Aflevering 34

Gepubliceerd op 21 augustus 2014

NTFR 2014/2067 - Vereenvoudiging: de defiscalisering van de burger

Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 geschreven door prof. dr. H. Vording
Binnenkort publiceert de staatssecretaris zijn gedachten over een hervorming van het belastingstelsel. Zijn uitlatingen daarover in de pers zullen dan vermoedelijk te optimistisch blijken: binnen de kaders van budgettaire en inkomensneutraliteit is er niets belangrijks te bereiken. Of toch wel? De aandacht voor de uitvoerbaarheid van fiscale regels lijkt toe te nemen, en daar zit wellicht toch winst. Daartoe is wel vereist dat we wat 19e-eeuws spinrag wegvegen: in het bijzonder het idee dat de individuele burger als zodanig in de belastingheffing moet worden betrokken.

NTFR 2014/2068 - Niet toekennen partnervrijstelling vormt geen ongerechtvaardigde inbreuk op eigendomsrecht

ECLI:NL:RBGEL:2014:3057, datum uitspraak 13-05-2014, publicatiedatum 14-05-2014
Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. D. van Beelen
Op 14 december 2011 is de vader van belanghebbende overleden. Erflater is na het overlijden van zijn echtgenote op 30 oktober 2005 niet opnieuw gehuwd of als partner geregistreerd geweest. Belanghebbende stond vanaf haar geboorte op hetzelfde adres als erflater ingeschreven. Belanghebbende is nimmer gehuwd of als partner geregistreerd geweest. In de aangifte voor de erfbelasting heeft belanghebbende een beroep gedaan op de vrijstelling voor partners als bedoeld in art. 32, lid 1, onder 4°, onderdeel a, SW 1956. Bij de aanslagregeling is deze vrijstelling niet verleend. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling.

NTFR 2014/2069 - Niet verlenen partnervrijstelling bij recht van overgang in strijd met EU-recht

ECLI:NL:PHR:2014:585, datum uitspraak 12-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
In 2008 is in Duitsland overleden de erflater, die Nederlander was, in Duitsland woonde en Nederland meer dan tien jaar eerder metterwoon had verlaten. De belanghebbende is zijn weduwe en enige erfgename. Tot de nalatenschap behoren onder andere Nederlandse onroerende zaken die na aftrek van toerekenbare hypothecaire schulden € 270.799 vertegenwoordigen. Dat is 78% van de waarde van de volle verkrijging die in casu gelijk is aan de volle nalatenschap. In Duitsland is de belanghebbende, na toepassing van de daar vigerende echtgenotenvrijstelling, geen erfbelasting verschuldigd.

NTFR 2014/2070 - Geen aftrek voorbelasting voor fiscale eenheid wegens wetenschap van fraude

ECLI:NL:RBDHA:2014:8792, datum uitspraak 09-07-2014, publicatiedatum 24-07-2014
Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit drie vennootschappen. In 2006 t/m 2008 zijn door H aan een van die vennootschappen auto’s gefactureerd. Belanghebbende heeft de daarbij in rekening gebrachte omzetbelasting van ruim € 4,6 miljoen als voorbelasting in haar aangiften in aftrek gebracht. Nadat uit een FIOD-onderzoek naar voren was gekomen dat H betrokken was bij btw-fraude met betrekking tot de door hem aan belanghebbende geleverde auto’s, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat een ondernemer die is betrokken bij een btw-fraude geen aanspraak kan maken op aftrek van voorbelasting en dat dit evenzeer geldt voor een ondernemer die weliswaar niet zelf rechtstreeks frauduleus heeft gehandeld, maar die wist dan wel behoorde te weten dat de door hem verhandelde goederen deel uitmaken van een fraudeketen. De rechtbank oordeelt verder dat belanghebbende niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen haar mogelijkheden lag om te zorgen dat zij door haar handelingen niet betrokken raakte bij belastingfraude. Daarbij rekent de rechtbank de wetenschap van de fraude van een van de directeuren van de fiscale eenheid toe aan de fiscale eenheid. De rechtbank vermindert nog wel de naheffingsaanslag met betrekking tot een ander geschilpunt.

NTFR 2014/2071 - Btw gevolgen van wanprestatie kunnen niet worden weggenomen door fictieve heffing

Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
BCR Leasing sluit voor de haar met berekening van btw geleverde auto’s leasingovereenkomsten met natuurlijke of rechtspersonen die deze goederen gedurende de looptijd van de overeenkomst gebruiken. De auto’s blijven eigendom van BCR Leasing. Omdat verschillende betalingen te laat worden verricht of uitblijven, is BCR Leasing genoodzaakt een deel van de leasingovereenkomsten met de in gebreke blijvende leasingnemers te ontbinden. Op grond van deze overeenkomsten zijn de leasingnemers verplicht binnen drie dagen na ontbinding van de desbetreffende overeenkomst het geleasede goed aan BCR Leasing terug te geven. Een aantal leasingnemers weigert het desbetreffende goed terug te geven, zodat BCR Leasing tegen hen een terugvorderingsprocedure heeft ingeleid. Ondanks de inspanningen die BCR Leasing heeft geleverd, is terugvordering voor een aantal goederen niet binnen de gestelde termijn mogelijk. Aangezien voor de ontbonden overeenkomsten geen enkele betaling is geïnd, heeft BCR Leasing niet langer facturen voor deze overeenkomsten opgesteld en heeft zij de daarop betrekking hebbende btw niet meer in rekening gebracht. De Roemeense fiscus heft btw na verhoogd met een boete, omdat de leasing gedurende de looptijd van de overeenkomst moet worden aangemerkt als dienst, die bij afloop van de overeenkomst kan worden gevolgd door een goederenlevering wanneer de leasingnemer de aankoopoptie uitoefent. Voorts stelt deze fiscus zich op het standpunt dat sprake is van een aan btw onderworpen goederenlevering, waarbij de handeling moet worden omschreven als een ‘levering aan zichzelf’ overeenkomstig de Roemeense belastingwetgeving. BCR Leasing stelt dat sprake is van strijd met de Btw-richtlijn. Op de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht dat art. 16 en 18 Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat de onmogelijkheid voor een leasingmaatschappij van de leasingnemer de geleasede goederen terug te krijgen na ontbinding van de leasingovereenkomst wegens niet-nakoming door de leasingnemer, ofschoon deze maatschappij maatregelen tot terugvordering van deze goederen heeft genomen en na ontbinding van de overeenkomst geen tegenprestaties meer heeft ontvangen, niet kan worden gelijkgesteld met een goederenlevering onder bezwarende titel in de zin van deze artikelen.

NTFR 2014/2072 - Geen invoerbelasting wanneer reeds is geheven bij toegepaste verleggingsregeling

Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
In juni 2006 heeft Equoland bij de Italiaanse douane aangifte ten invoer gedaan van een partij derdelandgoederen, onder vermelding dat deze voor btw-doeleinden worden opgeslagen in het belastingentrepot. Bijgevolg is geen betaling van btw bij invoer verlangd. Op de dag na de invoer heeft de entrepotbeheerder de goederen die in zijn entrepot zouden worden opgeslagen, geregistreerd in de voorraadadministratie. Toen bleek dat de goederen nooit daadwerkelijk in het entrepot waren binnengebracht, maar slechts fictief, door inschrijving in de voorraadadministratie, zijn zij onmiddellijk aan het stelsel van het belastingentrepot onttrokken en is de btw door Equoland voldaan met toepassing van de verleggingsregeling. De douane stelt zich op het standpunt dat, doordat de voorwaarden voor uitstel van betaling van de btw bij invoer niet zijn vervuld, aangezien de goederen niet daadwerkelijk in het belastingentrepot zijn binnengebracht, Equoland de verschuldigde belasting niet heeft betaald en de btw bij invoer nageheven, vermeerderd met een geldboete. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2014/2073 - Wijziging medische vrijstelling btw vanwege Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 geschreven door mr. A. Vroon
Per 1 januari 2015 wordt de vrijstelling in de btw voor bepaalde diensten die in het kader van de AWBZ worden verleend en voor huishoudelijke verzorging die in het kader van de Wmo wordt verleend, gewijzigd door inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Wmo 2015 kent een andere systematiek en terminologie dan de Wmo. Daarom wordt ook de tekst van de medische vrijstelling in de btw gewijzigd. De wijziging is van technische aard. Zij beoogt niet de reikwijdte van deze vrijstelling uit te breiden of te beperken.

NTFR 2014/2074 - Heffingsambtenaar maakt eerst in appel aannemelijk dat de legesverordening niet in strijd is met de opbrengstlimiet

ECLI:NL:GHARL:2014:4031, datum uitspraak 20-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Voor het in behandeling nemen van een bouwvergunning heeft de gemeente Boarnsterhim een nota bouwleges van afgerond € 65.000 aan belanghebbende toegestuurd. In geschil is of de legesverordening onverbindend is wegens strijd met het bepaalde in art. 229b Gem.w. (de opbrengstlimiet). Net als de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat daarvan geen sprake is. Het hof baseert dit oordeel evenwel op basis van eerst in hoger beroep door de heffingsambtenaar overgelegde ‘Financiële info betreffende Categorische opbouw producten’. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij in hoger beroep heeft overgelegd alsmede met de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat het door hem overgelegde overzicht van baten uit de heffing van leges in 2006 en de daaruit bestreken ‘lasten ter zake’ compleet is en is terug te voeren op de gemeentebegroting van 2006. Ook heeft de heffingsambtenaar geloofwaardig verklaard hoe hij de toerekening van uren heeft gecorrigeerd, hetgeen heeft geresulteerd in de vaststelling dat de opbrengsten uit de heffing van leges in 2006 waren geraamd op € 999.369 en de ‘lasten ter zake’ op € 1.105.989. Daarmee zijn door de heffingsambtenaar, naar het oordeel van het hof, naar vermogen de gemotiveerde twijfels van belanghebbende weggenomen. Anders dan belanghebbende meent, behoeven de gegevens en verklaring geen bevestiging van een (externe) accountant. Dat de gevraagde gegevens achteraf zijn opgemaakt en dat reeds daarom de opbrengstlimiet geschonden is, vindt geen steun in het recht. Evenmin kan de stelling van belanghebbende dat de gevraagde gegevens in een laat stadium in de (hoger beroeps)procedure zijn overgelegd tot dat oordeel leiden. Hoezeer aan belanghebbende ook moet worden toegegeven dat de heffingsambtenaar het gevraagde inzicht eerder had behoren te geven, kan dat niet ertoe leiden dat de opbrengstlimiet alsnog geacht moet worden te zijn geschonden.

NTFR 2014/2078 - Meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 is niet onverbindend

ECLI:NL:HR:2014:2149, datum uitspraak 08-08-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 34, gepubliceerd op 21-08-2014 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende is als bestuurder van een bv aansprakelijk gesteld voor door de bv niet voldane omzetbelasting over 2006 en 2007. Dit door nalatigheid van het door de bv ingeschakelde accountantskantoor. Naderhand zijn in 2009 suppletieaangiften gedaan en zijn naheffingsaanslagen opgelegd. De bv was toen echter al niet meer in staat tot betaling. De betalingsonmacht van de bv is in 2009 gemeld. Hof Den Bosch 2 november 2012, nr. 11/00682 achtte de aansprakelijkstelling van belanghebbende terecht. De Hoge Raad stelt voorop dat de meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 niet onverbindend is. Hier is, nu de nageheven omzetbelasting meer bedraagt dan het belastingbedrag dat op de aangifte is vermeld, bij uitsluiting de meldingsregeling van genoemd artikel van toepassing. Het oordeel van het hof dat het aan grove schuld van het accountantskantoor is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting meer beloopt dan is voldaan, acht de Hoge Raad cassatieproof. Daarbij merkt de cassatierechter op dat grove schuld van het accountantskantoor kan worden toegerekend aan de vennootschap. Het oordeel van het hof dat belanghebbende niet kan worden toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden van art. 36, lid 4, IW 1990 acht de Hoge Raad echter niet juist. Een bestuurder zit namelijk niet vast aan het wettelijke bewijsvermoeden wanneer hij aannemelijk maakt dat het niet tijdig melden niet aan hem is te wijten, dat wil zeggen dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam de betalingsonmacht niet rechtsgeldig kon melden doordat opzettelijk of grofschuldig geen of een te lage aangifte is gedaan. In dat kader kan een toerekening aan de belastingschuldige, niet ook de aansprakelijkgestelde worden tegengeworpen. Dat past niet in het aansprakelijkheidsrecht.