinbouw. De voor de exploitatie van de golfbaan in gebruik genomen landbouwgrond kan niet tot het bedrijfsvermogen van het landbouwbedrijf worden gerekend.

NTFR 2013/1625 - VAR-wuo voor kickboksleraar

ECLI:NL:GHARL:2013:CA0377, datum uitspraak 02-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende verzorgt kickboks- en thaibokslessen bij sportscholen. Aanvankelijk had hij één opdrachtgever, later verschillende. Op basis van mondelinge afspraken ontvangt hij € 35 per les. Het aantal aan de werkzaamheden bestede uren bedraagt ongeveer 780. Belanghebbende heeft een VAR-wuo aangevraagd, maar een VAR-row gekregen. Zowel de rechtbank als het hof is echter van oordeel dat sprake is van winst uit onderneming. Het hof merkt nog op dat, anders dan de inspecteur betoogt, de VAR-beschikking niet ‘ex tunc’ behoeft te worden getoetst.

NTFR 2013/1627 - Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard maar advocaatkosten zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHARL:2013:4882, datum uitspraak 02-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. L.M.J. Arets
Belanghebbende was in dienstbetrekking werkzaam. Hij is vanaf 2004 in een ontslagprocedure verwikkeld geraakt. Daarbij heeft hij een advocaat ingeschakeld. In de onderhavige jaren (2006 en 2007) heeft belanghebbende row genoten. Belanghebbende claimt voor 2006 en 2007 aftrek van € 5.853 respectievelijk € 2.882 op zijn row onder de noemer ‘persoonlijke begeleidingskosten’. De kosten hebben betrekking op door de advocaat in rekening gebrachte bedragen. De inspecteur heeft het bezwaar voor 2006 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en aftrek van de kosten voor beide jaren (ambtshalve) geweigerd. Het hof stelt voorop dat het bezwaar wel – op de voet van art. 6:11 Awb – ontvankelijk is, omdat belanghebbende de aanslag later heeft ontvangen dan de dagtekening ervan en voorts zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden, bezwaar heeft aangetekend. Het hof wijst de zaak echter niet terug naar de inspecteur. Inhoudelijk oordeelt het hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de advocaatkosten in 2006 en 2007 zien op het row. Aftrek is daarom niet mogelijk. Aan de bezwaarprocedure inzake het jaar 2008, waarin de kostenaftrek wel is toegestaan, kan belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen, aangezien de kwestie niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld.

NTFR 2013/1628 - Goed koopmansgebruik staat toe dat de pensioenaanspraak in 2004 in de heffing wordt betrokken

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3011, datum uitspraak 02-05-2013, publicatiedatum 13-06-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
Belanghebbende verricht sinds 1995 werkzaamheden voor stichting A. Sinds 2000 keert A vergoedingen uit aan belanghebbende, onder inhouding van loonbelasting. Belanghebbende heeft de vergoedingen in zijn aangiften IB/PVV 2000 t/m 2003 aangegeven als loon. Vanaf 1 augustus 2003 verricht belanghebbende de werkzaamheden via zijn bv voor de stichting. In de bestuursvergadering van de stichting van 24 september 2003 wordt het stellige voornemen uitgesproken om aan belanghebbende een pensioen toe te kennen. De pensioenpolissen zijn gedagtekend op 16 januari en 17 maart 2004. Belanghebbende heeft de pensioenbrief op 20 mei 2004 ondertekend. De inspecteur legt vervolgens aan de stichting een naheffingsaanslag LB op in verband met de pensioenaanspraken en corrigeert ook de aangifte IB van belanghebbende. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet in dienstbetrekking is bij de stichting, waarop de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt over 2004 voor de ten onrechte verrekende loonbelasting. Volgens belanghebbende had de pensioenaanspraak in 2003 in de heffing moeten worden betrokken. Het hof is van oordeel dat goed koopmansgebruik toestaat dat het jaar 2004 wordt genomen als jaar waarin belanghebbende het resultaat heeft genoten. In dit jaar wordt immers de pensioenaanspraak (nader) geconcretiseerd en (definitief) ingevuld. Het hof overweegt hierbij dat de definitieve offertes van de verzekeringsmaatschappijen uit januari 2004 stammen, de koopsommen in 2004 zijn betaald en belanghebbende de pensioenbrief in 2004 heeft ondertekend. Hieraan doet volgens het hof niet af dat belanghebbende er ook voor had kunnen kiezen om het resultaat in 2003 te verantwoorden. Het hof kent aan belanghebbende een vergoeding toe van de door hem geleden immateriële schade als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500.

NTFR 2013/1629 - Beantwoording Tweede Kamervragen over het belasten van zwangerschapsuitkeringen van zzp’ers

Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het ten onrechte in de belastingheffing betrekking van zwangerschapsuitkeringen aan zzp’ers. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een bericht in de media. De staatssecretaris legt uit dat uit de wet volgt dat de zwangerschapsuitkeringen niet belast zijn (art. 3.124, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001). Omdat dit breed is afgestemd met de uitkerende verzekeraars ziet hij geen noodzaak om zzp’ers specifieke voorlichting te geven. Hij zal wel de algemene voorlichting van de Belastingdienst en de toelichting bij het aangiftebiljet aanpassen.

NTFR 2013/1634 - Inspecteur kon redelijkerwijs niet bekend zijn met informatie van Belastingdienst Toeslagen

ECLI:NL:HR:2013:192, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende geniet vanaf 2001 een Zwitserse invaliditeitsuitkering. Belanghebbende heeft deze uitkering niet aangegeven. De inspecteur verneemt in 2010 van deze uitkering en legt navorderingsaanslagen op. Volgens belanghebbende is geen sprake van een nieuw feit. De Belastingdienst Toeslagen beschikt immers al jaren over informatie over deze uitkering. Volgens de Hoge Raad is wel sprake van een nieuw feit. Daarvoor is immers van belang of de inspecteur of een persoon voor wiens handelen hij verantwoordelijk is, met dat feit bekend was of bekend kon zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. Aan de Belastingdienst Toeslagen zijn immers geen taken toebedeeld met betrekking tot de IB-heffing.

NTFR 2013/1635 - Verzet ziet ook op boete: beslissing om belanghebbende niet ambtshalve te horen is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2013:200, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
De rechtbank heeft in het kader van een vereenvoudigde behandeling het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. In verzet heeft belanghebbende niet verzocht om te worden gehoord. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te horen. Deze uitspraak houdt in cassatie geen stand. De rechtbank heeft namelijk miskend dat – krachtens wetsfictie – ook een boete in het geding is. Weliswaar is de rechter in een boetezaak niet in alle gevallen gehouden de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces ex art. 6 EVRM daartoe aanleiding geeft. Hier kan niet worden aangenomen dat de rechtbank deze beoordeling heeft gemaakt, aangezien de rechter niet heeft onderkend dat een boete in het geding was. De zaak wordt teruggewezen.

NTFR 2013/1636 - In belastingprocedure kunnen partijen niet als getuige worden gehoord

ECLI:NL:HR:2013:196, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft ter zitting van het hof het aanbod gedaan om zelf onder ede een verklaring af te leggen. Hof Amsterdam (NTFR 2013/169) heeft dit aanbod gepasseerd, omdat in een belastingprocedure voor een partijverklaring onder ede geen plaats is. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. De Awb noch de AWR geeft een voorziening die het horen van een van de partijen als getuige mogelijk maakt.

NTFR 2013/1637 - Redelijke termijn bezwaarfase is een halfjaar, ook als wettelijke termijn voor doen van uitspraak op bezwaar één jaar is

ECLI:NL:HR:2013:199, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Na verwijzing heeft Hof Arnhem (20 november 2012, nr. 12/00427, NTFR 2012/2770) geoordeeld dat de redelijke termijn in de bezwaarfase met bijna één jaar en zes maanden is overschreden. Daarbij is het hof ervan uitgegaan dat de bezwaarfase bijna twee jaar en zes maanden in beslag heeft genomen en dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar één jaar bedraagt. In HR 22 maart 2013, nr. 11/04270, NTFR 2013/753 is echter geoordeeld dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een halfjaar overschrijdt. Dat heeft ook te gelden als de inspecteur op grond van art. 25, lid 1, AWR (tekst tot 2008) slechts verplicht was om binnen een jaar uitspraak daarop te doen. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en doet de zaak zelf af.

NTFR 2013/1638 - Vermindering schadevergoeding overschrijding redelijke termijn omdat in twee procedures dezelfde fiscale vraag voorlag

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2687, datum uitspraak 25-04-2013, publicatiedatum 13-06-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Bij uitspraak van 12 oktober 2011 heeft Rechtbank Haarlem de beroepen van belanghebbende inzake navorderingsaanslagen IB/PVV 1999, 2000 en 2001 gegrond verklaard en deze verminderd. Het geschil over 1999 en 2000 betrof de vraag of de huuropbrengst van een pand tot het belastbaar inkomen van belanghebbende moest worden gerekend. Het geschil over 2001 betrof de vraag of een woning was aan te merken als eigen woning in verband met aftrek van hypotheekrente. In een nadere uitspraak heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot betaling van € 11.250 schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en de Staat tot een bedrag van € 1.250. In hoger beroep dient het hof een oordeel te geven over de omvang van de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hof overweegt dat aan de gevoelens van spanning en frustratie die schending van de redelijke termijn meebrengt in twee van de drie procedures dezelfde fiscale vraag ten grondslag ligt. Het is dan ook niet aannemelijk dat belanghebbende meer spanning en frustratie heeft ondervonden dan indien slechts een procedure langer dan twee jaar zou hebben geduurd. Het hof kent een schadevergoeding toe voor de procedure waarin de grootste overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden en stelt het bedrag vast op € 7.450.

NTFR 2013/1639 - Gemachtigde heeft beroepsmatig rechtsbijstand verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA2685, datum uitspraak 21-03-2013, publicatiedatum 13-06-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
De gemachtigde van belanghebbende heeft het beroep dat hij had ingesteld ingetrokken en daarbij verzocht de heffingsambtenaar in de kosten voor de bezwaar- en de beroepsprocedure te veroordelen. Op het formulier proceskostenvergoeding heeft hij aangegeven dat het gaat om kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Op de bij het beroepschrift overgelegde machtiging staan onder meer de naam van de gemachtigde, de aanduiding (Juridisch) Advies, een bezoekadres, een btw-nummer en een nummer van de Kamer van Koophandel vermeld. In tegenstelling tot Rechtbank Amsterdam oordeelt het hof dat de gemachtigde beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Uit de stukken van het geding, het verhandelde ter zitting en hetgeen het hof bekend is uit eerder door de gemachtigde gevoerde procedures, leidt het hof af dat de gemachtigde regelmatig tegen vergoeding namens zijn cliënten bezwaar- en beroepsprocedures voert over belastingaanslagen. In de toelichting bij het besluit wordt weliswaar opgemerkt dat personen zonder enige juridische scholing niet geacht kunnen worden beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen, maar de inhoud van de processtukken die door de gemachtigde zijn ingediend laat geen andere slotsom toe dan dat hij enige relevante juridische scholing heeft gehad.

NTFR 2013/1640 - Omzetcorrecties voor organisator dartgala's met ondeugdelijke administratie zijn terecht

ECLI:NL:GHARL:2013:4670, datum uitspraak 18-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende organiseert in firmaverband evenementen, zoals dartgala’s. De firma heeft geen kasboek bijgehouden. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek de administratie van de firma verworpen en omzetcorrecties toegepast. In verband hiermee zijn de onderhavige belastingaanslagen IB 2002 t/m 2005 met vergrijpboeten opgelegd. Het hof stelt belanghebbende voor het grootste deel in het ongelijk. Het hof oordeelt daartoe onder meer dat:

NTFR 2013/1641 - Informatiebeschikking terecht afgegeven; voldoende aanwijzingen dat belanghebbende mogelijk in Nederland woonde

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1899, datum uitspraak 04-06-2013, publicatiedatum 04-06-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
De inspecteur heeft in het kader van een onderzoek inkomstenbelasting aan belanghebbende gevraagd om inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende is van mening dat hij niet gehouden is de gestelde vragen te beantwoorden omdat hij in de desbetreffende jaren inwoner was van het Verenigd Koninkrijk en aan Nederland geen heffingsbevoegdheid toekomt. De inspecteur heeft vervolgens een informatiebeschikking afgegeven. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/1643 - Aftrek btw bij uitgaven voor personeel; bewijslast

ECLI:NL:HR:2013:22, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende heeft het BUA toegepast ter zake van parkeerplaatsen, kinderopvang, verhuizing en privégebruik leaseauto’s. De Hoge Raad oordeelt dat het aan de inspecteur is aannemelijk te maken dat goederen of diensten worden gebezigd voor persoonlijke doeleinden van personeel. In dit geval mag echter van belanghebbende worden gevergd dat hij zijn stellingname vergezeld doet gaan van een zodanige feitelijke onderbouwing dat de inspecteur over voldoende aanknopingspunten kan beschikken om daartegen verweer te voeren. Pas nadat aan die uitgebreide stelplicht was voldaan, rustte op de inspecteur de last feiten te stellen en zo nodig te bewijzen die meebrengen dat het uitgaven betreft als bedoeld in het BUA. Onder omstandigheden verzet het beginsel van fair play zich ertegen dat de inspecteur in het onderhavige geval, waarin na zekere tijd de onjuistheid van het standpunt van de Belastingdienst is gebleken (HR 2 november 2007, LJN BB6880), belanghebbende tegenwerpt dat de omzetbelasting indertijd ten onrechte in rekening is gebracht en derhalve niet voor aftrek in aanmerking kwam. Alle betrokkenen hebben gelijkelijk gedwaald omtrent de verschuldigdheid van omzetbelasting. Art. 17, lid 6, Zesde Richtlijn verzet zich niet tegen een regeling op grond waarvan een belastingplichtige de btw die is betaald bij de aanschaf van goederen en diensten die gedeeltelijk voor privédoeleinden en gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden ter beschikking worden gesteld, niet volledig doch slechts naar verhouding van het gebruik voor bedrijfsdoeleinden in aftrek kan brengen. In geval een vergoeding voor het privégebruik in rekening wordt gebracht, leidt dit op grond van art. 2 BUA tot een verdere beperking van de aftrekuitsluiting.

NTFR 2013/1644 - Normale verblijfplaats is daar waar belanghebbende zijn persoonlijke bindingen had

ECLI:NL:GHAMS:2013:1873, datum uitspraak 27-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende is van 1 maart 2008 tot 1 oktober 2011 werkzaam en woonachtig geweest in Qatar. In juli 2010 heeft hij een auto gekocht. Belanghebbende heeft voor deze auto een aanvraag ingediend voor de vrijstelling voor een motorvoertuig behorende tot een verhuisboedel, waarbij hij heeft aangegeven vanaf 1 augustus 2011 in Nederland te wonen. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat geen sprake is van het overbrengen van de normale verblijfplaats van Qatar naar Nederland. Enerzijds beschikte belanghebbende in Qatar over gemeubileerde woonruimte en persoonlijke bezittingen, anderzijds had belanghebbende een eigen woning in Nederland en bouwde hij in Nederland pensioenrechten op. Conform jurisprudentie moet dan voorrang worden gegeven aan de plaats waar hij zijn persoonlijke bindingen had. Gelet op de omstandigheid dat zijn echtgenote in Nederland in de echtelijke woning verbleef, dat zij hem in Qatar zes maal heeft bezocht, en dat belanghebbende na diens vertrek met enige regelmaat is teruggekeerd voor een bezoek aan zijn echtgenote en zijn familie terwijl de persoonlijke binding met Qatar beperkt is gebleven tot min of meer vrijblijvende sociale contacten, lag het zwaartepunt van de persoonlijke bindingen in Nederland. De vrijstelling is dan ook terecht geweigerd.

NTFR 2013/1646 - Belastingschulden niet 'verknocht' aan echtgenoot

ECLI:NL:HR:2013:198, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 22-08-2013 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de helft van de belastingschulden van haar echtgenoot. De Hoge Raad heeft in deze procedure eerder beslist (NTFR 2010/751) dat belastingschulden op zichzelf niet zodanig aan de echtgenoot zijn verknocht dat deze niet in de gemeenschap vallen. Na verwijzing heeft Hof Den Bosch (NTFR 2012/1040) overwogen dat gelet op dit arrest over de verknochtheid van onderhavige belastingschulden reeds onherroepelijk is beslist, zodat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. De Hoge Raad acht dit niet juist. Na terugwijzing kon belanghebbende nadere stellingen aanvoeren omtrent de verknochtheid van de belastingschulden in het onderhavige geval. Tot cassatie leidt dit echter niet omdat de nadere stelling van belanghebbende geen hout snijdt. De belastingschulden hebben betrekking op (vermomde) dividenden uit aandelen die tot de gemeenschap van goederen behoorden. Reeds daarom kan van verknochtheid van de desbetreffende belastingschulden van de echtgenoot geen sprake zijn.