Aflevering 43

Gepubliceerd op 24 oktober 2013

NTFR 2013/2019 - Vijftien stellingen naar aanleiding van het debat over brievenbusmaatschappijen

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 geschreven door prof. dr. P.H.J. Essers
Ter voorbereiding van het op 12 september 2013 gehouden rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over bijzondere financiële instellingen, in de volksmond: brievenbusmaatschappijen, heb ik een vijftiental stellingen geponeerd. Deze wilde ik de lezer van de Opinie-rubriek niet onthouden aangezien ze stuk voor stuk duidelijke meningen bevatten. Vandaar dat ik ze integraal in deze Opinie heb opgenomen.

NTFR 2013/2020 - Nota naar aanleiding van het verslag en nota van wijziging Wet maatregelen woningmarkt 2014

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging aan de Tweede Kamer gestuurd inzake het wetsvoorstel ‘Wet maatregelen woningmarkt 2014’. In dat wetsvoorstel zijn voorstellen opgenomen voor de verhuurderheffing en voor de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting.

NTFR 2013/2021 - Voortgang Belastingplan 2014

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake de wetsvoorstellen ‘Belastingplan 2014’ en ‘Overige fiscale maatregelen 2014’ naar de Tweede Kamer gestuurd, alsmede de tweede nota van wijziging op beide wetsvoorstellen. In de nota van wijziging op het wetsvoorstel ‘Belastingplan 2014’ zijn naast enkele technische aanpassingen de gevolgen van het Begrotingsakkoord 2014 opgenomen. Het gaat in dit verband om de volgende onderwerpen:

NTFR 2013/2025 - Vergoeding voor werkzaamheden in verband met restitutie van schilderijen behoort tot winst

ECLI:NL:GHAMS:2013:1811, datum uitspraak 11-04-2013, publicatiedatum 03-07-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende oefent een advocatenpraktijk uit, waarvan de directeur en enig aandeelhouder A is. A is door een andere advocaat F ingeschakeld om namens B (de erfgenaam van C) schilderijen, die in het verleden tot het eigendom van het bedrijf van C, D bv, behoorden, van de Staat terug te vorderen. F en A zouden uitsluitend worden beloond indien de Staat het restitutieverzoek (gedeeltelijk) zou inwilligen. Daartoe is afgesproken dat belanghebbende 23% van de aandelen in D bv zou verkrijgen bij een positieve uitkomst. Dit percentage is later verminderd tot 19,75%. Nadat de schilderijen werden gerestitueerd medio 2006, hebben F en A afstand gedaan van hun aanspraak op economische gerechtigdheid in aandelen in D bv. In 2007 heeft belanghebbende een bedrag van € 7.000.000 ontvangen voor de door haar verrichte diensten aan B. Bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 2007 heeft de inspecteur de door belanghebbende aangegeven winst van negatief € 521.995 verhoogd met een bedrag van € 7.000.000. In geschil is of de afstandsverklaring geheel om niet is geschied of dat het recht op honorarium voor de door A verrichte werkzaamheden (deels) als tegenprestatie voor het doen van afstand van het recht op levering van aandelen in D bv of als een vervanging van dat recht moet worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat het recht op vergoeding voor de verrichte werkzaamheden is gehandhaafd en dat (alleen) van het recht op levering van aandelen in D bv om niet afstand is gedaan, zodat de vergoeding die door A en B uiteindelijk op € 7.000.000 is vastgesteld, slechts als een vergoeding voor verrichte werkzaamheden kan worden beschouwd. De afstandsverklaring en de ontbinding staan bovendien in een zodanig ver verwijderd verband tot de prestatie waarvoor F en A door B zijn ‘ingehuurd’– te weten het door de Staat doen restitueren van schilderijen – , dat het voor die prestatie betaalde honorarium ook niet (deels) aan die afstandsverklaring is toe te rekenen. Er is dan ook geen sprake van een voordeel ter zake van een ‘vervreemding’ van het recht op levering van aandelen in D bv. Het bedrag dient tot haar belastbare winst van het jaar 2006 te worden gerekend, omdat de door belanghebbende verleende juridische diensten in 2006 ten uitvoer zijn gebracht en goed koopmansgebruik eraan in de weg staat dat winstneming wordt uitgesteld tot na 2006.

NTFR 2013/2026 - Bestelauto van aannemer uitsluitend geschikt voor goederenvervoer: geen 'bijtelling'

ECLI:NL:GHARL:2013:6525, datum uitspraak 03-09-2013, publicatiedatum 16-09-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende exploiteert een aannemersbedrijf. Hij beschikt over een bestelauto ter zake waarvan de inspecteur een bijtelling heeft toegepast over het privégebruik. Zowel de rechtbank als het hof is echter van oordeel dat dit niet terecht is. De bestelauto is namelijk door aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen. Het hof heeft in dat verband onder meer erop gewezen dat de bestelbus is verlengd om bepaalde gipsplaten te kunnen vervoeren, de ramen zijn voorzien van tralies, op de deuren inbraakwerende sloten zijn geplaatst, rekken en opbergvoorzieningen in het laadgedeelte aanwezig zijn en de hoofdsteun van de bijrijdersstoel is verwijderd.

NTFR 2013/2027 - Vorming voorziening door kredietinstelling voor kosten bewindvoering terecht geweigerd

ECLI:NL:GHARL:2013:6384, datum uitspraak 27-08-2013, publicatiedatum 09-09-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende is een kredietinstelling. Bij beschikking van 18 november 2004 van Rechtbank Zwolle is zij op grond van de Wet Toezicht Kredietwezen onder bewind gesteld. De bewindvoering is eind 2006 geëindigd. Belanghebbende wenst in 2003 een voorziening van € 264.000 te vormen voor de kosten van bewindvoering. De inspecteur heeft dat niet toegestaan. Het hof oordeelt in de eerste plaats dat, anders dan belanghebbende stelt, alle op de zaak betrekking hebbende stukken door de inspecteur zijn overgelegd. Vervolgens oordeelt het hof dat de taken van de bewindvoerder zijn te onderscheiden in activiteiten gericht op normaal beheer van de onderneming als ‘going concern’ en activiteiten gericht op vereffening van de onderneming. Met betrekking tot de eerstgenoemde activiteiten is het hof van oordeel dat de uitgaven die in verband hiermee moeten worden gemaakt niet toerekenbaar zijn aan de bedrijfsvoering vóór 31 december 2003. Met betrekking tot de vereffeningsactiviteiten is niet aannemelijk dat op 31 december 2003 reeds een redelijke mate van zekerheid bestond dat die uitgaven gemaakt zouden worden. De inspecteur heeft volgens het hof daarom terecht vorming van de voorziening niet toegestaan.

NTFR 2013/2030 - Verrekening met WAO-uitkering kan niet tweemaal in mindering worden gebracht

ECLI:NL:HR:2013:992, datum uitspraak 18-10-2013, publicatiedatum 21-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 32.066 als negatief loon vermeld. Dit betreft een achteraf te veel uitgekeerde bijstandsuitkering van de gemeente. Aan belanghebbende is met terugwerkende kracht een WAO-uitkering verstrekt, als gevolg waarvan belanghebbende teveel aan bijstand heeft ontvangen. Dat is verrekend met de WAO-uitkering. Hof Amsterdam (NTFR 2013/627) is van oordeel dat het verrekende bedrag weliswaar als negatief loon moet worden aangemerkt, maar dat, nu het UWV bij de berekening van het belastbare loon dit bedrag al van de nabetaling heeft afgetrokken, er geen aanleiding is om dit bedrag bij de heffing van inkomstenbelasting voor de tweede keer in mindering te brengen. Hof Amsterdam heeft zich verder verenigd met de oordelen van de rechtbank over de ziektekosten, scholingsuitgaven, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en de eigen woning.

NTFR 2013/2031 - Binnenvaartschipper is als Rijnvarende verzekerings- en premieplichtig in Nederland

ECLI:NL:HR:2013:CA0827, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 24-05-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende woonde in 2007 in Nederland en was in dienst bij A te Luxemburg. Hij was op het grondgebied van de EU werkzaam op een binnenvaartschip. Het schip is eigendom van C te Q en is in Nederland geregistreerd. In 2007 heeft belanghebbende in Luxemburg sociale verzekeringspremies betaald. Door de Luxemburgse autoriteiten is aan hem een zogenoemde E 101-verklaring afgegeven, die inhoudt dat de sociale zekerheidswetgeving van Luxemburg toepasselijk is op grond van Verordening 1408/71. De in geschil zijnde vraag of belanghebbende in 2007 in Nederland verplicht verzekerd en premieplichtig was voor de volksverzekeringen, is door het Hof Den Haag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad onderschrijft die beslissing. De Hoge Raad zet uiteen dat belanghebbende als Rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag kan worden aangemerkt. Daarom is slechts de wetgeving van één verdragsluitende partij van toepassing. In casu is dat Nederland, omdat de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort zich in Nederland bevindt. Dit brengt mee dat op belanghebbende in 2007 uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing was. Art. 307 EG (thans art. 351 VWEU) staat hieraan niet in de weg, reeds omdat de regeling in het Rijnvarendenverdrag over de toepasselijke wetgeving niet in strijd is met de bepalingen van het EG-Verdrag. Aangezien het Rijnvarendenverdrag van toepassing is, wordt de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving niet bepaald door de Verordening nr. 1408/71. Daarom kan hier geen betekenis worden toegekend aan een door Luxemburg afgegeven E 101-verklaring.

NTFR 2013/2033 - Periodieke ondersteuningsuitgaven aan partner van overleden vader

ECLI:NL:HR:2013:836, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In 1997 is de vader van belanghebbende overleden. Op grond van zijn testament heeft belanghebbende de last gekregen om de partner (A) met wie de vader een periode van zes à zeven jaar ongehuwd heeft samengewoond, geldelijk te ondersteunen met een maandelijkse lijfrente-uitkeringen van f 1.250. Hieraan heeft belanghebbende voldaan. In geschil is of belanghebbende in 2007 recht heeft op persoonsgebonden aftrek. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van Hof Arnhem (NTFR 2012/1013) dat geen sprake is van een uit het familierecht voortvloeiende verplichting (art. 6.3, lid 1, letter a, Wet IB 2001). Het hof heeft verder geoordeeld dat de uitkering ook niet berust op een dringende morele verplichting (art. 6.3, lid 1, letter f, Wet IB 2001). Of daarvan sprake is, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld naar de toestand op het tijdstip waarop het vorderingsrecht ontstaat, in dit geval ten tijde van het overlijden van erflater. De op dat tijdstip bestaande maatschappelijke positie en vooruitzichten van de betrokkenen, moeten worden meegewogen. Volgens het hof heeft belanghebbende de stelling van de inspecteur dat de inkomens- en vermogenspositie van A ten tijde van het overlijden van erflater (1997) gelijk was aan haar inkomens- en vermogenspositie in 2007, niet weersproken. Gelet daarop is het hof ervan uitgegaan dat A ook na overlijden van de erflater zelf in haar levensonderhoud kon voorzien, zodat aftrek niet is toegestaan. In cassatie slaagt de hiertegen gerichte motiveringsklacht. Uit de stukken blijkt namelijk niet dat de inspecteur dit heeft gesteld. Verwijzing naar Hof Den Bosch moet volgen voor een onderzoek in volle omvang. Daarom behoeft de klacht over de onpartijdigheid van een raadsheer van Hof Arnhem geen behandeling.

NTFR 2013/2036 - Interne reorganisatievrijstelling niet van toepassing omdat het concern vrijwel direct ophoudt te bestaan

ECLI:NL:RBGEL:2013:2457, datum uitspraak 20-08-2013, publicatiedatum 20-08-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
C cv is een vastgoedfonds waarin derden kunnen participeren in het beleggen in onroerende zaken. Beherend vennoot van C cv is E bv. In 2004 verwerft C cv een bedrijfspand. In 2007 sluit E bv met G bv een koopovereenkomst, onder meer inhoudende de verkoop van ten minste 95% van de participaties van de commanditaire vennoten in C cv aan G bv. Vervolgens wordt belanghebbende, X bv, door G bv opgericht met 1.800 gewone aandelen en 16.200 cumulatief preferente aandelen. Op 28 december 2007 worden de cumulatief preferente aandelen in X bv aan C cv geleverd. Op dezelfde dag levert C cv de economische eigendom van het bedrijfspand aan X bv. Hierbij wordt een beroep gedaan op de interne reorganisatievrijstelling in de Wet BRV. Begin 2008 is de opbrengst die is behaald met de verkoop van het bedrijfspand uitgekeerd aan de participanten van C cv. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Rechtbank Gelderland is van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de interne reorganisatievrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV en art. 5b Uitv.besl. BRV. Op hetzelfde moment dat C cv de economische eigendom van het bedrijfspand levert aan belanghebbende is de cv ontbonden aangezien deze op dat moment nog slechts bestaat uit één vennoot, namelijk E bv. Als gevolg hiervan is niet voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een overdracht door een tot het concern behorende vennootschap. Wel moet de verzuimboete worden gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2013/2037 - KB Lux-boeten IB 1990-1992 en VB 1991-1993 vernietigd door Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2013:845, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen in de IB en VB opgelegd met boeten in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject (KB Lux). Hof Den Bosch heeft op basis van bewijsvermoedens het bewijs van de beboetbare feiten geleverd geacht. Wat de IB 1990 t/m 1992 en VB 1991 t/m 1993 betreft houdt de beslissing van het hof geen stand in cassatie. Het hof heeft wat de beoordeling van de boeten (verhogingen) voor die jaren betreft namelijk blijk gegeven van miskenning van HR 28 juni 2013, nr. 11/04152 (NTFR 2013/1385).

NTFR 2013/2038 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet voor jaren vóór 1993

ECLI:NL:HR:2013:842, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Hof Leeuwarden (27 maart 2012, nr. 04/00630, NTFR 2012/1581) heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende op 31 januari 1994 een saldo aanhield bij KB-Lux. Voor de vergrijpboeten IB 1990 tot en met 1992 en VB 1991 tot en met 1993 is het hof uitgegaan van een bewijsvermoeden. In HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, NTFR 2013/1385 heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat bij een saldo op 31 januari 1994 voor de boete IB 1993 en VB 1994 nog het vermoeden gerechtvaardigd is dat het beboetbare feit is gepleegd, maar dat een dergelijk bewijsvermoeden niet opgaat voor eerdere jaren. De boeten IB 1990 tot en met 1992 en VB 1991 tot en met 1993 dienen derhalve te vervallen. Verder is het hof in het dictum van de uitspraak voor de navorderingsaanslagen VB 1994 tot en met 2000 ten onrechte niet uitgegaan van de eerder in de uitspraak genoemde bedragen. De Hoge Raad herstelt deze misslag.

NTFR 2013/2039 - KB-Luxzaak verwezen voor beoordeling boete VB 2000

ECLI:NL:HR:2013:844, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen in de inkomsten- en vermogensbelasting opgelegd met boeten in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject (KB-Lux). Tegen de uitspraak van Hof Den Bosch heeft zowel belanghebbende als de staatssecretaris cassatieberoep aangetekend. Het cassatieberoep van belanghebbende wordt verworpen door de Hoge Raad onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Het middel van de staatssecretaris slaagt ten dele. De uitspraak van het hof geeft wat betreft de beoordeling van de boete inzake de vermogensbelasting over het jaar 2000 namelijk blijk van miskenning van het arrest HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, NTFR 2013/1385. De zaak wordt voor deze boetebeschikking verwezen.

NTFR 2013/2040 - Rechtbank verlangt ten onrechte een nieuwe machtiging

ECLI:NL:HR:2013:840, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar heeft op 3 juli 2012 uitspraak op bezwaar gedaan. Namens belanghebbende is door B en C beroep ingesteld bij Rechtbank Den Bosch. Daarbij is een op 23 maart 2012 ondertekende machtiging gevoegd, waarin B en C gemachtigd worden om namens belanghebbende bezwaar, (hoger) beroep of cassatieberoep in te stellen. De rechtbank vraagt echter om een machtiging die na het doen van de uitspraak op bezwaar door belanghebbende is verstrekt. Aan dit verzoek is niet voldaan. De rechtbank verklaart het beroep op die grond niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van de Hoge Raad ten onrechte. Uit de overgelegde machtiging van 23 maart 2012 blijkt de bevoegdheid van B en C om namens belanghebbende beroep in te stellen. Het beroep is mitsdien ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2013/2043 - Redelijke termijn verlengd door prejudiciële procedure en geheimhoudingsprocedure; verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen

ECLI:NL:RBGEL:2013:2592, datum uitspraak 29-08-2013, publicatiedatum 29-08-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. J. Kastelein
In geschil is of verzoeker recht heeft op een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en beroepsfase, hoe hoog die vergoeding dan moet zijn en aan wie de eventuele overschrijding moet worden toegerekend.

NTFR 2013/2044 - Navordering ter zake van vrijval HIR wegens ontbinding vennootschap is rechtsgeldig

ECLI:NL:HR:2013:987, datum uitspraak 18-10-2013, publicatiedatum 21-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013
Belanghebbende heeft in 1998 een vervangingsreserve gevormd. In 2003 is belanghebbende ontbonden. Hiervan heeft zij geen melding gemaakt in de aangifte VPB voor het jaar 2003. Wel heeft belanghebbende in die aangifte een herinvesteringsreserve aangegeven. Door middel van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag heeft de inspecteur de reserve wegens de ontbinding van belanghebbende alsnog tot de winst van 2003 gerekend. Belanghebbende bestrijdt de navorderingsaanslag met de stellingen dat een nieuw feit ontbreekt en dat geen sprake is van kwade trouw. Hof Arnhem (NTFR 2013/423) ziet dat echter anders. De inspecteur was namelijk niet bekend met de ontbinding van belanghebbende. Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. Bovendien acht het hof belanghebbende te kwader trouw door in de aangifte een herinvesteringsreserve aan te geven.

NTFR 2013/2045 - Proceskostenvergoeding ook in 'no cure no pay' WOZ-procedure

ECLI:NL:HR:2013:995, datum uitspraak 18-10-2013, publicatiedatum 21-10-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013
Belanghebbende heeft met succes bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van haar huis. Ondanks een daartoe strekkend verzoek is haar geen proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep gehonoreerd. De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1147) heeft overwogen dat ook bij procederen op ‘no cure no pay’-basis ruimte is voor toekenning van een proceskostenvergoeding en het hof volgt de rechtbank wat de wegingsfactor 1 betreft. Ten aanzien van de kosten van de deskundige/taxateur heeft het hof overwogen dat aan het taxatierapport niet de eis mag worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter. Voor de hoogte van de kosten heeft het hof aangesloten bij de richtlijn voor de belastingkamers van de gerechtshoven. Het hof heeft deze richtlijn ook toegepast voor de te hanteren wegingsfactor voor de procedure van de rechtbank.

NTFR 2013/2046 - Verduidelijking positie verdragsgerechtigden die dubbelgepensioneerd zijn

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Van der Helder is een gepensioneerde Nederlander die sinds 1991 in Frankrijk woont. Farrington is een gepensioneerde Brit die sinds mei 2004 in Spanje woont. Helder ontvangt wettelijke ouderdomspensioenen uit Nederland, Finland en het Verenigd Koninkrijk en Farrington ontvangt wettelijke ouderdomspensioenen uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Van der Helder en Farrington zijn het langst verzekerd geweest volgens het wettelijke socialezekerheidsstelsel van Nederland en zijn daarom door CVZ op grond van art. 28 en 28bis Verordening 1408/71 als verdragsgerechtigde in de zin van art. 69 Zvw aangemerkt. Zij moeten aan het CVZ een verdragsbijdrage betalen. Van der Helder en Farrington vinden dat op grond van art. 28 en 28bis Verordening 1408/71 doorslaggevend is het aantal jaren dat iemand onder het wettelijke ziektekostenstelsel van een lidstaat viel. Omdat zij tot 2006 in Nederland particulier verzekerd waren, was dat niet het Nederlandse wettelijke ziektekostenstelsel. De CRvB stelt prejudiciële vragen over de uitleg van het begrip ‘wettelijke regeling’ van art. 28 Verordening 1408/71. Het HvJ oordeelt dat met ‘wettelijke regeling waaraan de rechthebbende het langst onderworpen is geweest’ wordt bedoeld de wettelijke regeling die betrekking heeft op pensioenen of renten.

NTFR 2013/2047 - (Geen) misbruik verdragen met Bahrein en Qatar; bankenbelasting en Verenigd Koninkrijk

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013
Tijdens de plenaire behandeling van de belastingverdragen met Qatar en Bahrein heeft de toenmalige staatssecretaris van Financiën toegezegd om ongeveer twee jaar na inwerkingtreding een evaluatie van eventueel misbruik naar de Tweede Kamer te zenden. Met de onderhavige brief van 16 oktober 2013 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie. Noch de omvang van de directe investeringen in Nederland vanuit Bahrein en Qatar, noch de omvang van de verzoeken om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting door inwoners van die landen geven aanleiding om te veronderstellen dat misbruik wordt gemaakt van de belastingverdragen.

NTFR 2013/2048 - Gebruik van g-rekening kan inbreuk maken op pandrecht bedrijfsvereniging

ECLI:NL:HR:2013:CA1736, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 27-09-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
In de periode 1987 tot en met 1989 heeft belanghebbende voor K&R werkzaamheden in onderaanneming verricht. Belanghebbende heeft tevens in onderaanneming voor Perfect gewerkt. Perfect en K&R hebben aan belanghebbende via hun g-rekeningen betalingen gedaan op facturen voor verrichte werkzaamheden en geleverde materialen. Na de faillissementen van Perfect en K&R heeft het UWV zich gewend tot belanghebbende en gesteld dat belanghebbende jegens het UWV onrechtmatig heeft gehandeld door te profiteren van de wanprestatie van Perfect en/of K&R. Gebleken is volgens het UWV dat Perfect en K&R bij de voldoening van facturen te hoge bedragen naar de g-rekening van belanghebbende hebben overgemaakt.

NTFR 2013/2049 - Aansprakelijkstelling aandeelhouder ex art. 40 IW 1990 is terecht

ECLI:NL:GHARL:2013:6388, datum uitspraak 27-08-2013, publicatiedatum 09-09-2013
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2013 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende was tot 18 maart 2004 enig aandeelhouder van A bv. Haar echtgenoot was de bestuurder. De vennootschap bezat een beleggingspand dat de echtgenoot wilde kopen. Gezocht is naar een fiscaal gunstige manier om dit te realiseren. Op 18 maart 2004 heeft belanghebbende de aandelen in A bv overgedragen aan B bv. A bv heeft op 24 maart 2004 om 11:30 uur het beleggingspand verkocht aan B bv waarbij zij een herinvesteringsreserve (HIR) heeft gevormd. Op dezelfde dag om 11:40 uur heeft B bv het pand doorverkocht aan de echtgenoot. Op 24 maart 2004 om 11:55 uur heeft B bv een – met hypotheken bezwaard – horecapand geleverd aan A bv. Op 20 mei 2005 heeft A bv het horecapand overgedragen aan de huurder. B bv is in oktober 2007 failliet verklaard; eind 2010 is A bv ontbonden. De inspecteur heeft aan A bv een navorderingsaanslag VPB over 2003-2004 opgelegd omdat A bv ten onrechte een HIR heeft gevormd. Deze belastingaanslag is niet betaald. De ontvanger heeft belanghebbende vervolgens ex art. 40 IW 1990 aansprakelijk gesteld. Volgens het hof is dat terecht. Het hof stelt voorop dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim en dat A bv geen HIR mocht vormen, omdat het horecapand geen bedrijfsmiddel vormde en derhalve geen sprake was van een herinvestering. Voorts is het hof van oordeel dat het vermogen van A bv is afgenomen anders dan ten gevolge van haar normale bedrijfsuitoefening. De aan- en verkoop van het horecapand paste namelijk niet binnen de normale bedrijfsuitoefening van A bv. Niet aannemelijk is volgens het hof dat het niet aan belanghebbende is te wijten dat de belasting niet is betaald. De aansprakelijkstelling is terecht.