NTFR 2014/2078 - Meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 is niet onverbindend
ECLI:NL:HR:2014:2149, datum uitspraak 08-08-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort MaarschalkBelanghebbende is als bestuurder van een bv aansprakelijk gesteld voor door de bv niet voldane omzetbelasting over 2006 en 2007. Dit door nalatigheid van het door de bv ingeschakelde accountantskantoor. Naderhand zijn in 2009 suppletieaangiften gedaan en zijn naheffingsaanslagen opgelegd. De bv was toen echter al niet meer in staat tot betaling. De betalingsonmacht van de bv is in 2009 gemeld. Hof Den Bosch 2 november 2012, nr. 11/00682 achtte de aansprakelijkstelling van belanghebbende terecht. De Hoge Raad stelt voorop dat de meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 niet onverbindend is. Hier is, nu de nageheven omzetbelasting meer bedraagt dan het belastingbedrag dat op de aangifte is vermeld, bij uitsluiting de meldingsregeling van genoemd artikel van toepassing. Het oordeel van het hof dat het aan grove schuld van het accountantskantoor is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting meer beloopt dan is voldaan, acht de Hoge Raad cassatieproof. Daarbij merkt de cassatierechter op dat grove schuld van het accountantskantoor kan worden toegerekend aan de vennootschap. Het oordeel van het hof dat belanghebbende niet kan worden toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden van art. 36, lid 4, IW 1990 acht de Hoge Raad echter niet juist. Een bestuurder zit namelijk niet vast aan het wettelijke bewijsvermoeden wanneer hij aannemelijk maakt dat het niet tijdig melden niet aan hem is te wijten, dat wil zeggen dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam de betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden doordat opzettelijk of grofschuldig geen of een te lage aangifte is gedaan. In dat kader kan een toerekening aan de belastingschuldige, niet ook de aansprakelijkgestelde worden tegengeworpen. Dat past niet in het aansprakelijkheidsrecht.