Aflevering 33

Gepubliceerd op 15 augustus 2013

NTFR 2013/1566 - Geen verkrijging, toch belast

Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 geschreven door mr. N. Idsinga
In art. 21 Successiewet (SW 1956) zijn de waarderingsregels opgenomen die worden toegepast op de verkrijging krachtens erfrecht dan wel schenking. Hoofdregel is dat het verkregene wordt belast naar de waarde in het economische verkeer. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen gemaakt. Een groep van uitzonderingen betreft de waardering volgens bepaalde forfaits. Voorbeelden hiervan zijn de waardering van woningen al dan niet verhuurd en waardering van bloot eigendom en vruchtgebruik.

NTFR 2013/1567 - Herinvesteringsvoornemen binnen concern kan niet zonder meer aan belanghebbende worden toegerekend

ECLI:NL:HR:2013:195, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende maakt deel uit van een concern dat zich bezighoudt met de aan- en verkoop alsmede ontwikkeling van vastgoed. In 1999 heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve gevormd. In geschil is of in 2005 deze reserve in de winst moet worden genomen vanwege het ontbreken van een herinvesteringsvoornemen. Hof Amsterdam (NTFR 2013/256) heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daartoe heeft het hof overwogen dat de omstandigheid dat belanghebbende tot een concern behoort dat zich bezighoudt met de aan- en verkoop van vastgoed, niet zonder meer inhoudt dat dit investeringsvoornemen aan belanghebbende kan worden toegerekend. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist waaruit blijkt dat belanghebbende die investering zal doen, aldus het hof. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel van het hof.

NTFR 2013/1569 - Inspecteur maakt omzetcorrectie bij cafetaria aannemelijk I

ECLI:NL:GHARL:2013:CA2657, datum uitspraak 28-05-2013, publicatiedatum 10-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteert in firmaverband een horecagelegenheid. Na een gehouden boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de kasadministratie ondeugdelijk is. De inspecteur heeft een schatting van de winst gemaakt en op basis daarvan nagevorderd. Het hof stelt voorop dat de horecagelegenheid niet als een snackbar maar als een cafetaria moet worden aangemerkt. Voor een dergelijke horecagelegenheid is een brutowinstpercentage tussen 163 en 233 gebruikelijk. Uit de administratie van belanghebbende blijkt echter een brutowinstpercentage van 126,9. Omdat de kasadministratie gebrekkig is, kan deze volgens het hof evenwel niet dienen als grondslag voor de winstberekening. De inspecteur heeft de theoretische omzet berekend aan de hand van de ingekochte goederen en de gehanteerde prijslijst. Daarbij heeft de inspecteur rekening gehouden met omzetverlies door de lagere marge op frites verkocht in foodbuckets en met het relatief lage winstpercentage op rookwaren. Voorts zijn de disposals en verpakkingsmaterialen door de inspecteur geëlimineerd. Volgens de theoretische winstberekening van de inspecteur bedraagt het brutowinstpercentage 180,4. Het hof acht de berekeningswijze van de inspecteur deugdelijk. De omzetcorrectie van € 32.317 acht het hof dan ook aannemelijk gemaakt door de inspecteur.

NTFR 2013/1570 - Afwaarderingslast voor gesloopte opstallen terecht niet toegestaan

ECLI:NL:GHARL:2013:4678, datum uitspraak 02-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende exploiteert (onder meer) onroerende zaken. In 2000 heeft zij een boerderij met opstallen gekocht. In 2001 heeft belanghebbende de opstallen laten slopen. De kosten hiervan heeft belanghebbende ultimo 2001 geactiveerd op haar balans. In het onderhavige jaar (2008) heeft belanghebbende – met toepassing van de foutenleer – alsnog een last van € 481.007 ter zake van de sloop genomen. De inspecteur en de rechtbank hebben die aftrek niet toegestaan. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Met betrekking tot het primaire standpunt van belanghebbende dat sprake is van voorraad die op lagere marktwaarde mag worden gewaardeerd, oordeelt het hof dat het gaat om voorraad die in het vermogen van belanghebbende de plaats innam van ‘bedrijfsterreinen’. Voor de marktwaarde hiervan dient te worden gekeken naar de inkoopmarkt voor bedrijfsterreinen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de voorraad bedrijfsterreinen op 31 december 2001 lager was dan het bedrag van de verkrijgingsprijs. De subsidiaire stelling van belanghebbende dat sprake is van een hybride karakter van het bedrijfsterrein – voorraad en bedrijfsmiddel – , faalt volgens het hof ook. Niet aannemelijk is namelijk geworden dat belanghebbende de intentie heeft gehad de boerderij met opstallen (tijdelijk) in het kader van haar onderneming te verhuren. Er is, zo concludeert hof, geen sprake geweest van een onjuiste waardering van de voorraad per 31 december 2001. Aan toepassing van de foutenleer wordt niet toegekomen.

NTFR 2013/1571 - Vrijval herinvesteringsreserve

ECLI:NL:HR:2013:371, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
Belanghebbende heeft in 2002 haar onderneming verkocht en het bij deze verkoop behaalde resultaat toegevoegd aan een herinvesteringsreserve in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001. In geschil is of de inspecteur in 2005 de winst terecht heeft verhoogd met het bedrag van de herinvesteringsreserve wegens vrijval van deze reserve. Hof Den Bosch (26 oktober 2012, nr. 12/00015, NTFR 2012/2628) heeft geoordeeld dat belanghebbende in 2002 haar onderneming heeft gestaakt en geen herinvesteringsreserve kon vormen ter zake van de door haar behaalde stakingswinst. Deze fout kan met toepassing van de foutenleer worden hersteld (vgl. HR 22 januari 2010, nr. 09/00477, NTFR 2010/289), ook als zulks ertoe leidt dat de herinvesteringsreserve wordt toegevoegd aan de winst van een jaar na dat waarin de onderneming is gestaakt (vgl. HR 1 maart 1995, nr. 29.636, BNB 1995/175). De winst van belanghebbende is derhalve terecht verhoogd met het bedrag van de herinvesteringsreserve.

NTFR 2013/1572 - Ligging onroerende zaak en niet feitelijke werkzaamheden is beslissend of sprake is van ‘belastbaar row in Nederland’

ECLI:NL:HR:2013:60, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende, werkzaam in de onroerendgoedsector, woonde in 2005 in Canada. In 2004 werkte hij bij een makelaarsbedrijf in Nederland. Met de aankoop in 2004 en de verkoop in 2005 van een in Nederland gelegen perceel heeft belanghebbende een als row te kwalificeren voordeel behaald. In geschil is of het volledige voordeel in Nederland is belast. Belanghebbende stelt dat een deel van de werkzaamheden in Canada heeft plaatsgevonden en dat op die grond een deel van de behaalde winst niet kan worden aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland. De Hoge Raad verwerpt die stelling. De cassatierechter benadrukt eerst dat het door belanghebbende met de aan- en verkoop van het perceel behaalde voordeel op grond van het belastingverdrag in Nederland mag worden belast. Art. 7.2, lid 2, letter c, Wet IB 2001 rekent tot het inkomen uit werk en woning in Nederland het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland. De Hoge Raad zet uiteen dat voor de beantwoording van de vraag of belastbaar ROW behaald door het rendabel maken van een onroerende zaak op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, ‘belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland’ vormt, beslissend is – gelet op de bedoeling van de wetgever – de plaats waar die onroerende zaak is gelegen en niet waar de werkzaamheden feitelijk zijn verricht. Nu sprake is van row en de desbetreffende onroerende zaak in Nederland is gelegen valt het resultaat onder art. 7.2, lid 2, letter c, Wet IB 2001.

NTFR 2013/1573 - Fondsenvrijstelling niet van toepassing bij symbolische bijdragen van werknemers

ECLI:NL:HR:2013:475, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende heeft materiële belangenbehartiging van huidige en gewezen werknemers van A en B (hierna: de begunstigden) ten doel. Tot 1997 hebben A en B bedragen in belanghebbende gestort. Ultimo 1996 bedroeg het fondsvermogen € 1.000.000. In 2008 is besloten belanghebbende op te gaan heffen en het aanwezige kapitaal ineens aan de begunstigden uit te keren. Op het verzoek van het bestuur van belanghebbende zijn in 2008 door begunstigden bedragen van ongeveer € 1 per persoon, in totaal circa € 500, in belanghebbende gestort. In 2009 heeft belanghebbende een deel van haar kapitaal aan de begunstigden uitgekeerd.

NTFR 2013/1574 - Fondsenvrijstelling ook van toepassing bij oprichting fonds binnen vijfjaarstermijn

ECLI:NL:HR:2013:476, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende heeft in 2001 de Stichting Personeelsfonds opgericht. Sinds 2002 storten de werknemers en belanghebbende even grote bedragen in het fonds. In de jaren 2002 tot en met 2007 heeft het fonds uitkeringen gedaan aan de werknemers. Rechtbank Arnhem (NTFR 2012/1422) heeft hierop de fondsenvrijstelling van toepassing geacht. Volgens de staatssecretaris kan echter pas vanaf 2007 sprake zijn van vrijgestelde uitkeringen. De Hoge Raad verwerpt dit standpunt. De fondsenvrijstelling is namelijk van toepassing indien de inhoudingsplichtige gedurende de aan het uitkeringsjaar voorafgaande vijf kalenderjaren evenveel of minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds betrokken werknemers. Hieraan is voldaan indien, bezien over de totale periode van de voorafgaande vijf kalenderjaren (en dus niet per kalenderjaar), de bijdrage van de inhoudingsplichtige even groot of kleiner was dan de totale bijdrage van de werknemers. In een geval als hier, waarin het fonds binnen de zojuist bedoelde periode is opgericht, is aan de voorwaarde voldaan indien de bijdrage van de inhoudingsplichtige tussen de oprichting van het fonds en het kalenderjaar waarin de uitkering plaatsvindt even groot of kleiner was dan de bijdrage van de werknemers in deze periode.

NTFR 2013/1575 - Belanghebbende maakt inhouding loonheffing op de aan hem betaalde bedragen niet aannemelijk

ECLI:NL:GHAMS:2013:1875, datum uitspraak 25-04-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende exploiteerde een media-adviesbureau. In zijn aangifte IB/PVV 2007 heeft belanghebbende loon uit dienstbetrekking opgegeven en daarbij aangegeven dat een bedrag aan loonheffing is ingehouden. De inspecteur heeft geconstateerd dat er geen loonheffingen zijn ingehouden en heeft het bedrag dat belanghebbende als loon had opgegeven aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Met Rechtbank Haarlem acht het hof het niet aannemelijk dat belanghebbende loon uit dienstbetrekking heeft genoten en dat loonheffing is ingehouden. Belanghebbende heeft niets overlegd, zoals jaaropgaven of loonstroken, waaruit blijkt dat hij loon uit een dienstbetrekking met het media-adviesbedrijf heeft ontvangen, laat staan dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat over deze inkomsten loonheffing is ingehouden en afgedragen. Evenmin beschikt belanghebbende over een arbeidsovereenkomst tussen hem en het media-adviesbedrijf. Voor verrekening van loonheffing is derhalve geen plaats.

NTFR 2013/1576 - Rente hypothecaire lening niet aftrekbaar I

ECLI:NL:HR:2013:365, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
Belanghebbende heeft hypothecaire leningen afgesloten. Voorts heeft hij een overeenkomst gesloten met een verzekeringsmaatschappij. De rechten uit hoofde van die overeenkomst zijn afgekocht; belanghebbende heeft in het onderhavige jaar uit dien hoofde een afkoopsom ontvangen. Zijn echtgenote heeft voorts een levensverzekering gesloten met een andere verzekeringsmaatschappij. In geschil is 1. of belanghebbende recht heeft op aftrek van rente ter zake van de hypothecaire leningen en 2. of een deel van de afkoopsom belast is in box 1. Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord, is in geschil of de premie die in verband met de levensverzekering van de echtgenote is betaald, in mindering komt op het in box 1 te belasten deel van de afkoopsom. Hof Den Bosch (NTFR 2012/1993) heeft geoordeeld dat de rente op de hypothecaire leningen niet aftrekbaar is. Het is namelijk niet aannemelijk dat die leningen zijn aangewend ter financiering van de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning van belanghebbende. De afkoopsom is voorts belast voor zover zij de ingelegde premies overtreft. Het hof is belanghebbende niet gevolgd in zijn betoog dat sprake is van een spaarproduct en oordeelt dat sprake is van een levensverzekering. De door de echtgenote betaalde premies ter zake van een levensverzekering bij een andere maatschappij kunnen ten slotte niet in aftrek worden gebracht op het belaste deel van de afkoopsom. Daarvoor is onvoldoende samenhang tussen de respectieve overeenkomsten aanwezig.

NTFR 2013/1577 - Rente hypothecaire lening niet aftrekbaar II

ECLI:NL:HR:2013:367, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben tot 2007 een eigen woning in A. Op deze woning rusten vier hypothecaire leningen (nrs. 1 tot en met 4). Over de aftrekbaarheid van de rente op deze leningen is vele malen een fiscale procedure gevoerd. Telkenmale is daarbij beslist dat de rente op de leningen 3 en 4 geen aftrekbare rente ter zake van de eigen woning vormt. In 2007 verkopen belanghebbende en zijn echtgenote de eigen woning in A en kopen een nieuwe eigen woning in Y. De hypothecaire leningen op deze eigen woning komen overeen met het bedrag van de hiervoor genoemde leningen. In hun aangiften IB/PVV 2007 en IB/PVV 2008 voeren belanghebbende en zijn echtgenote het volledige bedrag van de rente als aftrekbare rente ter zake van de eigen woning op. Voor het jaar 2007 wordt deze aftrek geaccepteerd, voor het jaar 2008 niet.

NTFR 2013/1578 - Kosten in verband met cursussen voor algemene ontwikkeling geen scholingsuitgaven

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1775, datum uitspraak 02-05-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende ontving een WAO-uitkering en had een onderneming. Vóór 2004 hield belanghebbende zich bezig met de verkoop van onroerend goed in Spanje. Deze activiteiten zijn vanaf 2004 overgegaan naar zijn partner. Vanaf 2004 zou hij aan woningbemiddeling hebben gedaan en gaf hij seminars en cursussen op het gebied van informatica en beleggen. In de jaren 2004-2007 heeft hij in zijn aangifte IB/PVV steeds negatieve belastbare winst opgegeven. In dezelfde jaren heeft hij de volgende cursussen gevolgd: de cursussen ‘Date with destiny’, ‘Life mastery’, ‘Unleash the power within’ en ‘Wealth mastery’. De kosten van deze cursussen heeft belanghebbende in de onderhavige jaren op zijn inkomen in mindering gebracht. Naar het oordeel van het hof zijn de activiteiten die belanghebbende vóór 2004 verrichtte en die welke hij vanaf 2004 is gaan verrichten zodanig verschillend, dat de winstgevendheid van de door hem vóór 2004 verrichte activiteiten op zichzelf niet inhoudt dat ter zake van de vanaf 2004 verrichte activiteiten een objectieve winstverwachting aanwezig is. De negatieve resultaten in de onderhavige jaren, maar ook in de jaren daarna laten een structurele verliesgevendheid zien. Ook het volgen van de cursussen, waaronder de cursus ‘Wealth mastery’, biedt geen grond aan een objectieve winstverwachting met betrekking tot de activiteiten die belanghebbende in het kader van de door hem gestelde onderneming heeft verricht. De door belanghebbende verantwoorde verliezen zijn dan ook niet afkomstig uit een bron van inkomen. De kosten voor de cursussen ‘Wealth mastery’ en ‘Business mastery’ zijn als scholingsuitgaven beperkt aftrekbaar.

NTFR 2013/1579 - Inspecteur heeft inkomsten administratiekantoor redelijk geschat

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1711, datum uitspraak 28-03-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
De inspecteur heeft aan belanghebbende een ambtshalve aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd, nadat belanghebbende verzuimd heeft aangifte te doen. Naast looninkomsten heeft belanghebbende ook winst genoten uit een administratiekantoor. Het hof stelt voorop dat ondanks de omkering en verzwaring van de bewijslast op de inspecteur wel de verplichting rust om een redelijke schatting te maken van de hoogte van verzwegen inkomsten en vermogen. De inspecteur heeft als uitgangspunt voor de schatting gebruik gemaakt van de inkomensgegevens en inkomensschattingen zoals bekend waren over de jaren 2004, 2005, 2007, 2008 en 2009. Hierbij heeft de inspecteur naast de bekende inkomsten uit dienstbetrekking of uitkering steeds een bedrag aan winst uit onderneming in aanmerking genomen.

NTFR 2013/1582 - Waardering van serviceflats voor de erfbelasting bij overlijdens in 2012 en 2013

Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat serviceflats bij overlijdens in 2012 en 2013 voor de erfbelasting mogen worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer op de datum van overlijden. Dit uitsluitend in geval dat de waarde in het economisch verkeer in belangrijke mate (30%) afwijkt van de WOZ-waarde. Dezelfde regeling gold al bij overlijdens in 2010 en 2011. Samen met de Waarderingskamer wordt gezocht naar een structurele oplossing en er zal naar worden gestreefd die structurele oplossing per 1 januari 2014 in regelgeving vast te leggen.

NTFR 2013/1583 - Verkregen percelen voor bouw glastuinbouwbedrijf vormen bouwterrein

ECLI:NL:HR:2013:BY2694, datum uitspraak 07-06-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft percelen grond gekocht met de bedoeling om op het geheel een glastuinbouwbedrijf te doen verrijzen. Vóór de levering zijn de opstallen voor rekening van de verkopers verwijderd. Belanghebbende heeft slechts over een deel van de koopsom overdrachtsbelasting voldaan, omdat het grootste deel van de percelen één bouwterrein vormde. De levering ervan is volgens haar onderworpen aan omzetbelasting, waardoor zij vrijgesteld meent te zijn van overdrachtsbelasting. De inspecteur zag echter op grond van nationaal recht geen levering van een bouwterrein en heeft overdrachtsbelasting nageheven. Hof Den Haag heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. De Hoge Raad deelt de visie van het hof.

NTFR 2013/1584 - Terugwerkende kracht tariefverlaging overdrachtsbelasting kan niet worden getoetst aan algemeen rechtsbeginsel

ECLI:NL:HR:2013:BZ7863, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Bij wet van 22 december 2011 is het tarief voor de overdrachtsbelasting verlaagd tot 2%. Volgens de Hoge Raad vormt de terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 waarmee deze wetswijziging is ingevoerd, geen met verdragsrecht strijdige discriminatie. Verder staat het toetsingsverbod (Harmonisatiewetarrest) eraan in de weg dat een rechter wetgeving in formele zin toetst aan een algemeen rechtsbeginsel zoals het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2013/1585 - Besluit ondernemingsfaciliteiten overdrachtsbelasting aangepast

Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit van 16 oktober 2012, nr. BLKB2012/611M, vervangen. De aanleiding is een wijziging per 1 juli 2013 van art. 5b Uitv.besl. BRV waarmee de onderdelen die zien op interne reorganisatie zijn aangepast. Onderdeel 10 (Interne reorganisatie; wijziging definitie concern) heeft door tijdsverloop zijn belang verloren en is vervallen. Onderdeel 11 (Interne reorganisatie; concernvereiste van drie jaar) is aangepast. De in het besluit van 16 oktober 2012 opgenomen goedkeuringen zijn per 1 juli 2013 gecodificeerd, op één situatie na. Het betreft een situatie waarin binnen drie jaar na de verkrijging de niet geheven belasting alsnog is verschuldigd als gevolg van een verkoop van een gedeelte van het concern. Voor deze situatie is een nieuwe goedkeuring opgenomen.

NTFR 2013/1586 - Rechterlijke garantie dat wilsafhankelijk materiaal niet voor beboeting wordt gebruikt

ECLI:NL:HR:2013:BZ3640, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. M. Hendriks
Eiser tot cassatie had een bankrekening in Zwitserland. Hij was voorts de eerste begunstigde (‘first beneficiary’) ter zake van alle activa en inkomsten van een Liechtensteinse Stiftung. Het doel van die Stiftung was het beheer van die Zwitserse bankrekening. Eind 2000 is de Stiftung geliquideerd. In juni 2009 heeft de inspecteur op grond van art. 47 AWR eiser om informatie over die Stiftung gevraagd. Eiser heeft verklaard niet te kunnen antwoorden op de vraag hoeveel vermogen in de Stiftung was ondergebracht en dat hij niet beschikte over stukken ter zake van de Stiftung. In verband met dreigend verloop van navorderingstermijnen heeft de inspecteur tot behoud van zijn rechten over 1998 en 1999 aan eiser geschatte navorderingsaanslagen VB en IB opgelegd, alsmede vergrijpboeten van 100%. In civiel kort geding vordert de Staat van eiser alsnog, onder dwangsom, de verstrekking van de gevorderde informatie. In geschil is of de Staat de informatie op straffe van verbeurte van een dwangsom mocht vorderen. Zowel de voorzieningenrechter als in hoger beroep de civiele kamer van het hof hebben die vordering toewijsbaar geacht.

NTFR 2013/1587 - Kwade trouw van frauduleuze adviseur kan aan belanghebbende worden toegerekend

ECLI:NL:GHAMS:2013:2045, datum uitspraak 27-06-2013, publicatiedatum 17-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007 diverse aftrekposten opgevoerd. Deze aangifte is door verweerder gevolgd bij de definitieve aanslag. Er is onderzoek gedaan naar een aantal aangiftebiljetten inkomstenbelasting van belastingplichtigen die dezelfde belastingadviseur hadden als belanghebbende en daaruit bleek dat die belastingadviseur de aangiftebiljetten niet naar waarheid had ingevuld. De adviseur is strafrechtelijk wegens fraude veroordeeld. In vrijwel alle gevallen leidde dit onderzoek tot het opleggen van een (of meer) navorderingsaanslagen, zo ook bij belanghebbende. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de kwade trouw van de (toenmalige) gemachtigde aan belanghebbende dient te worden toegerekend en dat in het geval van kwade trouw de grief van belanghebbende omtrent het ontbreken van een nieuw feit geen behandeling meer behoeft. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2013/1588 - Navorderingsaanslagen vernietigd omdat inspecteur niet voortvarend heeft gehandeld

ECLI:NL:GHARL:2013:CA3163, datum uitspraak 04-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende houdt alle aandelen in een groep van vennootschappen. Op 26 januari 2005 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Daaruit bleek dat sprake was van verkapte uitdelingen en van een buitenlandse bankrekening. Het boekenonderzoek heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek van 13 juli 2006 tot 4 juli 2007 en een strafrechtelijke veroordeling. Op 14 april 2008 zijn met toepassing van de verlengde navorderingtermijn de onderhavige navorderingsaanslagen IB 1998 en 1999 aan belanghebbende opgelegd, waarin verkapte uitdelingen zijn begrepen. Voor het hof stelt belanghebbende onder meer dat de navorderingsaanslagen in strijd met het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel zijn opgelegd. Het hof onderschrijft die stelling. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur voortvarend genoeg heeft gehandeld, de FIOD heeft te gelden als onderdeel van de Nederlandse belastingautoriteiten. Het hof constateert vervolgens dat de inspecteur uiterlijk op 27 juni 2007 volledig op de hoogte was van de door belanghebbende verzwegen inkomsten. Niettemin heeft de inspecteur, zonder deugdelijke reden, gewacht tot 14 april 2008 met het opleggen van de navorderingsaanslagen. Dat is niet voortvarend genoeg, zodat de navorderingsaanslagen terecht door de rechtbank zijn vernietigd.

NTFR 2013/1589 - Passieve opstelling jegens belastingadviseur geen grond voor oplegging vergrijpboete

ECLI:NL:GHARL:2013:4475, datum uitspraak 25-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende, een projectontwikkelaar, heeft grond verkocht. De verschuldigde omzetbelasting is niet op aangifte voldaan. De inspecteur heeft nageheven met een vergrijpboete. Volgens de rechtbank kan belanghebbende opzet worden verweten, zodat terecht een boete is opgelegd. Het hof is het daar niet meer eens. Anders dan waarvan de inspecteur is uitgegaan, heeft niet de directeur van belanghebbende zelf de aangifte verzorgd, maar de belastingadviseur van belanghebbende. Volgens het hof wist belanghebbende dat de verschuldigde omzetbelasting moest worden voldaan, maar is zij ervan uitgegaan dat haar adviseur een regeling had getroffen op grond waarvan betaling later kon plaatsvinden. In dit verband had belanghebbende zich volgens het hof in de samenwerking met de adviseur weliswaar actiever moeten opstellen, maar door dit na te laten is geen sprake van grofschuldig laat staan van opzettelijk handelen. Daarom vernietigt het hof de boetebeschikking.

NTFR 2013/1591 - Schatting inspecteur van met illegale gokactiviteiten en witwassen behaalde winst is niet redelijk

ECLI:NL:HR:2013:377, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
Belanghebbende heeft met illegale gokactiviteiten en witwassen winst uit onderneming genoten. Hij heeft geen deugdelijke administratie bijgehouden. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld. Het wederrechtelijk door belanghebbende verkregen voordeel is door de strafrechter vastgesteld op € 15.000 per jaar. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen is de inspecteur op basis van schattingen uitgegaan van hogere winsten. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/420) heeft vooropgesteld dat de bewijslast in deze procedure moet worden omgekeerd en verzwaard wegens schending van de administratieplicht. Met de stelling dat de winst conform het oordeel van de strafrechter € 15.000 bedraagt, slaagt belanghebbende niet in die verzwaarde bewijslast. Wel heeft het hof de schatting van de inspecteur onredelijk en willekeurig geacht. De inspecteur heeft namelijk zijn schatting onvoldoende kunnen onderbouwen. Daarom heeft het hof de winstcorrectie in goede justitie op € 27.500 per kalenderjaar bepaald.

NTFR 2013/1592 - Partijen twisten over uitleg vaststellingsovereenkomst

ECLI:NL:HR:2013:467, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
Belanghebbende heeft in 2006, vlak voor zijn emigratie naar Hongarije, zijn assurantieportefeuille verkocht. De koper heeft een gedeelte van de verkoopopbrengst in een depot gestort. In 2010, als belanghebbende een gedeelte van het in depot gestorte bedrag ontvangt, is het depotbedrag belastbaar. Belanghebbende is in 2010 echter geen premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Op de nagekomen lasten, die naar het oordeel van Hof Den Bosch (NTFR 2012/1832) niet onder het bereik van de vaststellingsovereenkomst vallen, is goed koopmansgebruik van toepassing; deze zijn aftrekbaar in 2008 en 2010. Belanghebbende heeft geen recht op een vergoeding van materiële schade doch wel op een vergoeding van immateriële schade.

NTFR 2013/1594 - Pro-rataberekening elders belast van belanghebbende wordt niet gevolgd

ECLI:NL:HR:2013:368, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013
Belanghebbende belegde in o.a. de Verenigde Staten in onroerend goed in de vorm van participaties in onroerendgoedprojecten. Belanghebbende heeft de inkomsten uit deze participaties aangegeven in box 3. De inkomsten uit andere participaties heeft belanghebbende in box 1 aangegeven. In 2006 heeft belanghebbende het Q-fonds aangekocht voor $100.000. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2005 heeft de inspecteur de aftrek elders belast in box 3 niet verleend aangezien het nettobuitenlands vermogen, na aftrek van de schulden die aan de buitenlandse onroerendgoedbezittingen (OZ-fondsen) zouden moeten worden toegerekend, nihil is. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2006 heeft de inspecteur tevens de aftrekbare rente in verband met participaties in buitenlandse OZ-fondsen in box 1 beperkt. Hof Amsterdam (NTFR 2013/650) heeft de berekening van de aftrek elders belast van de inspecteur gevolgd waarbij hij is uitgegaan van de veronderstelling dat kas-, bank- en spaarsaldi niet en effecten voor maximaal 70% met geldleningen zijn gefinancierd en uitgaat van de totale bedragen van de bezittingen en schulden zoals door belanghebbende in zijn aangifte zijn opgenomen. Gelet op de overfinanciering heeft belanghebbende geen recht op aftrek elders belast. Het hof heeft bovendien niet aannemelijk geacht dat een deel van de financiering met geleend geld betrekking heeft op de buitenlandse OZ-fondsen, zodat geen grond aanwezig is voor een hogere renteaftrek in box 1 dan door de inspecteur in aanmerking is genomen. De inspecteur heeft in box 3 terecht geen aftrek elders belast verleend en heeft de renteaftrek in box 1 in verband met participaties in buitenlandse OZ-fondsen terecht beperkt.

NTFR 2013/1595 - Aftrek btw bij verbouwing boerderij tot woning/kantoor

ECLI:NL:HR:2013:58, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende, ondernemer, heeft een boerderij gekocht, bestaande uit een woongedeelte met stal. Bij de verbouwing is een gedeelte van de stal toegevoegd aan het woongedeelte en het restant is kantoor geworden. Na de verbouwing besloeg de woning 75% en het kantoor 25%. De inspecteur heeft 75% van de in aftrek gebrachte omzetbelasting nageheven. De Hoge Raad verwijst waarbij het volgende in aanmerking dient te worden genomen. Onderzocht moet worden of en zo ja welke van de verbouwingswerkzaamheden kunnen worden gesplitst in 1. duurzame aanpassingen en voorzieningen die afzonderlijk dan wel tezamen een investeringsgoed vormen, en in 2. aanpassingen en voorzieningen die niet duurzaam zijn.

NTFR 2013/1596 - Aftrek btw bij verbouwing woonboerderij

ECLI:NL:HR:2013:60, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende is een fiscale eenheid, waarvan A deel uitmaakte. Aan A is een woonboerderij, bestaande uit een woongedeelte en een stal, geleverd. Bij de verbouwing is het woongedeelte veranderd in kantoor en de stal in woonruimte. De inspecteur stelt dat 80% van de in aftrek gebrachte omzetbelasting moet worden toegerekend aan de woonruimte en derhalve nageheven. De Hoge Raad verwijst waarbij het volgende in aanmerking dient te worden genomen. Onderzocht moet worden of en zo ja welke van de verbouwingswerkzaamheden kunnen worden gesplitst in (i) duurzame aanpassingen en voorzieningen die afzonderlijk dan wel tezamen een investeringsgoed vormen, en in (ii) aanpassingen en voorzieningen die niet duurzaam zijn. Hierbij is niet van belang of ter zake van de aankoop van de woonboerderij omzetbelasting in rekening is gebracht en of deze omzetbelasting in aftrek is gebracht, en of de woonboerderij later voorafgaand aan de verbouwingswerkzaamheden door belanghebbende tot haar bedrijfsvermogen is gerekend.

NTFR 2013/1597 - Op bescheid vermelde omzetbelasting is niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHARL:2013:4485, datum uitspraak 25-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van drs. C. Verweij
Belanghebbende heeft in oktober 2008 overeenstemming bereikt met A over een nieuw te bouwen bedrijfspand. Op een bescheid van 20 oktober 2008 van A, gericht aan belanghebbende, is een aanneemsom van € 685.000 vermeld en € 130.150 aan omzetbelasting. Vermeld op het bescheid is dat betaling binnen veertien dagen dient te geschieden. Het pand is in mei 2009 opgeleverd. In 2008 heeft belanghebbende geen betalingen verricht. Belanghebbende heeft het bedrag van € 130.150 in het vierde kwartaal van 2008 in aftrek gebracht. Volgens de inspecteur is dat niet terecht en hij heeft nageheven met een vergrijpboete. Het hof deelt de visie van de inspecteur. Nu in het vierde kwartaal geen levering of dienst aan belanghebbende is verricht en ook geen sprake is geweest van vooruitbetalingen, is hier sprake van een factuur waarop ten onrechte omzetbelasting is vermeld. In een geval als hier aan de orde, is die omzetbelasting niet aftrekbaar, aldus het hof. Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende grofschuldig heeft gehandeld. Daarom is terecht een vergrijpboete opgelegd.

NTFR 2013/1598 - Schoolgebouwconstructie door gemeente vormt geen misbruik van recht

ECLI:NL:GHARL:2013:4780, datum uitspraak 18-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende, de gemeente Wageningen, heeft met behulp van een stichting een schoolgebouwconstructie opgezet. De inspecteur heeft de door belanghebbende in dit kader in aftrek gebrachte omzetbelasting nageheven. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Het hof heeft echter een andere visie en vernietigt de naheffingsaanslag. Volgens het hof vormt de levering van het schoolgebouw door belanghebbende tegen een vergoeding van € 440.000 aan de stichting een economische activiteit. Van een symbolische vergoeding is geen sprake. Belanghebbende is daarbij opgetreden als ondernemer en niet in haar hoedanigheid van overheid. Van misbruik van recht is volgens het hof geen sprake. Belanghebbende heeft, zo concludeert het hof, recht op aftrek van de omzetbelasting op de bouwkosten van het schoolgebouw.

NTFR 2013/1599 - Bij constatering onregelmatigheden accijnsgoederen dient bedrijf gelegenheid te krijgen tegenbewijs te leveren: vijf weken is te kort

ECLI:NL:HR:2013:56, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft in 2005 drie keer een partij wodka uit haar accijnsgoederenplaats uitgeslagen, bestemd om onder schorsing van accijns te worden overgebracht naar een belastingentrepot in het Verenigd Koninkrijk. Van de administratief geleidedocumenten heeft zij terugzendingsexemplaren ontvangen. Uit onderzoek in mei 2006 is de inspecteur gebleken dat de drie terugzendingsexemplaren voorzien waren van valse afdrukken van de Britse douane. De bevindingen zijn in een controlerapport vastgelegd en op 31 juli 2007 aan belanghebbende ter kennis gebracht met de mededeling dat de naheffingsaanslag haar separaat zal worden toegezonden. Bij brief van 24 augustus 2007 heeft de inspecteur aan belanghebbende laten weten dat hij accijns zal naheffen. Met dagtekening 5 september 2007 is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. De feitenrechters hebben de naheffingsaanslag in stand gelaten. De Hoge Raad vernietigt de naheffingsaanslag echter. De Hoge Raad zet uiteen dat alvorens ervan kan worden uitgegaan dat de overtreding of onregelmatigheid geacht wordt te zijn begaan in de lidstaat van vertrek en deze laatste bevoegd is tot invordering van accijns over te gaan, het betrokken bedrijf gelegenheid moet worden geboden bewijs te leveren dat de handeling regelmatig was of dat de overtreding of de onregelmatigheid daadwerkelijk in een andere lidstaat werd begaan. Een bedrijf dat ervan in kennis wordt gesteld dat de aftekeningen op een terugzendingsexemplaar van het geleidedocument vals of vervalst zijn, dient een termijn van twee tot drie maanden te krijgen om het desbetreffende bewijs te leveren. Hier is een termijn van ‘slechts’ vijf weken in acht genomen.

NTFR 2013/1600 - Bijzondere tarief voor kampeerauto's kan niet met terugwerkende kracht tot datum tenaamstelling worden toegepast

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1699, datum uitspraak 23-05-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende is eigenaar van een kampeerauto. De Belastingdienst heeft ter zake van de motorrijtuigenbelasting steeds het normale tarief voor personenauto’s van belanghebbende geïnd. Belanghebbende heeft op 30 december 2011 verzocht om toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s, met terugwerkende kracht tot de datum van de tenaamstelling. De inspecteur heeft het bijzondere tarief toegepast met terugwerkende kracht tot 1 december 2011. Het hof is met Rechtbank Haarlem van oordeel dat de inspecteur het bijzondere tarief in beginsel op goede gronden heeft toegekend met ingang van 1 december 2011. Uit de wet blijkt immers dat het bijzondere tarief wordt toegepast op verzoek en terugwerkt tot het moment waarop het verzoek is gedaan dan wel tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.

NTFR 2013/1601 - Meerdere naheffingen voor gebruik bedrijfsvoorraadauto zonder handelaarskenteken: geen 'criminal charge'

ECLI:NL:GHARL:2013:CA3909, datum uitspraak 11-06-2013, publicatiedatum 20-06-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende exploiteert een autobedrijf. Tot zijn bedrijfsvoorraad behoort een auto waarmee op 10 juli 2011, 14 juli 2011, 15 juli 2011 en 25 juli 2011 zonder het voeren van een handelaarskenteken gebruik is gemaakt van de weg. In verband hiermee heeft de inspecteur de onderhavige vier naheffingsaanslagen over telkens een tijdvak van twaalf maanden opgelegd met verzuimboeten van telkens 100%. Eerder heeft belanghebbende ook al naheffingsaanslagen met boeten ontvangen voor het gebruik van de auto. Belanghebbende vindt een en ander te veel geworden, maar krijgt het hof niet aan zijn zijde. Onder verwijzing naar HR 17 februari 2006, nr. 41 660, NTFR 2006/304 oordeelt het hof namelijk dat de inspecteur gerechtigd is voor het gebruik (zonder handelaarskenteken) per kalenderdag na te heffen. Daarbij wordt de belasting telkens berekend over een tijdsduur van twaalf maanden. Anders dan belanghebbende stelt, vormen de naheffingsaanslagen volgens het hof geen ‘criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM. Naheffing op grond van art. 69 Wet MRB 1994 heeft namelijk niet een bestraffend of afschrikwekkend karakter. De verzuimboeten acht het hof terecht opgelegd en hier passend en geboden.

NTFR 2013/1603 - Bepaling huurwaarde met of zonder btw dient per afzonderlijk WOZ-object te worden beoordeeld

ECLI:NL:HR:2013:477, datum uitspraak 09-08-2013, publicatiedatum 09-08-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenares en verhuurster van een gebouw dat bestaat uit vijftien afzonderlijke WOZ-objecten. Op 1 januari 2007 is één van de WOZ-objecten verhuurd. In de loop van 2007 zijn nog drie WOZ-objecten verhuurd. In geschil is of bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer van de WOZ-objecten per 1 januari 2009 via de huurwaardekapitalisatiemethode de huurwaarde met of zonder btw moet worden bepaald. De Hoge Raad zet uiteen dat – anders dan belanghebbende betoogt – deze vraag per afzonderlijk WOZ-object dient te worden beoordeeld, dat wil zeggen dat per WOZ-object moet worden beoordeeld of het ten minste twee jaren tevoren in gebruik is genomen. Met betrekking tot veertien WOZ-objecten is dit laatste op de waardepeildatum 1 januari 2009 niet het geval, zodat voor die veertien WOZ-objecten een te veronderstellen levering op deze waardepeildatum niet van btw is vrijgesteld.

NTFR 2013/1604 - Ook aan echtgenoten dienen medebelanghebbendebeschikkingen te worden afgegeven

ECLI:NL:GHARL:2013:4345, datum uitspraak 18-06-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 33, gepubliceerd op 15-08-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtgenoten wonen in een tot woning dienende onroerende zaak. Ten aanzien van de echtgenoot heeft de heffingsambtenaar een WOZ-beschikking gegeven voor het kalenderjaar 2011 naar een waardevaststelling van € 394.000. De echtgenoot heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend. Later heeft belanghebbende de ambtenaar verzocht haar een zogenoemde medebelanghebbendebeschikking voor het jaar 2011 af te geven. De ambtenaar heeft dit gedaan, waarbij de waarde eveneens op € 394.000 is bepaald. In beroep heeft de rechtbank ambtshalve de beschikking vernietigd, omdat art. 28 Wet WOZ volgens de rechtbank niet is bedoeld voor echtgenoten. Volgens het hof is de visie van de rechtbank onjuist. De tekst noch de wetsgeschiedenis van art. 28 Wet WOZ biedt steun aan de visie van de rechtbank. Integendeel. Blijkens de wetsgeschiedenis is juist onderkend dat medebelanghebbendebeschikkingen ook aan echtgenoten kunnen worden gegeven. Inhoudelijk is het hof van oordeel dat de vastgestelde waarde van € 394.000 aannemelijk is gemaakt door de ambtenaar.