NTFR 2010/769 - Lees maar, er staat wat er staat
Aflevering 13, gepubliceerd op 01-04-2010 geschreven door mr. L.J.A. PieterseDe paradoxale opdracht die Martinus Nijhoff in zijn gedicht ‘Awater’ (1934) aan lezers meegeeft: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’, is een uitdagende, en deze regel is zelfs opgenomen in (een voetnoot van) een vermaard handboek dat wel iedere (civiel-)jurist onder handbereik zal hebben (liggen).Deze tekst is een verkorte en ‘gekantelde’ versie van een opstel dat onder de naam ‘Wie wat vindt…’ is verschenen in de bundel Draaicirkels van formeel belastingrecht (Vriendenbundel René Niessen), Sdu Uitgevers, Amersfoort 2009, p. 353-356. De literatuur die mij daarbij inspireerde is opgenomen op p. 356. De dichtregel is prachtig in zijn context, maar hij wordt vaak verkeerd begrepen, aldus de Vlaamse dichter Charles Ducal in een recent verschenen essay, tenminste als de zin zo wordt opgevat dat de lezer kan lezen wat hij wil. Er is inderdaad veel voor te zeggen om – en dat is voor sommigen wellicht wat ouderwets – de lezer het consigne mee te geven te lezen wat er staat, althans wat er met de gebruikte woorden is bedoeld. Een tekst is geen spons, geen projectiescherm, geen klankbord voor ‘persoonlijke interpretatie en creatieve verbeelding’. Maar het valt anderzijds niet te ontkennen dat taal ontoereikend is, en dat met een tekst ook een web van (te interpreteren) woorden wordt opgediend, die (ook nog eens) onderling met elkaar verbonden zijn, en, zo blijkt uit onderzoek, vrijwel eindeloos naar andere – soms toegedekte – woorden verwijzen. Daaraan, aan die voortdurende verwijzing, ontlenen woorden hun bijzondere kracht, maar daardoor worden (dus) ook heel wat complicaties veroorzaakt: zij, die verweven woorden, zijn onmiskenbaar ingeschakeld in een continu (door de lezer bloot te leggen) proces van zingeving, betekenisverlening en tegenspraak.