Aflevering 12

Gepubliceerd op 25 maart 2010

NTFR 2010/715 - De belastingadviseur, de inkeerder en de Wwft

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 geschreven door mr. M.J. Hamer
Op 1 augustus 2008 is de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme in werking getreden (hierna: Wwft). Deze Wwft heeft de Wet identificatie bij financiële dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties vervangen, en voorts is met deze Wwft uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van de Financial Action Task Force on Moneylaundering (hierna: FATF-aanbevelingen) als ook van de zogenoemde Derde AntiwitwasrichtlijnRichtlijn 2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. en de daarbij behorende Europese UitvoeringsregelingRichtlijn 2005/70/EG tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG wat de definitie betreft van politiek prominente personen en wat de technische criteria betreft voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten. .

NTFR 2010/716 - Wijziging van enkele fiscale uitvoeringsregelingen

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010
In een ministeriële regeling worden enkele omissies hersteld die samenhangen met de regeling van de staatssecretaris van Financiën van 17 december 2009, nr. DB2009/735M, tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen (Stcrt. 20549). De wijzigingen zijn van redactionele aard en beogen – naast de correctie van de wijzigingsopdrachten – de bij de regeling van 17 december 2009 bedoelde gevolgen alsnog door te voeren. De wijzigingen hebben terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 en 2010.

NTFR 2010/717 - Verlies uit putoptiestransacties niet ten laste van ondernemingsresultaat agrariër

ECLI:NL:HR:2010:BJ7943, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende dreef vanaf 1 januari 2001 een agrarische onderneming. In 2001 heeft hij ten behoeve van die onderneming gronden gekocht. Belanghebbende schreef in 2001 en daarvoor met regelmaat voor grote bedragen putopties op aandelen. De ontvangen premies heeft hij (gedeeltelijk) aangewend voor de financiering van bedrijfsmiddelen van zijn onderneming. In 2001 heeft belanghebbende verlies geleden op de opties en aandelen die vanwege de opties moesten worden aangekocht. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2008/1308) kan dit verlies niet ten laste van het ondernemingsresultaat worden gebracht. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs in cassatie. Winsten of verliezen uit transacties die niet tot de normale ondernemingsuitoefening behoren, kunnen volgens de Hoge Raad als winst of verlies uit die onderneming worden beschouwd, als tussen het resultaat en de ondernemingsuitoefening een nauw verband bestaat. Dat nauwe verband bestaat hier echter niet. De enkele omstandigheid dat belanghebbende de optiepremies heeft aangewend ter financiering van de verwerving van bestanddelen van zijn ondernemingsvermogen, is onvoldoende om de optieverplichtingen tot het ondernemingsvermogen te rekenen.

NTFR 2010/718 - Doorbetaling winst op melkquotum aan broers is niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2010:BL7967, datum uitspraak 19-03-2010, publicatiedatum 19-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende exploiteerde in maatschapsverband met zijn vader een melkveehouderij. In 1991 heeft belanghebbende het maatschapsaandeel van zijn vader, waartoe een melkquotum behoorde, fiscaal geruisloos overgenomen. In 2002 is het melkquotum verkocht. Op grond van een destijds in het overnamecontract opgenomen meerwaardeclausule heeft belanghebbende € 187.211 doorbetaald aan zijn broers. Belanghebbende wenst dit bedrag in mindering te brengen op zijn winst. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2009/964) is dat niet toegestaan. Een redelijke uitleg van de faciliteit van geruisloze doorschuiving brengt volgens het hof – gelet op HR 9 april 2004, nr. 39.152 (NTFR 2004/534 – namelijk mee dat belanghebbende bij de verkoop in 2002 moet afrekenen over de doorgeschoven overdrachtswinst van zijn vader. Nu de doorbetaling volledig betrekking heeft op de waardeaangroei van het melkquotum bij zijn vader, is de doorbetaling niet aftrekbaar. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof.

NTFR 2010/719 - Verplaatsing bedrijf leidt niet tot staking indien identiteit van onderneming dezelfde blijft (I)

ECLI:NL:HR:2010:BK4523, datum uitspraak 19-03-2010, publicatiedatum 19-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende dreef een melkveehouderij. Dit bedrijf heeft hij per 31 december 1998 geruisloos ingebracht in een nieuw opgerichte bv. Begin februari 2000 heeft de bv een groot aantal onroerende zaken verkocht. Eind oktober 2000 heeft de bv een melkveehouderij in Duitsland gekocht. Het melkquotum heeft de bv in 2001 in etappes verkocht. Het vee, een aantal landbouwwerktuigen en inventaris zijn uiterlijk februari 2002 naar het bedrijf in Duitsland overgebracht. Tot medio 2004 is op de Nederlandse locatie nog op bescheiden schaal en door inschakeling van loonbedrijven maïs verbouwd op gepachte grond. De vervreemdingswinsten zijn via het resultaat van de bv verantwoord (er is een herinvesteringsreserve gevormd). De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de geruisloze inbrengfaciliteit, nu de inbreng is gericht op de liquidatie van de onderneming. De Hoge Raad stelt voorop dat de verplaatsing van een bedrijfsuitoefening niet leidt tot staking van de onderneming indien de identiteit van de onderneming na verplaatsing wezenlijk dezelfde is gebleven. In het licht van dit uitgangspunt is het onbegrijpelijk dat, ondanks dat de bv op de nieuwe locatie ook een melkveehouderij uitoefent met gebruikmaking van bedrijfsmiddelen en melkvee die zij heeft meegenomen, het hof heeft geoordeeld dat de veranderingen zo wezenlijk zijn dat de identiteit van de onderneming verloren is gegaan.

NTFR 2010/720 - Verplaatsing bedrijf leidt niet tot staking indien identiteit van onderneming dezelfde blijft (II)

ECLI:NL:HR:2010:BK4551, datum uitspraak 19-03-2010, publicatiedatum 19-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende dreef in 2004 met haar echtgenoot een melkveehouderij. Eind 2004 heeft zij het melkquotum grotendeels verkocht. De daarmee gerealiseerde boekwinst is gedoteerd aan een herinvesteringsreserve (HIR). Op 1 mei 2005 verhuist belanghebbende naar Duitsland. Daar drijft zij ook een melkveehouderij. In 2005 is het in Nederland nog resterende melkquotum verkocht en zijn de onroerende zaken in Nederland verkocht, met uitzondering van tien hectare grasland. De machines en de koeien zijn overgebracht naar het bedrijf in Duitsland, waar het aantal koeien is verdubbeld. De melk die wordt geproduceerd in Duitsland is in 2005 geleverd aan een Duitse melkfabriek. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende ten onrechte een HIR heeft gevormd nu haar onderneming door de bedrijfsverplaatsing is gestaakt. De Hoge Raad stelt voorop dat de verplaatsing van een bedrijfsuitoefening niet leidt tot staking van de onderneming indien de identiteit van de onderneming na verplaatsing wezenlijk dezelfde is gebleven. In het licht van dit uitgangspunt is het onbegrijpelijk dat, ondanks dat belanghebbende op de nieuwe locatie ook een melkveehouderij uitoefent met gebruikmaking van bedrijfsmiddelen en melkvee die zij heeft meegenomen, het hof heeft geoordeeld dat de veranderingen zo wezenlijk zijn dat de identiteit van de onderneming verloren is gegaan. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2010/721 - Kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing omdat onverwezenlijkbaarheid niet is komen vast te staan

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft in 1995 alle aandelen B bv verworven. De verkoper, een zuivelcoöperatie, had een vordering op de overgedragen dochtervennootschap. Na zowel actieve als passieve schuldvernieuwing is belanghebbende het bedrag van die vordering schuldig aan de drie leden van de coöperatie. De vordering van de leden is achtergesteld, draagt 5% rente en moet worden afgelost in drie gelijke jaarlijkse termijnen, maar alleen als belanghebbende in het desbetreffende jaar een winst voor belasting maakt van minimaal f 1 miljoen. Een in 2003 nog resterende schuld vervalt, maar bij een jaarwinst boven de f 1 miljoen delen de crediteuren mee in die winst. Volgens het hof is er geen sprake van vrijgestelde kwijtscheldingswinst.

NTFR 2010/723 - Verlies uit verstrekte gelden voor tandarts geen aftrekbaar ondernemingsverlies

ECLI:NL:GHARN:2010:BL3738, datum uitspraak 02-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende drijft een tandartsenpraktijk. X is al vele jaren haar financieel adviseur. De tandartsenpraktijk beschikte over € 50.000, die tijdelijk overtollig waren. Belanghebbende heeft dit bedrag in 2002 aan haar financieel adviseur verstrekt. Deze is vervolgens met de noorderzon vertrokken en in 2003 failliet verklaard. In 2004 heeft belanghebbende het bedrag van € 50.000 als oninbare vordering ten laste van het bedrijfsresultaat gebracht. De inspecteur heeft dit niet toegestaan. Rechtbank Arnhem en het hof zijn het met de inspecteur eens. Kern van het geschil is, nu sprake is van keuzevermogen, of de wil van belanghebbende erop was gericht de € 50.000 tot haar ondernemingsvermogen te rekenen. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend, omdat de vordering ultimo 2002 niet op de balans is geactiveerd.

NTFR 2010/724 - Waarde eenmanszaak bij inbreng in vof terecht gesteld op goingconcernwaarde

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende drijft sinds de jaren tachtig in de vorm van een eenmanszaak een onderneming. Deze onderneming, een camping, wordt tegen een getaxeerde waarde van f 427.000 ingebracht in een vof. Deze vof, opgericht in maart 2001, bestaat naast belanghebbende, uit haar dochter en haar schoonzoon. In de oprichtingsakte staat dat de stille reserves tot een bedrag van f 140.000 zijn voorbehouden aan belanghebbende. Naar aanleiding van een advertentie waarin recreatiebedrijven te koop worden gevraagd, voert de schoonzoon in april 2001 een gesprek. In februari 2002 wordt de camping daadwerkelijk verkocht voor f 1.550.000. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de in 2002 gerealiseerde waarde reeds bij de inbreng van de eenmanszaak in de vof in 2001 in de onderneming aanwezig was en heeft nagevorderd over 2001.

NTFR 2010/726 - Aanwezigheid privaatrechtelijke dienstbetrekking is aannemelijk

ECLI:NL:GHAMS:2009:BL5988, datum uitspraak 24-12-2009, publicatiedatum 03-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
De kleindochter (A bv) van belanghebbende (X bv) exploiteert een aantal boekwinkels. Op een gegeven moment is de dga van belanghebbende met natuurlijk persoon D overeengekomen dat D namens E bv diverse reclamediensten zou verrichten voor A bv. D heeft de werkzaamheden, zoals het maken van folders en posters, verricht vanuit het hoofdkantoor van A bv. Daarvoor was aan hem een werkruimte en een computer ter beschikking gesteld.

NTFR 2010/729 - Besluit over correctieberichten

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010
De minister actualiseert het besluit van 14 mei 2007, nr. CPP2007/480M, NTFR 2007/929 over het achterwege laten van correctieverplichtingen. Het besluit bevat een goedkeuring voor de loonheffingen om in bepaalde gevallen correctieberichten op werknemersniveau achterwege te laten. In die gevallen is doorwerking naar de polisadministratie niet nodig. Aan de voorbeelden wanneer correctie achterwege kan blijven is er één toegevoegd en de overgangsregeling 2006-2007 is niet meer opgenomen.

NTFR 2010/730 - Besluit over verwerking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010
De minister brengt een besluit uit over de verwerking van de teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009. Het beleidsbesluit bevat een goedkeuring dat werkgevers kleine teruggaven (€ 14) niet in de loonadministratie hoeven te verwerken. Ook mogen werkgevers bepaalde teruggaven onder voorwaarden netto doorbetalen aan hun werknemers.

NTFR 2010/732 - Kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing op vrijval ontwikkelingskrediet

ECLI:NL:RBARN:2009:BK9678, datum uitspraak 10-12-2009, publicatiedatum 18-01-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met de ontwikkeling van hard- en software voor met name industriële computers. In 1995 is aan belanghebbende een technisch ontwikkelingskrediet verstrekt. Uit de kredietovereenkomst volgt dat belanghebbende voor het laatst over 2005 rente en aflossing is verschuldigd. Belanghebbende heeft het krediet vanaf 1995 in haar jaarrekeningen verwerkt als schuld. In 2006 is aan belanghebbende meegedeeld dat aan alle verplichtingen uit de overeenkomst is voldaan, dat de overeenkomst is beëindigd en dat het per 31 mei 2006 nog openstaande krediet komt te vervallen. De vrijval van het kredietbedrag in 2005 heeft belanghebbende in haar aangifte VPB aangemerkt als vrijgestelde kwijtscheldingswinst. De inspecteur heeft de aangifte op dit punt gecorrigeerd.

NTFR 2010/734 - Door onvolledige renseignering verzekeraars hoefde de inspecteur niet te twijfelen aan de juistheid van de aangifte

ECLI:NL:HR:2010:BL7165, datum uitspraak 12-03-2010, publicatiedatum 12-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft in 2002 terecht een premie lijfrenteverzekering afgetrokken, maar ook ten onrechte een premie voor een niet-aangepaste kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. De eerste premiebetaling was door de verzekeraar gerenseigneerd, de tweede betaling niet. Voor de ten onrechte afgetrokken premie is een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of de inspecteur een nieuw feit heeft om na te vorderen. Volgens de Hoge Raad zou de inspecteur bij kennisneming van de aangifte met normale zorgvuldigheid bemerkt hebben dat slechts voor een deel van de afgetrokken premies een renseigement voorhanden was. Dat feit behoefde voor de inspecteur evenwel geen reden te zijn om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, nu de renseignering van aftrekbare lijfrentepremies door de verzekeraars verre van volledig was.

NTFR 2010/735 - Kwade trouw ter zake van aftrek heffingsrente als persoonlijkeverplichtingenrente

ECLI:NL:GHARN:2009:BK7020, datum uitspraak 24-11-2009, publicatiedatum 18-12-2009
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende, overleden in 2001, was accountant en belastingadviseur. Hij vulde zelf zijn aangifte IB 1998 in. Daarvoor maakte hij een inkomensopstelling gebaseerd op de opstelling van het voorgaande jaar. Deze inkomensopstelling heeft hij bij het aangiftebiljet gevoegd. In zijn aangifte IB 1998 heeft belanghebbende als persoonlijke verplichtingenrente een bedrag van f 497.379 aan heffingsrente en f 69.039 aan rente op een lening in aftrek gebracht. Ter toelichting is bij de aangifte een overzicht gevoegd van de vastgestelde heffingsrentebeschikkingen. Ofschoon belanghebbende zich als belastingadviseur heeft verdiept in fiscale constructies was zijn fiscaal inhoudelijke kennis niet actueel. Hij verzuimde in zijn aangifte IB 1998 het wettelijke maximum van f 15.000 voor aftrek van persoonlijke verplichtingenrente toe te passen. Na het overlijden van belanghebbende hebben de erfgenamen een vaststellingsovereenkomst gesloten met de inspecteur over de jaren 1992 tot en met 1997, waarbij onder meer de lening wordt verondersteld niet te bestaan. Bij de aanslagregeling schrapt de inspecteur daarom de renteaftrek op de lening, maar hij laat de aftrek van heffingsrente in stand. De inspecteur herstelt dit verzuim door bij navordering alsnog de aftrek van persoonlijke verplichtingenrente te beperken tot het wettelijk maximum en maakt aldus de aftrek van de resterende heffingsrente ongedaan. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur zijn navorderingsbevoegdheid echter verspeeld. Het hof deelt die opvatting niet. Volgens het hof was belanghebbende door het bedrag van de heffingsrente volledig in aftrek te brengen te kwader trouw. De stelling dat heffingsrente bronrente zou vormen is niet pleitbaar, aldus het hof. De rente op de lening is evenmin aftrekbaar, gelet op de vaststellingsovereenkomst. Bovendien waren de erfgenamen door de vaststellingsovereenkomst op de hoogte van de onjuistheid van de aanslag en dat de inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan. Daarom konden zij zich ook niet beroepen op het ontbreken van een nieuw feit.

NTFR 2010/736 - Gemachtigde niet te kwader trouw bij doen van aangifte; navorderingsaanslag vernietigd

ECLI:NL:GHSGR:2009:BL2427, datum uitspraak 01-09-2009, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
A heeft zijn eenmanszaak in 1999 geruisloos in belanghebbende ingebracht. In de aangifte over 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende ten onrechte rekening gehouden met een afschrijving van 20% op de goodwill bij de geruisloze inbreng. Aan belanghebbende is over 2002 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Na verwijzing is uitsluitend nog in schil of de gemachtigde van belanghebbende te kwader trouw was bij het indienen van de aangifte.

NTFR 2010/739 - Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar kan ook gericht zijn op verkrijgen inhoudelijk oordeel rechter

ECLI:NL:HR:2010:BL7169, datum uitspraak 12-03-2010, publicatiedatum 12-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende heeft in oktober 2003 bezwaar gemaakt tegen een aanslag IB 2001. Op 28 maart 2007 deelt de inspecteur mede dat hij wacht met het doen van een uitspraak tot er uitspraak is gedaan in een procedure van haar echtgenoot. Belanghebbende heeft hiertegen op 10 april 2007 beroep ingesteld. Zij wijst erop dat de termijn voor de afwikkeling van het bezwaar reeds lang is verstreken. De rechtbank vraagt aan belanghebbende of zij met het beroep beoogt te bewerkstelligen dat de inspecteur wordt opgedragen uitspraak op bezwaar te doen. Belanghebbende antwoordt dat zij dat niet beoogt. Het beroep richt zich tegen de mededeling dat wordt gewacht op de procedure van haar echtgenoot. In haar antwoord verzoekt belanghebbende aan de rechtbank om de aanslag te vernietigen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd, omdat de mededeling van de inspecteur om het bezwaar aan te houden geen besluit behelst ex art .26 AWR. De Hoge Raad casseert de uitspraak. De rechtbank heeft miskend dat een beroep tegen het niet tijdig beslissen ook gericht kan zijn op het verkrijgen van een oordeel van de rechter over het besluit waartegen het bezwaar is gericht (HR 1 maart 2002, nr. 36.908, NTFR 2002/352). Het verzoek van belanghebbende om de aanslag te vernietigen, moet zo worden opgevat.

NTFR 2010/740 - Belastingverdrag met Hongkong ondertekend

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010
Nederland en Hongkong hebben op 22 maart 2010 een bilateraal belastingverdrag getekend. Dit verdrag ziet op de belastingheffing over inkomen en vermogenswinsten. Het verdrag voorziet onder meer in een vrijstelling van bronbelasting voor deelnemingsdividenden en in de uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied conform de OESO-standaarden. Het verdrag moet in beide landen nog door het parlement worden goedgekeurd.

NTFR 2010/741 - Vestigingsvrijheid verplicht Nederland niet een tegemoetkoming voor Belgische personenbelasting te geven

ECLI:NL:HR:2010:BL6419, datum uitspraak 05-03-2010, publicatiedatum 05-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende woont in België en drijft een onderneming in Nederland. Op grond van het Verdrag Nederland-België is de belastingheffing over deze winst toegewezen aan Nederland. De aanslag is conform de Wet IB 2001 aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft in België een bedrag aan personenbelasting betaald dat uitsluitend bestond uit de zogenoemde gemeentelijke opcentiemen. De inspecteur heeft hiervoor geen vermindering verleend. Hof Den Bosch (NTFR 2008/1327) achtte dat juist en oordeelde dat art. 43 EG-Verdrag Nederland daartoe niet verplicht. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel juist.

NTFR 2010/742 - Beleidsregel wekt vertrouwen dat gemeente handelt als overheid bij heffing parkeerbelasting

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een gemeente, is een publiekrechtelijk lichaam. Zij geeft op haar grondgebied gelegenheid tot parkeren tegen betaling, zowel op straat en niet-afgesloten terreinen, als op terreinen en garages die met slagbomen zijn afgesloten. Ter zake hiervan heft belanghebbende parkeerbelasting. Belanghebbende heeft ter zake van het gelegenheid geven tot parkeren geen omzetbelasting op aangifte voldaan. Evenmin heeft zij de hieraan toe te rekenen voorbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd.

NTFR 2010/743 - Tussenschuiven stichting om vooraftrek btw te bewerkstelligen is misbruik van recht

ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7113, datum uitspraak 08-01-2010, publicatiedatum 10-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende, een gemeente, is met een aantal ondernemingen overeengekomen onder andere een schoolgebouw en een sporthal te realiseren. Nadat deze zijn gerealiseerd, zijn de ondergrond, het schoolgebouw en de sporthal bij akte van 17 december 2004 geleverd aan belanghebbende. Op 21 december 2004 is, met het oog op het bereiken van een btw-vriendelijke structuur voor de bouw van de scholen, een stichting opgericht voor het beheer en de exploitatie van deze gebouwen inclusief ondergrond. Op dezelfde datum heeft belanghebbende de gebouwen en de ondergrond verkocht en geleverd aan deze stichting. In geschil is of belanghebbende terecht de voorbelasting van € 1.039.356 in aftrek heeft gebracht.

NTFR 2010/747 - Heffing accijns over bier niet mogelijk omdat geen sprake is van invoer

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende exploiteert een bierbrouwerij. Het brouwen gebeurt onder schorsing van accijns in een accijnsgoederenplaats (AGP). Op 23 februari 1999 heeft belanghebbende een zending bier onder de regeling extern communautair douanevervoer geplaatst met bestemming Macedonië. De stempelafdruk op het terugzendingsexemplaar van het T1-document bleek vals te zijn. Daarom is de onderhavige UTB accijns uitgereikt.

NTFR 2010/748 - Belanghebbende heeft de niet aan accijnsheffing onderworpen sigaretten voorhanden gehad

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL1099, datum uitspraak 28-01-2010, publicatiedatum 03-02-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van het strafbare feit van art. 97 Wacc, namelijk het voorhanden hebben van sigaretten die niet in de accijnsheffing waren betrokken. De inspecteur heeft belanghebbende voor de accijnsheffing aangeslagen. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat een persoon reeds geacht wordt feitelijke beschikkingsmacht te hebben over de goederen indien hij de hoedanigheid van de goederen kent en daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen. Het feit dat belanghebbende, gelet op zijn positie binnen het criminele samenwerkingsverband, mogelijk geen beslissende zeggenschap had over de goederen, doet niet af aan het feit dat hij daadwerkelijk toegang had tot de goederen. Gelet op de diverse verklaringen, onder meer van belanghebbende zelf, blijkt dat op het moment dat belanghebbende de goederen voorhanden kreeg, hij wist dat de sigaretten niet in de accijnsheffing waren betrokken. De inspecteur heeft belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag voor de accijnsheffing aangeslagen.

NTFR 2010/751 - Echtgenoot terecht door ontvanger aansprakelijk gesteld

ECLI:NL:HR:2010:BK1519, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
De ontvanger stelt belanghebbende, mevrouw X, op 2 november 2004 bij beschikking als bedoeld in art. 49 IW 1990 aansprakelijk voor de helft van onbetaalde belastingschulden van haar man over de periode dat zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren. De ontvanger baseert de aansprakelijkheid uitsluitend op art. 1:102 BW. Volgens Rechtbank Breda (11 december 2006, nr. 05/2611, NTFR 2007/272) ontbreekt de wettelijke basis om X bij beschikking aansprakelijk te stellen en moet de ontvanger zich tot de burgerlijke rechter wenden. Hof Den Bosch (6 februari 2009, nr. 06/468, NTFR 2009/1032) en de Hoge Raad (in navolging van A-G Van Ballegooijen, NTFR 2009/2369, met commentaar van Schouten), oordelen onder verwijzing naar uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Herziening procesrecht inzake aansprakelijkstelling (nr. 28 183) dat er geen wettelijke bepaling is die voor dit geval de door de ontvanger gevolgde wijze van aansprakelijkstelling en de daarmee samenhangende rechtsgang bij de belastingrechter verhindert; de wetgever heeft die weg in dit soort gevallen juist uitdrukkelijk op het oog gehad. De belastingschulden van de man zijn niet aan hem verknocht, zodat zij in de (inmiddels geëindigde) gemeenschap vallen en X daarvoor op grond van art. 1:102 BW aansprakelijk is. Niet ter zake doet dat de verschuldigde belasting bij wijze van schatting is bepaald.

NTFR 2010/752 - Echtgenote niet aansprakelijk voor belasting- en premieschulden van echtgenoot

Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Op 28 april 2004 zijn haar huwelijk en de algehele gemeenschap van goederen ontbonden. Belanghebbende heeft vervolgens afstand gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap. Aan de echtgenoot van belanghebbende zijn aanslagen omzetbelasting, inkomstenbelasting, premie Ziekenfondswet en premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd. Hij heeft deze belasting- en premieschulden onbetaald gelaten. Toen bij hem onvoldoende verhaalsmogelijkheden voor handen bleken, besloot de ontvanger om belanghebbende voor de helft van zijn belasting- en premieschulden aansprakelijk te stellen op grond van art. 1:102 BW. De ontvanger baseerde de aansprakelijkstelling in eerste instantie op de tweede volzin van art. 1:102 BW, maar nu belanghebbende afstand heeft gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap, is zij op grond van art. 1:103, lid 4, BW van deze aansprakelijkheid ontheven. Belanghebbende is echter op grond van de eerste volzin van art. 1:102 BW nog wel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding aansprakelijk waren. De ontvanger stelt dat de belasting- en premieschulden van de echtgenoot ten behoeve van de ‘gewone gang van de huishouding' in de zin van art. 1:85 BW waren aangegaan, zodat beide echtgenoten voor deze schulden aansprakelijk zijn. Aldus zou belanghebbende, ook na haar afstand, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor alle belasting- en premieschulden van de echtgenoot. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de belasting- en premieschulden ten behoeve van de ‘gewone gang van de huishouding’ zijn aangegaan.

NTFR 2010/753 - Betekeningskosten omdat verzuimd is te verzoeken om uitstel van betaling

ECLI:NL:RBBRE:2010:BL4413, datum uitspraak 20-01-2010, publicatiedatum 18-02-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Aan belanghebbende is wegens het niet betalen van een aanslag VPB een dwangbevel uitgevaardigd plus een bedrag aan betekeningskosten. In geschil is of het beroep ontvankelijk is en of de betekeningskosten terecht en op de juiste wijze in rekening zijn gebracht.

NTFR 2010/754 - Aansprakelijkstelling terecht omdat betalingsonmacht niet tijdig is gemeld

ECLI:NL:HR:2010:BL7966, datum uitspraak 19-03-2010, publicatiedatum 19-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010
Belanghebbende is directeur van een holding die op haar beurt weer directeur en enig aandeelhouder is van A bv. De holding en A bv zijn in 2002 in staat van faillissement verklaard. In 2006 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde naheffingsaanslagen OB.

NTFR 2010/756 - Opgelichte belegger kan koopsom aandelen en advocaatkosten niet aftrekken

ECLI:NL:GHARN:2010:BL7939, datum uitspraak 09-03-2010, publicatiedatum 18-03-2010
Aflevering 12, gepubliceerd op 25-03-2010
Belanghebbende, werkzaam in dienstbetrekking, is opgelicht. Hij heeft aandelen willen kopen in een Tsjechische vennootschap maar deze nooit geleverd gekregen. Belanghebbende wenst de aankoopsom van de aandelen en de door hem gemaakte advocaatkosten in aftrek te brengen. Volgens Hof Arnhem kan dat niet, omdat de transactie zich afspeelt in box 3. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel – een oplichter wordt voor de opbrengsten van zijn arbeid belast in box 1 – kan belanghebbende niet baten, omdat feitelijk en rechtens geen sprake is van gelijke gevallen.