Aflevering 12

Gepubliceerd op 22 maart 2012

NTFR 2012/678 - De 30%-regeling per 2012 – een eerste tussenstand

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 geschreven door mr. M.B. Bedaux en mr. J.P van 't Hof
Met ingang van 2012 is de 30%-regeling voor ingekomen werknemers ingrijpend gewijzigd. Ingegeven door enerzijds budgettaire belangen en anderzijds de wens tot vereenvoudigingKamerstukken II, 2011-2012, 33 003, nr. 10, p. 66., is getracht het beroep op de regeling te beperken en een helder criterium te geven voor de vraag wanneer een werknemer specifiek deskundig wordt geacht. Bestaande situaties worden opgevangen door nieuw overgangsrecht.

NTFR 2012/680 - Waardedruk zelfbewoning; privégebruik is niet synoniem voor gebruik voor woondoeleinden

ECLI:NL:GHLEE:2012:BV5599, datum uitspraak 14-02-2012, publicatiedatum 16-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteerde in de vorm van een eenmanszaak een veehandelbedrijf en een schapenhouderij op zijn woonadres. Deze bedrijfswoning is door belanghebbende gedurende vele jaren tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. Naast het woongedeelte wordt tevens een gedeelte van het achterhuis voor privé gebruikt. Uit een boekenonderzoek blijkt dat het resultaat van de eenmanszaak al een aantal jaren negatief is. Belanghebbende gaat akkoord met de door de inspecteur voorgestelde staking. In beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de waarde van de onroerende zaak. In hoger beroep is in geschil of bij de waardering van het bedrijfsgedeelte rekening gehouden moet worden met een waardedrukkende invloed wegens zelfbewoning. Belanghebbende stelt dat het achterhuis voor 66% voor privé wordt gebruikt, onder meer voor de stalling van in privé gehouden paarden. De inspecteur bestrijdt dat het bedrijfsgedeelte min of meer duurzaam voor woondoeleinden wordt gebruikt. Hij stelt dat het privégebruik niet gelijk is aan gebruik voor woondoeleinden. Het hof onderschrijft dit uitgangspunt; het stallen van in privé gehouden paarden in boxen in het achterhuis brengt niet mee dat deze boxen voor woondoeleinden worden gebruikt. Met een waardedruk wegens zelfbewoning dient bij het bedrijfsgedeelte dan ook geen rekening te worden gehouden.

NTFR 2012/681 - Afwaardering van gekochte aandelen op grond van onjuiste koers

ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1300, datum uitspraak 17-01-2012, publicatiedatum 19-01-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
Belanghebbende, een bv, heeft zich in de jaren 1995-1998 bezig gehouden met de uitvoering van piramidespelen georganiseerd door een Amerikaanse organisatie. In 1998 koopt belanghebbende, van haar enige directeur, aandelen in een Amerikaanse vennootschap die verbonden is aan bedoelde Amerikaanse organisatie. Belanghebbende heeft vervolgens ten laste van haar winst een afwaardering van de aandelen gebracht van bijna f 300.000. De inspecteur heeft deze afwaardering gecorrigeerd. De rechtbank heeft deze correctie bevestigd. Het onderhavige aandeel staat genoteerd aan de OTCBB in de Verenigde Staten en belanghebbende is bij de aankooptransactie uitgegaan van de door haar bank opgegeven aandelenkoers. Het hof is van oordeel dat belanghebbende bij de aankoop een te hoge koers heeft gehanteerd. Het hof sanctioneert de door de inspecteur gemaakte correctie nu hij terecht van een lagere koers is uitgegaan.

NTFR 2012/682 - Voor beoordeling of sprake is van onzakelijke lening speelt tussen partijen overeengekomen rente geen rol

ECLI:NL:HR:2012:BV8175, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft in 2001 en 2002 verschillende geldleningen verstrekt aan zijn bv. Daarbij is onder meer een rente van 4% overeengekomen, zijn geen aflossingsschema’s bepaald en zijn geen zekerheden gesteld. In 2004 wenst belanghebbende de leningen af te waarderen ten laste van zijn tbs-resultaat. Hof Amsterdam heeft dat niet toegestaan. Volgens het hof is, gelet op de rentepercentages, het ontbreken van zekerheden en aflossingsschema’s, sprake van onzakelijke leningen. Met dit oordeel is het hof volgens de Hoge Raad echter uit de bocht gevlogen. Voor de beantwoording van de vraag of de leningen als onzakelijke leningen moeten worden aangemerkt, is namelijk de tussen partijen overeengekomen rente niet van belang. Ingeval de rente niet in overeenstemming met het ‘at arm’s length’ beginsel is vastgesteld, moet voor de fiscale winstberekening worden uitgegaan van een rente die wel aan dit criterium voldoet. Is dat niet mogelijk, dan moet worden verondersteld dat bij de verstrekking door belanghebbende een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou hebben genomen. Alsdan moet – behoudens bijzondere omstandigheden – ervan worden uitgegaan dat belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de bv te dienen.

NTFR 2012/683 - Geen afwaardering onzakelijke lening in tbs-sfeer

ECLI:NL:HR:2012:BV8199, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft geldleningen aan twee bv’s verstrekt waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2011/1133) zijn de leningen onzakelijk, omdat belanghebbende een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Belanghebbende heeft dit risico volgens het hof aanvaard om aandeelhoudersmotieven. Daarom heeft het hof een afwaardering van die leningen ten laste van het tbs-resultaat van belanghebbende geweigerd. De Hoge Raad sluit zich, onder verwijzing naar HR 25 november 2011, nr. 08/05323, NTFR 2011/2722, LJN BN3442, en HR 25 november 2011, nr. 10/04588, NTFR 2011/2834, LJN BP8952, aan bij de visie van het hof.

NTFR 2012/684 - Vorming voorziening voor door ab-houder nog te verrichten borgtochtbetaling in kader van ROW is mogelijk

ECLI:NL:HR:2012:BR6345, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft zich in 2004 jegens een bank voor € 500.000 borg gesteld voor de schulden van C bv, een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. In 2006 is belanghebbende door de bank aangesproken. In verband hiermee wenst belanghebbende voor 2005 een ROW van € 500.000 negatief in aanmerking te nemen. Hof Den Haag heeft dat niet toegestaan. Die beslissing houdt in cassatie geen stand. De Hoge Raad zet uiteen dat de regresvordering uit hoofde van een borgstellingsovereenkomst en de verplichting een betaling te doen aan de crediteur van de hoofdschuldenaar, tot het werkzaamheidsvermogen behoren. Aangezien de verplichting ontstaat door het aangaan van de borgstelling, behoort zij reeds vanaf dat moment tot het werkzaamheidsvermogen. Op het tijdstip waarop de ab-houder – na te zijn aangesproken – aan de crediteur een bedrag voldoet, onttrekt de ab-houder dat bedrag aan zijn overige vermogen en verricht hij tot dat bedrag een storting in zijn werkzaamheidsvermogen. Het verschil tussen de betaling aan de crediteur en de waarde van de regresvordering ter zake komt ten laste van het ROW. Bij de bepaling van het ROW in een jaar voorafgaande aan de betaling uit hoofde van de borgtocht mag ter zake van een toekomstige uitgave een passiefpost worden gevormd, mits aan de daarvoor geldende criteria wordt voldaan. Een dergelijke voorziening kan ook betrekking hebben op een door de ab-houder nog te verrichten betaling uit hoofde van borgtocht.

NTFR 2012/685 - Verstrekking rijvaardigheidstrainingen in buitenland met Porsche vormt loon

ECLI:NL:GHARN:2012:BV6166, datum uitspraak 07-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende, een bv, is actief in de automatiseringsbranche. Haar klanten zijn met name afkomstig uit de overheidssector. Belanghebbende heeft aan haar dga een Porsche ter beschikking gesteld. Volgens de rittenregistratie is minder dan 500 km privé gereden. Belanghebbende heeft aan haar dga vier vaardigheidstrainingen met de Porsche in het buitenland verstrekt. Deze verstrekkingen zijn door belanghebbende aangemerkt als vrije verstrekkingen. De ritten in het kader van de vaardigheidstrainingen zijn voor de autokostenfictieregeling niet aangemerkt als privéritten. Volgens de inspecteur vormen de vaardigheidstrainingen loon en dient een bijtelling op de voet van de autokostenfictieregeling in aanmerking te worden genomen. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens het hof behoren de rijvaardigheidstrainingen tot de privésfeer, zodat de verstrekking ervan tot het loon behoort. Voorts zijn de daarmee verband houdende ritten voor de autokostenfictieregeling privékilometers, zodat de bijtelling terecht is toegepast.

NTFR 2012/686 - Onvoorwaardelijk recht op levering van aandelen telt mee bij beoordeling of sprake is van een bovenmatige vertrekvergoeding

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende (X bv) kent in 2005 aan werknemer Y een voorwaardelijk recht op levering van aandelen in haar kapitaal toe. In 2008 is aan de voorwaarden voldaan en accepteert Y de hem aangeboden aandelen. Het hierbij behaalde voordeel is in 2008 tot zijn loon gerekend. In 2009 is de dienstbetrekking tussen belanghebbende en Y verbroken. De inspecteur is van mening dat het in 2008 genoten voordeel moet worden meegenomen bij de beoordeling of sprake is van een belastbare vertrekvergoeding als bedoeld in art. 32bb Wet LB 1964 en legt een naheffingsaanslag op aan belanghebbende. Rechtbank Arnhem leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om geen kwalitatieve, maar slechts een kwantitatieve benadering van de vertrekvergoeding te hanteren. Hierbij heeft de wetgever het loon in het jaar van ontslag en het daaraan voorafgaande jaar als uitgangspunt genomen en geen tegenbewijsregeling opgenomen. Volgens de rechtbank vormen de door de wetgever gegeven redenen voldoende rechtvaardiging voor de keuze om uit te gaan van het loon in het jaar van ontslag en het daaraan voorafgaande jaar en voor het achterwege laten van een tegenbewijsregeling. Verder is er volgens de rechtbank ook geen sprake van een excessieve belastingheffing en een volstrekt onredelijke uitkomst.

NTFR 2012/689 - Voortgang wetsvoorstel over studiefinanciering

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stuurt de nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging aan de Tweede Kamer met betrekking tot het wetsvoorstel op het terrein van de studiefinanciering. Het wetsvoorstel heeft de titel ‘Studeren is investeren’ gekregen.

NTFR 2012/690 - Melding adreswijziging via elektronische aangifte

ECLI:NL:PHR:2011:BV9529, datum uitspraak 22-12-2011, publicatiedatum 26-08-2021
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende is medio 2004 geëmigreerd naar Zwitserland. De belastingdienst beschikte over zijn eerste adres in Zwitserland. Bij aangifte over 2004 is een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven. Aan het eerste Zwitserse adres is een aangiftebiljet voor 2006 gezonden, dat kennelijk ontvangen is.

NTFR 2012/691 - KB Lux: redelijke schatting voor periode na opheffing rekening, voor boetes verwijzing

ECLI:NL:HR:2012:BV8190, datum uitspraak 09-03-2012, publicatiedatum 09-03-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV met boeten opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen A en B. Met betrekking tot rekening A heeft belanghebbende opening van zaken gegeven. Over rekening B heeft belanghebbende geen gegevens verstrekt aan de inspecteur. Pas bij het hof heeft belanghebbende een brief van KB-Lux overgelegd waaruit blijkt dat rekening B is opgeheven op 13 november 1996. Hof Amsterdam (NTFR 2011/1369) heeft vanaf die datum geen andere tegoeden in aanmerking genomen dan het tegoed op rekening A, waardoor het tegoed op rekening B tijdsevenredig (t/m 13 november 1996) in aanmerking is genomen. De staatssecretaris heeft daartegen tevergeefs cassatieberoep ingesteld. Volgens de Hoge Raad heeft het hof zijn oordeel gegeven in het kader van de redelijke schatting. Het oordeel is niet onbegrijpelijk nu de correcties niet zijn gebaseerd op de werkelijke tegoeden, maar slechts modelmatig zijn berekend. Voor de boetes wordt de zaak verwezen.

NTFR 2012/692 - Omkering bewijslast leidt niet zonder meer tot vermindering van boete

ECLI:NL:HR:2012:BV5140, datum uitspraak 17-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. M. Hendriks
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB/PVV met boetes opgelegd. Hof Den Haag (30 maart 2011, nr. 09/00847, NTFR 2011/1092) heeft de navorderingsaanslagen in stand gelaten na omkering van de bewijslast. In deze omkering heeft het hof geen aanleiding gezien de boetes te verminderen. In cassatie klaagt belanghebbende daarover, maar vindt hij geen gehoor bij de Hoge Raad. De opvatting dat een omkering van de bewijslast in alle gevallen moet leiden tot vermindering van de boete, vindt immers geen steun in het recht.

NTFR 2012/693 - Verzoek tot treffen voorlopige voorziening ex art. 8:72, lid 5, Awb ontbeert belang

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft het hof verzocht bij wege van een voorlopige voorziening in de zin van art. 8:72, lid 5, Awb te beslissen dat een eventueel beroep in cassatie in de zaak geen schorsende werking zal hebben. Het hof heeft dat verzoek niet ingewilligd. In cassatie klaagt belanghebbende hier vergeefs over. Belanghebbende had namelijk geen belang bij zijn verzoek. Uit art. 28, lid 7, AWR volgt immers dat de beslissing tot het treffen van een zodanige voorlopige voorziening – deze zou onderdeel zijn van de uitspraak – geen werking zou hebben hangende de beslissing op het cassatieberoep. Van een verboden discriminatie is geen sprake. Belanghebbende kan namelijk verzoeken om een voorlopige voorziening op grond van art. 8:81 Awb te treffen. Een dergelijke voorlopige voorziening vervalt niet als gevolg van de uitspraak op het beroep of op het hoger beroep, zolang de werking van die uitspraken wordt opgeschort door het bepaalde in art. 27h, lid 5, respectievelijk art. 28, lid 7, AWR.

NTFR 2012/694 - Omkering en verzwaring bewijslast mogelijk bij beroep inzake voorlopige aanslag

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3002, datum uitspraak 05-01-2012, publicatiedatum 08-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. M. Hendriks
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV opgelegd naar aanleiding van een onderzoek door de inspecteur. Uit dat onderzoek leidt de inspecteur af dat belanghebbende in dat jaar voor € 182.310 aan uitgaven heeft gedaan (onder andere een VW Passat met security-pakket voor € 118.720, contante stortingen op bankrekeningen, huurkosten en levensonderhoud). Het hof acht door de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2004 over een bron van inkomen moet hebben beschikt die aanzienlijk meer inkomsten genereerde dan in zijn aangifte over dat jaar zijn verantwoord. Nu het door belanghebbende aangegeven inkomen zozeer afwijkt van het aannemelijk geachte inkomen, heeft belanghebbende niet de vereiste aangifte gedaan met omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg. De ‘omkering en verzwaring van de bewijslast’ in de bezwaarfase is niet mogelijk indien het bezwaar zich richt tegen een voorlopige aanslag. De tekst van art. 27e AWR staat er echter niet aan in de weg die bepaling ook toe te passen indien het beroep betrekking heeft op een uitspraak op bezwaar gericht tegen een voorlopige aanslag. Het hof is van oordeel dat belanghebbende die om hem moverende reden geen enkel reëel inzicht heeft willen geven in zijn inkomens- en uitgaven patroon, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in aanmerking genomen inkomen te hoog is.

NTFR 2012/695 - Naheffing bij boekhouder met gebrekkige administratie is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BV7053, datum uitspraak 14-02-2012, publicatiedatum 28-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende drijft een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het boekhouden en verzorgen van fiscale aangiften. Na een ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende de administratieplicht heeft geschonden. De omzet van belanghebbende is door de inspecteur theoretisch berekend. Dit heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, echter zonder succes. Anders dan belanghebbende stelt, is volgens het hof niet aannemelijk dat de controlemedewerker tijdens het boekenonderzoek het vertrouwen heeft gewekt dat niet zou worden nageheven. Voorts oordeelt het hof dat de tekortkomingen in de administratie de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen. Belanghebbende slaagt er niet in aan die bewijslast te voldoen. De schatting van de inspecteur – na vermindering door de rechtbank – acht het hof niet onredelijk.

NTFR 2012/697 - Kosten voor opmaken taxatierapport redelijkerwijs gemaakt ondanks dat eigen verkoopcijfer van woning voorhanden is

ECLI:NL:RBARN:2011:BV3424, datum uitspraak 06-12-2011, publicatiedatum 09-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking (waardepeildatum 1 januari 2009) van zijn woning. In de bezwaarfase heeft belanghebbende een taxatierapport laten opstellen; de waarde volgens deze taxatie bedraagt € 392.000. Bij uitspraak op bezwaar is de WOZ-waarde verminderd tot deze waarde. De heffingsambtenaar heeft geweigerd om een vergoeding toe te kennen voor de taxatiekosten. Volgens de heffingsambtenaar zijn de taxatiekosten niet als redelijk te beschouwen, omdat de woning op 24 december 2010 is verkocht voor € 377.500 en de waarde van de woning op grond van dit verkoopcijfer had kunnen worden onderbouwd. Rechtbank Arnhem acht het, gelet op de tijd die is verstreken tussen de waardepeildatum en de verkoopdatum van de woning, redelijk om in dit geval een taxatierapport op te stellen. Dat het eigen verkoopcijfer van de woning in dit geval niet zonder meer kan worden gevolgd, blijkt volgens de rechtbank ook al uit het feit dat de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde heeft verminderd tot € 392.000. Deze waarde is hoger dan het eigen verkoopcijfer van de woning en volgt uit het taxatierapport. De rechtbank kent voor het opgemaakte taxatierapport een vergoeding toe van € 386,70.

NTFR 2012/699 - Overeenkomst met Noorwegen over fiscale aspecten besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012
Volgens dit nieuwsbericht hebben Nederland en Noorwegen op 19 januari 2012 een overeenkomst gesloten over de fiscale aspecten van het zogenoemde besloten fonds voor gemene rekening. Het besloten fonds voor gemene rekening wordt als investeringsvehikel gebruikt door binnen- en buitenlandse pensioenfondsen en andere investeerders. Met Noorwegen is afgesproken dat het besloten fonds voor gemene rekening een transparant karakter heeft.

NTFR 2012/702 - Het enkel verrichten van vervoer per touringcar valt niet onder de reisbureauregeling

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Star Coaches verzorgt in opdracht van Tsjechische of in andere lidstaten gevestigde reisbureaus personenvervoer per touringcar in Tsjechië en tussen de lidstaten. Dit geschiedt met eigen touringcars of in onderaanneming door andere transportondernemingen. Tegenover haar opdrachtgevers handelt Star Coaches steeds op eigen naam. Wanneer zij een beroep doet op onderaannemers stelt zij voor haar opdrachtgevers een factuur op met btw en past zij de algemene btw-regeling toe. Star Coaches heeft herhaaldelijk aanzienlijke bedragen voorbelasting afgetrokken. De Tsjechische belastingdienst stelt zich op het standpunt dat Star Coaches reisdiensten verricht en niet de algemene btw-regeling, maar de bijzondere regeling voor reisbureaus moet toepassen. Op prejudiciële vragen in de daaropvolgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht dat een vervoersonderneming die aan reisbureaus alleen personenvervoer per touringcar en geen andere diensten als accommodatie, gids- of adviesactiviteiten aanbiedt, geen handelingen verricht die vallen onder de bijzondere regeling voor reisbureaus van art. 306 van de Btw richtlijn.

NTFR 2012/703 - Verlenen van parkeerfaciliteit plus shuttleservice is een als voertuigstalling aan te merken prestatie

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Engelse vennootschappen Purple Parking en Airparks Services verlenen aan luchtreizigers parkeerfaciliteiten met shuttlediensten. Luchtreizigers laten tegen betaling van een ‘all in prijs’ per parkeerdag hun auto ter stalling achter bij een omheind en dag en nacht bewaakt parkeerterrein van deze vennootschappen en worden vervolgens zelf met reisgenoten en bagage vanwege deze vennootschappen per shuttle vervoerd naar en van de luchthaven. De aan de shuttleservices toe te rekenen kosten bedragen van 33% tot 80% van de ‘all in prijs’. Na gedurende zekere tijd over hun dienstverlening btw te hebben voldaan naar het geldende algemene tarief stellen de vennootschappen zich op het standpunt dat voor het vervoer het nultarief toepassing vindt. Omdat de Engelse belastingdienst een verzoek om teruggaaf van te veel op aangifte voldane btw afwijst, stellen de vennootschappen beroep in bij de rechter. Op door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen verklaart het HvJ bij beschikking voor recht dat de Zesde Richtlijn voor de toepassing van het tarief zo moet worden uitgelegd dat de dienstverlening van de vennootschappen als één samengestelde dienst moet worden beschouwd, waarbij het stallen van de auto overheerst.

NTFR 2012/704 - Het Hof van Justitie slecht op goede gronden enkele formalistische barrières voor de aftrek

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Een op 26 april 2007 opgerichte vof, Polski Trawertyn, trekt in de aangifte over juni tot september 2007 op twee facturen berekende omzetbelasting af. De eerste factuur, gedagtekend 22 december 2006, betreft de aanschaf van een steengroeve en is op naam gesteld van de (op dat moment toekomstige) vennoten. De steengroeve is bij oprichting van de vof ingebracht. De tweede factuur, gedagtekend 26 april 2007, is op naam van de vof gesteld en betreft notariële werkzaamheden voor de oprichting van de vof. De Poolse fiscus betwist de aftrekbaarheid bij de vof van de aldus berekende omzetbelasting, omdat de vof in eerste instantie niet de afnemer is van de steengroeve en omdat op de factuurdatum inschrijving van de vof in het handelsregister niet heeft plaatsgevonden en de vof ‘officieel’ dus niet bestaat. Inschrijving vond plaats op 5 juni 2007. Op de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de aangespannen gerechtelijke procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht: art. 9, 168 en 169, Btw-richtlijn staan in de weg aan een nationale regeling die zowel de vennoten van een vof als die vof de mogelijkheid ontzegt recht op aftrek te doen gelden van de voorbelasting over investeringsuitgaven die de vennoten hebben gedaan vóór de oprichting en inschrijving van de vof, ten behoeve van de vof en met het oog op haar economische activiteit. Art. 168 en 178, onderdeel a, Btw-richtlijn staan in de weg aan een nationale regeling waarvan de toepassing tot gevolg heeft dat een vof de voorbelasting niet kan aftrekken wanneer de factuur, die was opgesteld vóór de inschrijving en identificatie van die vof voor btw-doeleinden, is uitgeschreven op naam van de vennoten van die vof.

NTFR 2012/705 - Gelijkheidsbeginsel staat in de weg aan verschil in btw-correctie privégebruik auto voor milieuvriendelijke en milieuonvriendelijke auto’s

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6981, datum uitspraak 23-02-2012, publicatiedatum 29-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
X bv heeft in juni 2008 een auto aangeschaft. De auto is ter beschikking gesteld aan de dga van Y bv en wordt door hem mede voor privédoeleinden gebruikt. Met betrekking tot de omvang van het privégebruik zijn geen gegevens bijgehouden. X bv heeft de btw op de aanschaf en op het houden van de auto volledig in aftrek gebracht. Bij de aangifte over het vierde kwartaal 2008 heeft belanghebbende een correctie van € 1.711 opgenomen. Dit bedrag is het resultaat van 12% x 25% x € 57.060. Vaststaat dat de auto die belanghebbende aan haar werknemer ter beschikking stelt, niet voldoet aan de criteria voor een lagere forfaitaire bijtelling. Belanghebbende stelt dat dit verschil in behandeling wat de heffing van btw betreft ontoelaatbaar is wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. Rechtbank Haarlem heeft geoordeeld dat het onderscheid tussen milieuvriendelijke en milieuonvriendelijke auto’s dat de staatssecretaris in zijn beleid maakt, niet is gestoeld op de bevordering van de btw-doelstelling (het belasten van het privégebruik) maar op een milieudoelstelling. De verschillen tussen milieuvriendelijke en milieuonvriendelijke auto’s zijn in het kader van btw-regelgeving niet relevant. Door niettemin voor milieuvriendelijke auto’s een begunstigend forfait te hanteren, is in zoverre sprake van een begunstigend beleid. Nu sprake is van gelijke gevallen, kan belanghebbende zich in beginsel op dit begunstigende beleid beroepen. Het hof sluit zich hierbij aan en merkt nog op dat de begunstigende regeling niet kan worden geacht te berusten op een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin acht het hof aannemelijk dat die regeling zonder die rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven. Het is immers niet goed denkbaar dat de staatssecretaris niet heeft beseft dat de begunstigende regeling in strijd was met het bepaalde in de Btw-richtlijn en met doel en strekking van het BUA.

NTFR 2012/707 - In rekening gebrachte btw voor leerlingenvervoer is niet aftrekbaar

ECLI:NL:RBARN:2012:BV2648, datum uitspraak 26-01-2012, publicatiedatum 02-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende (gemeente Montferland) vergoedt de kosten van het leerlingenvervoer in de gemeente. Afhankelijk van de vorm van het onderwijs, de afstand tot de school en het inkomen van de ouders kan van de ouders een eigen bijdrage worden gevorderd. Voor het vervoer heeft de gemeente met een aantal vervoersbedrijven contracten gesloten. De door de vervoersbedrijven in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De inspecteur is echter van mening dat belanghebbende de vervoersdiensten niet heeft gebruikt voor het verrichten van belaste handelingen, zodat geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat. In geschil is of de inspecteur de in aftrek gebrachte voorbelasting terecht heeft nageheven. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin geen sprake is van een eigen bijdrage, geen belaste handelingen zijn verricht en dat daarom geen aanspraak bestaat op aftrek van voorbelasting. Ook voor de gevallen waarin wel sprake is van een eigen bijdrage, zijn volgens de rechtbank geen diensten dan wel belaste handelingen verricht. Ook in die gevallen bestaat dus geen aanspraak op aftrek van voorbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank kan een beperking van de bekostiging in de vorm van een eigen bijdrage niet worden aangemerkt als de vergoeding voor een door de gemeente verrichte dienst. Van een uitwisseling van prestaties over en weer is volgens de rechtbank geen sprake. Ook komt de voorbelasting niet voor compensatie in aanmerking op grond van de Wet BCF. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

NTFR 2012/708 - Kamervragen over intrekking goedkeuringen inzake fondswerving

Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 geschreven door mr. drs. E.P.A. Brakeboer
De staatssecretaris beantwoordt Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van het besluit van 20 december 2011 inzake fondswerving (NTFR 2012/89). Met het verschijnen van dit nieuwe besluit zijn zowel de ‘oude’ goedkeuringen inzake ‘fondswerving door andere organisaties’ als ‘fondswervende organisaties’ ingetrokken. De staatssecretaris heeft hiertoe besloten op instigatie van de Europese Commissie. Desgevraagd geeft de staatssecretaris dat volgens de Commissie ook de volgende bepalingen in de Nederlandse omzetbelastingregelgeving in strijd zijn met de Btw-richtlijn:

NTFR 2012/709 - Procentuele vermindering ex art. 10 Wet BPM is strijdig met Europees recht

ECLI:NL:GHARN:2012:BV6152, datum uitspraak 07-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, ondernemer, heeft twee jonge gebruikte auto’s ingevoerd vanuit Duitsland. Ter zake van de registratie in 2010 heeft hij BPM voldaan. Daarbij is op de voet van art. 10 Wet BPM vermindering verleend. Belanghebbende stelt dat lid 2 van deze bepaling, waarin de procentuele vermindering is opgenomen, strijdig is met art. 110 VwEU. Rechtbank Arnhem heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Hof Arnhem schaart zich aan de zijde van de rechtbank en belanghebbende.

NTFR 2012/711 - Aansprakelijkstelling inlener is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BV7055, datum uitspraak 14-02-2012, publicatiedatum 28-02-2012
Aflevering 12, gepubliceerd op 22-03-2012 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is onderdeel van een groep die zich bezighoudt met de productie en handel in meubels. Belanghebbende heeft geen werknemers in dienst. Belanghebbende maakte voor haar werkzaamheden gebruik van de werknemers van haar zustermaatschappij. Deze stuurde hiervoor per kwartaal een factuur aan belanghebbende. Het uurtarief bedroeg € 22,25. Eind 2006 en 2007 heeft de zustermaatschappij, hoewel zij verlies leed, de belanghebbende in rekening gebrachte uurtarieven via creditfacturen verlaagd tot € 19,50. De zustermaatschappij is in 2008 failliet gegaan. Belanghebbende is als inlener aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonbelastingschulden van de zustermaatschappij. Volgens het hof is dat terecht. Volgens het hof is er sprake van inlening, nu de werknemers onder toezicht van belanghebbende de werkzaamheden moesten verrichten. Voorts bestaat er geen disculpatiegrond om de aansprakelijkstelling achterwege te laten. Het sturen van de creditnota’s had namelijk geen zakelijke grondslag.