Aflevering 12

Gepubliceerd op 21 maart 2013

NTFR 2013/572 - Duiding van rechterlijke uitspraken, een suggestie

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 geschreven door mr. L.J.A. Pieterse
De samenleving verlangt steeds meer van de rechtspraak. Zij moet – als het even kan – transparanter worden, zoals dat wordt genoemd. Niets wijst erop dat dit niet ook voor de belastingrechtspraak geldt. Uit een onlangs verschenen rapport volgt dat de behoefte aan transparantie ook bij wetenschappers bestaat.D. Broeders (red.), Speelruimte voor transparantere rechtspraak, Amsterdam University Press, Amsterdam 2013. Zij worden wel de meest inhoudelijke ‘controleurs’ van de rechtspraak genoemd. Het zal geen verwondering wekken dat in de literatuur de redenering en de argumentatie van de rechter onder de loep worden genomen en aandacht wordt gevraagd voor de soms beperkte aanknopingspunten die rechterlijke uitspraken bieden. Bij deze analyse ligt het accent veelal op de uitspraken die in hoogste instantie worden gewezen. De duiders daarvan trachten deze uitspraken te interpreteren ‘en te signaleren waar de redenering van de rechter gesloten blijft en de argumenten expliciet zouden moeten worden’.J.E.J. Prins e.a., ‘Naar een transparantere rechtspraak. Geen glans zonder wrijving’, in: D. Broeders e.a. (red.), Speelruimte voor transparantere rechtspraak, Amsterdam University Press, Amsterdam 2013, p. 68. In het rapport wordt er onder meer voor gepleit dat de rechterlijke macht zich onderzoekbaarder voor de wetenschap opstelt.Zie P. Jonkers, ‘Zet transparantie liever in voor bekritiseerbaarheid dan voor vertrouwen’, in: D. Broeders (red.), Speelruimte voor transparantere rechtspraak, Amsterdam University Press, Amsterdam 2013, p. 449 e.v. zie ook H.M. Griffioen en J.E.J. Prins, ‘Rechtspraak en bekritiseerbaarheid’, NJB 2013, afl. 4, p. 222 e.v. Ten aanzien van de motivering van rechterlijke uitspraken valt op dat daaraan vanuit de literatuur (zware) eisen worden gesteld. Dat geldt in het bijzonder als het gaat om zaken waarin de Hoge Raad werk maakt van zijn rechtsvormende taak. ‘Voor het kritisch oog van de wetenschap zal de (…) motivering onvermijdelijk tekortschieten; wetenschappelijk gezien, is er een structureel motiveringstekort’.B.M.J. van Klink, Rechtsvormen. Autonomie van recht en rechtswetenschap (oratie Amsterdam VU), Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2010, p. 69. Daarmee wordt bedoeld dat er vanuit een bepaalde (normatieve) invalshoek altijd wel een betere oplossing of een betere onderbouwing van de beslissing kan worden aangedragen. In deze Opinie maak ik enkele opmerkingen over de wisselwerking tussen de motivering van – in hoogste instantie gewezen – rechterlijke uitspraken en de uitleg daarvan in de literatuur. Ik sluit af met een suggestie.

NTFR 2013/573 - Voorovereenkomsten nog steeds laten registreren bij de Belastingdienst

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013
Op zijn website heeft de Belastingdienst informatie gepubliceerd over de registratie van onderhandse akten sinds de wijziging van de Registratiewet 1970. Vanaf 1 januari 2013 registreert de Belastingdienst alleen nog akten waarvan registratie verplicht is gesteld. Registratie is volgens de Belastingdienst ook verplicht bij een voorovereenkomst of intentieverklaring.

NTFR 2013/575 - Praktijkruimte voor fysiotherapie kwalificeert niet als zelfstandig gedeelte van de woning

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ0505, datum uitspraak 24-01-2013, publicatiedatum 05-02-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende oefent een fysiotherapiepraktijk uit in een werkruimte op de eerste verdieping van haar woning. De woning behoort tot haar privévermogen. In haar aangifte IB/PVV 2005 heeft belanghebbende € 4.320 als huisvestingskosten in mindering gebracht op haar inkomen. Dit is door de inspecteur niet geaccepteerd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de praktijkruimte niet kwalificeert als een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning. De praktijkruimte heeft geen eigen opgang of ingang, maar is alleen via de trap in de hal van de woning te bereiken. Op de eerste verdieping bevindt zich niet alleen de praktijkruimte, maar bevinden zich ook de badkamer en de slaapkamer. De praktijkruimte beschikt ook niet over een eigen toilet, maar over een toilet dat mede door belanghebbende en haar echtgenoot wordt gebruikt. De praktijkruimte beschikt daardoor niet over een dusdanige zelfstandigheid dat deze zelfstandig verhuurbaar aan een derde is. Met de inspecteur is het hof van oordeel dat het beperkte gebruik van de werkruimte door de werknemers ter vervanging van belanghebbende bij haar afwezigheid, niet meebrengt dat niet langer gesproken kan worden van een werkruimte ‘ten behoeve van de belastingplichtige zelf’. Belanghebbende kan de huisvestingskosten dan ook niet in aftrek brengen.

NTFR 2013/577 - Verhaalde loonheffing en heffingsrente vormen geen negatief loon

ECLI:NL:HR:2013:BX9906, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende heeft in het verleden optierechten (en korting) op aandelen van zijn werkgever A ontvangen. Over de loonheffing zijn door groepsmaatschappij B fiscale afspraken gemaakt met de Belastingdienst. Afgesproken is dat B als inhoudingsplichtige zorg zal dragen voor de afdracht van loonheffing en dat B de na te heffen loonheffing op belanghebbende zal verhalen. Belanghebbende heeft met B afgesproken om de bij de naheffingsaanslag loonheffing in rekening gebrachte heffingsrente te vergoeden. Belanghebbende wenst de verhaalde loonheffing en heffingsrente (€ 74.296) als negatief loon in aanmerking te nemen. Hof Amsterdam (NTFR 2011/1709) heeft dat niet toegestaan. De Hoge Raad is het daarmee eens. De verplichting om loonbelasting te betalen moet worden gezien als een (gedwongen) besteding van het loon, zowel bij inhouding als bij verhaal achteraf op de werknemer. Dit geldt ook voor de met de loonbelasting samenhangende heffingsrente. Bij naheffing bij de werknemer vormen daarom noch de nageheven belasting zelf noch de daarmee samenhangende heffingsrente negatief loon. Dit wordt niet anders wanneer – zoals hier – de loonbelasting is nageheven van een ander dan de werknemer en die ander de nageheven belasting vervolgens op de werknemer verhaalt, in welk kader de werknemer een vergoeding betaalt ter zake van de bij de naheffingsaanslag in rekening gebrachte heffingsrente. De betaling houdt namelijk geen rechtstreeks verband met de dienstbetrekking.

NTFR 2013/578 - Geen privaatrechtelijke of fictieve dienstbetrekking tussen het escortbureau en de escortdames

ECLI:NL:GHAMS:2013:BY9061, datum uitspraak 03-01-2013, publicatiedatum 23-01-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. drs. G. Benning
Belanghebbende exploiteerde een escortbureau met ongeveer tien à vijftien escortdames in het bestand. Personen die gebruik wensen te maken van de in de advertenties aangeboden diensten bellen met belanghebbende en belanghebbende regelt een geschikte dame en bepaalt de prijs. Belanghebbende zorgt voor het vervoer van de dame naar de afgesproken plaats. De klant betaalt contant aan de dame. De inspecteur stelt dat de escortdames in dienstbetrekking zijn bij belanghebbende. Het hof stelt voorop dat aan de omstandigheid dat de wil van belanghebbende, de escortdames en de ingezette chauffeurs niet gericht was op het sluiten van arbeidsovereenkomsten geen doorslaggevende betekenis toekomt. Beslissend zijn de werkelijk tussen de betrokkenen bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen. Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de escortdames zich jegens belanghebbende verplicht hadden gedurende een zekere tijd tegen een door haar te betalen beloning arbeid te verrichten. Van belang hierbij zijn de vrijheid die de escortdames hadden om ook nadat zij zich aanvankelijk bereid hebben verklaard de dienstverlening te verrichten die dienstverlening op elk moment alsnog te weigeren, en op de omstandigheid dat indien de klant afziet van dienstverlening door die escortdame, die escortdame geen vergoeding ontvangt van belanghebbende. Het hof komt tot hetzelfde oordeel met betrekking tot de chauffeurs. Er is evenmin sprake van een fictieve dienstbetrekking tussen belanghebbende en de escortdames en de ingezette chauffeurs.

NTFR 2013/581 - Zeer laag loon staat niet in de weg aan dienstbetrekking, het ontbreken van een gezagsverhouding wel

ECLI:NL:HR:2013:BY6888, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende werkt drie halve dagen per week als vakkenvuller in een supermarkt. Hij ontvangt daarvoor € 0,80 bruto per uur. De supermarkt houdt loonheffing en premies werknemersverzekeringen in. Bij ziekte wordt doorbetaald. Sinds 1994 ontvangt belanghebbende een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen. Belanghebbende heeft bij het UWV een reiskostenvergoeding aangevraagd. Volgens de Centrale Raad van Beroep is deze aanvraag terecht afgewezen omdat belanghebbende niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Volgens de Centrale Raad is namelijk geen sprake van een reële beloning. De Hoge Raad oordeelt dat voor een dienstbetrekking is vereist dat de werkgever een verplichting tot loonbetaling heeft. Het bestaan van die verplichting is, anders dan de Centrale Raad heeft geoordeeld, niet afhankelijk van de hoogte van de beloning. De Hoge Raad laat desondanks de uitspraak van de Centrale Raad in stand, nu niet is voldaan aan een ander vereiste voor een dienstbetrekking, namelijk de gezagsverhouding. Belanghebbende is immers vrij om aan hem toebedachte werkzaamheden niet te volbrengen, hij mag naar eigen inzicht en behoefte pauzeren en hij meldt zich geregeld ziek zonder dat een regulier verzuimtraject wordt gevolgd. Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is derhalve geen sprake.

NTFR 2013/583 - Kamervragen over de financieringsconstructie uit het Woonakkoord beantwoord

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord over de financieringsconstructie voor koopwoningen uit het Woonakkoord. De vragen hebben vooral betrekking op de effectiviteit van de financieringsconstructie, de zogeheten tweede lening, die mensen kunnen aangaan om de lening voor de eigen woning te financieren.

NTFR 2013/584 - Overgangsrecht van toepassing na verhuurperiode eigen woning

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft een brief gestuurd aan de Tweede Kamer waarin hij ingaat op de situatie van belastingplichtigen met een eigenwoningschuld op 31 december 2012, die daarna emigreren, tijdens de periode waarin zij in het buitenland wonen hun woning verhuren en na deze buitenlandperiode weer in de voormalige eigen woning gaan wonen. Na de verhuurperiode hoort de eigen woning weer in box 1 thuis. De lening herleeft dan weer als een bestaande eigenwoningschuld en hoeft dus niet te voldoen aan de aflossingseisen. De minister meldt dat dit ook geldt voor de situatie waarin belastingplichtigen hun woning in Nederland aanhouden, elders in Nederland bijvoorbeeld gaan huren, de voormalige eigen woning verhuren en daarna weer in de voormalige eigen woning gaan wonen.

NTFR 2013/585 - Kosten vwo-opleiding vormen alleen onder bijzondere omstandigheden aftrekbare scholingsuitgaven

ECLI:NL:HR:2013:BZ3568, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende, geboren in 1991, is in 2004 gestart met haar middelbare schoolopleiding aan een niet-particuliere scholengemeenschap. In 2006 is zij overgestapt naar de vwo-opleiding (klas 3) aan een particuliere school. In 2010 heeft zij het diploma behaald en in 2011 is zij aan een universiteit gaan studeren. In het onderhavige jaar (2007), waarin belanghebbende in klas 4 zat, heeft zij aanspraak gemaakt op aftrek van € 15.000 aan scholingsuitgaven. Hof Arnhem (15 mei 2012, nr. 11/00663, NTFR 2012/1622) heeft die aanspraak niet gehonoreerd. Volgens de Hoge Raad is dat terecht. De Hoge Raad stelt voorop dat uitgaven voor het volgen van een algemeen vormende opleiding zoals het vwo in het algemeen in een te ver verwijderd verband staan tot een concrete vorm van inkomensverwerving om te kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, maar die bijzondere omstandigheden zijn hier niet aan de orde.

NTFR 2013/586 - Verlies uit garantstelling groepsfinanciering niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2013:BW6520, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende behoorde tot een concern. Aan het hoofd hiervan stond A bv. In 2000 heeft een consortium van banken een kredietfaciliteit van € 110 miljoen verstrekt aan A bv ten behoeve van het concern. Alle concernmaatschappijen, waaronder belanghebbende, hebben zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het volledige bedrag van de kredietfaciliteit. In de kredietovereenkomst is bepaald dat als een concernmaatschappij aansprakelijk wordt gesteld, deze de regresvordering op de medeschuldenaren niet zal opeisen zolang de totale schuld van € 110 miljoen niet is voldaan. In 2003 heeft het consortium de financiering aan het concern beëindigd en haar vorderingen opgeëist. Belanghebbende is in dit verband aansprakelijk gesteld en heeft € 5.191.883 aan het consortium betaald. Dit bedrag is door belanghebbende als verlies uit garantstelling ten laste van haar resultaat gebracht. Hof Arnhem (15 maart 2011, nr. 10/00431, NTFR 2011/850) heeft geoordeeld dat het verlies uit de garantstelling niet ten laste van het resultaat kan worden gebracht. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Het aanvaarden van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de schulden van die andere vennootschappen vindt zijn oorzaak in de vennootschapsrechtelijke betrekkingen met die andere vennootschappen. Daarmee wordt een aansprakelijkheid aanvaard die groter is dan de aansprakelijkheid die bestaat bij het zelfstandig aantrekken van vreemd vermogen. Uitgaven die voortvloeien uit een dergelijke aansprakelijkstelling blijven bij de winstbepaling buiten aanmerking.

NTFR 2013/587 - Vrijval dividendbelastingschuld is belast

ECLI:NL:HR:2013:BX9148, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Op de balans van belanghebbende staat per 31 december 2006 een dividendbelastingschuld van € 45.378. Deze dividendbelasting is nimmer afgedragen. De termijn waarbinnen de inspecteur kan naheffen, is verlopen. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag VPB 2006 de vrijval van de dividendbelastingschuld tot de winst gerekend. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1142) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Dat de ingehouden dividendbelasting als een niet-aftrekbare onttrekking dient te worden aangemerkt, betekent volgens het hof niet dat de vrijval van de dividendbelastingschuld een negatieve (niet-belaste) onttrekking vormt. HR 14 maart 1951, B.8965, mist toepassing omdat het daar een vrijval van een dividendschuld betrof en niet de vrijval van een dividendbelastingschuld. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Het niet opvragen van dividend door de aandeelhouder voltrekt zich tussen de vennootschap en haar aandeelhouder. De dividendbelastingschuld maakt niet deel van het verkeer tussen vennootschap en aandeelhouder maar is een zelfstandige schuld van de vennootschap aan de ontvanger. Een vrijval van de dividendbelastingschuld dient op een zelfde wijze te worden behandeld als de vrijval van enige andere schuld. De vrijval is mitsdien belast.

NTFR 2013/589 - Reactie staatssecretaris Teeven op rapport ‘Erven zonder financiële zorgen'

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013
Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie geeft de Tweede Kamer zijn reactie op het rapport ‘Erven zonder financiële zorgen’ van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen over de vraag hoe erfgenamen beschermd kunnen worden tegen schulden van de erflater. De staatssecretaris reageert op een drietal kwesties uit het rapport: 1. het erven van een huis dat niet of moeilijk verkoopbaar is, 2. de (on)bekendheid van erfgenamen met beneficiaire aanvaarding en/of de wettelijke regeling dat door gedragingen de erfenis zuiver wordt aanvaard, en 3. de bescherming van erfgenamen tegen schulden van de overledene. De oplossing voor het eerste probleem moet volgens de staatssecretaris niet worden gezocht in het erfrecht, maar in maatregelen die de woningmarkt weer op gang helpen. Wat de tweede kwestie betreft acht de staatssecretaris goede voorlichting van groot belang. De informatie op de website van de Rijksoverheid over het verkrijgen van een erfenis is inmiddels uitgebreid. Met het oog op het derde punt gaat de staatssecretaris wetgeving voorbereiden die een erfgenaam tegemoetkomt als hij een nalatenschap zuiver heeft aanvaard en nadien – zonder dat hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt – met een onverwachte schuld wordt geconfronteerd. De erfgenaam krijgt dan alsnog de mogelijkheid om de kantonrechter om machtiging te vragen om de nalatenschap – wat deze nieuwe schuld betreft – beneficiair te aanvaarden (vgl. art. 4:194 BW).

NTFR 2013/590 - Verruimde toepassing tijdelijke tariefverlaging terecht geweigerd

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013
Verzoeker, een vastgoedbedrijf, is van mening dat de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%, waaraan een terugwerkende kracht is gegeven tot 15 juni 2011, ook zou moeten gelden voor woningaankopen die zijn gedaan in de periode 15 december 2010 tot 15 juni 2011. Verzoeker voert aan dat degenen die een aankoop hebben gedaan in de maanden voorafgaande aan 15 juni 2011 door de tariefmaatregel zijn benadeeld. Zij hebben volgens hem de door hen geïnvesteerde overdrachtsbelasting verdisconteerd in de vraagprijs die zij hanteerden/hanteren in het kader van de doorverkoop binnen de (toen nog) zesmaandstermijn van art. 13 Wet BRV, maar zagen die na 15 juni 2011 dalen van 6% naar 2%. De Commissie voor de Verzoekschriften en Burgerinitiatieven oordeelt dat de staatssecretaris van Financiën het verzoek terecht heeft afgewezen. Met een beperking van de terugwerkende kracht van de tariefmaatregel tot 15 juni 2011 heeft het parlement zeer bewust ingestemd in het kader van het Belastingplan 2012. De staatssecretaris heeft daarom terecht geconstateerd dat hij niet de vrijheid heeft om een verruimde toepassing goed te keuren.

NTFR 2013/591 - KB-Lux: belanghebbende slaagt niet in verzwaarde bewijslast, voor boetes verwijzing

ECLI:NL:HR:2013:BZ3490, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV met boetes opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen. Belanghebbende heeft over deze rekeningen geen informatie verstrekt, zodat op belanghebbende een verzwaarde bewijslast rust met betrekking tot de door de inspecteur geschatte inkomens. Volgens belanghebbende is bij deze schatting geen rekening ermee gehouden dat een ander medegerechtigd is tot zijn rekeningen. Naar het oordeel van de Hoge Raad hoefde de inspecteur daarmee ook geen rekening te houden. Met zijn stelling dat een ander medegerechtigd is, heeft belanghebbende immers niet overtuigend aangetoond dat hij slechts naar evenredigheid gerechtigdheid is tot de tegoeden. Voor de boetes vindt de omkering en verzwaring van de bewijslast echter geen toepassing. In dat verband had het hof wel een oordeel moeten geven over de stelling van belanghebbende dat hij niet volledig gerechtigd was tot de bankrekeningen. Nu dat niet is gebeurd, wordt de zaak verwezen voor de boete.

NTFR 2013/592 - Verzet ziet ook op boete: beslissing om belanghebbende niet ambtshalve te horen is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2013:BZ2737, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Het hof heeft in het kader van een vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van belanghebbende wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. In verzet heeft belanghebbende niet verzocht om te worden gehoord. Het hof heeft het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te horen. Deze uitspraak houdt in cassatie geen stand. Het hof heeft namelijk miskend dat – krachtens wetsfictie – ook een boete in het geding is. Weliswaar is de rechter in een boetezaak niet in alle gevallen gehouden de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces ex art. 6 EVRM daartoe aanleiding geeft. Hier kan niet worden aangenomen dat het hof deze beoordeling heeft gemaakt, aangezien het niet heeft onderkend dat een boete in het geding was. De zaak wordt verwezen naar een ander hof.

NTFR 2013/593 - Geen kwade trouw omdat bewustheid omtrent belastbaarheid bate in 2005 ontbrak

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0264, datum uitspraak 22-01-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. V.M. Maat
Belanghebbende heeft van 6 oktober 2003 tot en met 5 oktober 2005 een persoon in dienst genomen die geen arbeid voor belanghebbende heeft verricht. Belanghebbende heeft hiervoor in 2003 € 125.000 en in 2004 € 125.000 ontvangen. Op de aan de persoon in 2003, 2004 en 2005 ten titel van loon betaalde bedragen is loonheffing ingehouden en afgedragen. De loonkosten zijn door belanghebbende in die jaren ten laste van het resultaat gebracht. Het ontvangen totaalbedrag van € 250.000 is door belanghebbende nimmer in een aangifte verantwoord. De inspecteur heeft over 2003 en 2004 (2 x € 125.000) nagevorderd. In de procedure hiertegen bij Rechtbank Haarlem is beslist dat dit terecht is, zij het dat de rechtbank de stelling van de nieuwe gemachtigde dat een deel van de € 250.000 op grond van goed koopmansgebruik in 2005 in aanmerking diende te worden genomen, honoreerde. Vervolgens heeft de inspecteur over 2005 over dat deel (€ 100.928) een navorderingsaanslag opgelegd. Rechtbank Arnhem heeft die navorderingsaanslag in stand gelaten omdat sprake is van kwade trouw aan de zijde van belanghebbende. In die procedure heeft de inspecteur overigens ondubbelzinnig het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een nieuw feit. In hoger beroep betwist belanghebbende het oordeel van de rechtbank dat sprake is van kwade trouw. Het hof deelt de visie van belanghebbende. Volgens het hof is namelijk niet aannemelijk dat ten tijde van het indienen van de aangifte IB 2005 bij belanghebbende of haar toenmalige adviseur bewustheid bestond dat een deel van de € 250.000 in 2005 moest worden verantwoord.

NTFR 2013/594 - Verzwaarde bewijslast omdat vereiste aangifte niet is gedaan

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2004, datum uitspraak 05-02-2013, publicatiedatum 22-02-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende is eigenaar van twee onroerende zaken. Eén daarvan vormt een eigen woning. Belanghebbende is als verdachte gehoord in een strafrechtelijk financieel onderzoek. In dat onderzoek heeft hij verklaard dat hij zijn broer € 150.000 heeft geleend. Belanghebbende heeft ondanks de uitnodiging en aanmaning daartoe het aangiftebiljet IB voor het jaar 2008 niet ingediend. Daarom heeft de inspecteur ambtshalve de onderhavige aanslag opgelegd, waarin een inkomen uit werk en woning is begrepen van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.896. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Hiertegen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld, echter zonder succes. Omdat geen aangifte is gedaan, moet volgens het hof de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Met de enkele stellingen dat hij slechts huurinkomsten heeft genoten en geen geld heeft geleend aan zijn broer, slaagt hij niet in die bewijslast. De schatting van de inspecteur acht het hof redelijk.

NTFR 2013/595 - Navorderingsaanslagen aan erfgenamen KB-Luxrekeninghouder zijn voortvarend opgelegd

ECLI:NL:GHSGR:2012:BY8338, datum uitspraak 09-05-2012, publicatiedatum 14-01-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbenden zijn op 31 december 2004 en op 31 december 2005 diverse navorderingsaanslagen opgelegd wegens een door hun overleden vader aangehouden KB-Luxrekening. Het hof oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vader van belanghebbenden een KB-Luxrekening had. Voorts oordeelt het hof dat de inspecteur de navorderingsaanslagen voortvarend heeft opgelegd. Van enig stilzitten door de inspecteur was geen sprake. Na de eerste vragenbrief aan de vader van belanghebbenden van 22 juni 2004 zijn er diverse contactmomenten met de inspecteur geweest. Daarnaast mocht de inspecteur, in verband met de in acht te nemen zorgvuldigheid, eerst de bezwaarfase tegen de eerste serie navorderingsaanslagen afwachten, alvorens hij de tweede serie navorderingsaanslagen oplegde. In verband met de eliminatie van de factor 1,5 en conform HR 15 april 2011, nr. 09/03075, NTFR 2011/945 heeft het hof de navorderingsaanslagen verminderd.

NTFR 2013/596 - Eindarrest: Heffing Nederlandse loonbelasting van buitenlands gezelschap niet strijdig met vrijheid van diensten

ECLI:NL:HR:2013:BZ3487, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van dr. D. Molenaar
De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 september 2010, NTFR 2010/2207, de prejudiciële vraag gesteld of de heffing van Nederlandse loonbelasting voor gages betaald aan een buitenlandse voetbalclub, strijdig is met de vrijheid van diensten (art. 56 VWEU). Het HvJ heeft bij arrest van 18 oktober 2012, NTFR 2012/2452, deze vraag ontkennend beantwoord. Naar aanleiding daarvan heeft de Hoge Raad dit eindarrest gewezen. Hierin overweegt de Hoge Raad dat de heffing van loonbelasting van buitenlandse sportgezelschappen, door middel van verplichte inhouding aan de bron door degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen, verenigbaar is met art. 56 VWEU.

NTFR 2013/597 - Advisering door derde de belegging van effecten voor beheermaatschappij van gemeenschappelijk beleggingsfonds is vrijgesteld

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
GfBk adviseert BGB (beheerder van een publiek fonds) inzake het beheer van de activa van het fonds en doet aanbevelingen voor de koop of verkoop van activa onder voortdurende bewaking van het vermogen van het fonds, rekening houdend met het beginsel van risicospreiding, de wettelijke beleggingsrestricties en de beleggingsomstandigheden. GfBk krijgt een vergoeding op basis van een percentage van de gemiddelde maandelijkse waarde van het beleggingsfonds. GfBk heeft BGB in 1999 tot en met 2002 telefonisch, per telefax of e-mail aanbevelingen gedaan inzake de koop en verkoop van effecten. BGB voerde deze aanbevelingen in haar koop- en verkoopordersysteem in en, na controle werden deze aanbevelingen, vaak enkele minuten na ontvangst, uitgevoerd. Ook al maakte BGB geen eigen keuzes inzake het beheer van het beleggingsfonds, zij behield beslissingsmacht en zij was in laatste instantie verantwoordelijk. GfBk ontving feedback over de uitvoering van de aanbevelingen en dagelijkse overzichten van de samenstelling van het beleggingsfonds waarvoor zij advies verleende. Anders dan de Duitse fiscus stelt GfBk zich op het standpunt dat een vrijstelling van toepassing is, omdat sprake is van uitbestede diensten inzake het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Op vragen van de verwijzende Duitse rechter verklaart het Hof van Justitie voor recht: art. 13, B, onderdeel d, punt 6, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat diensten van adviesverlening inzake de belegging van effecten die een derde verricht ten behoeve van een beheermaatschappij van een gemeenschappelijk beleggingsfonds, voor de vrijstelling van deze bepaling onder het begrip ‘beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds’ vallen, ook al heeft de derde niet gehandeld op grond van een lastgeving, zoals bedoeld in art. 5 octies Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 januari 2002.

NTFR 2013/598 - Beleggingsfonds waarin de activa van een pensioenregeling zijn samengebracht, valt niet onder gemeenschappelijke beleggingsfondsen

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Wheels is de trustee van het fonds waarin de activa van de bedrijfspensioenregelingen, die Ford heeft ingesteld om te voldoen aan de verplichtingen die krachtens de nationale wetgeving en de collectieve overeenkomsten op haar rusten, zijn samengevoegd voor beleggingsdoeleinden. Elk van deze regelingen voorziet in de uitkering aan een categorie gewezen werknemers van pensioenen die zijn berekend op basis van het laatste loon van de aangesloten leden en hun aantal dienstjaren bij de onderneming. Alle werknemers kunnen zich op vrijwillige basis aansluiten bij de regeling, en tijdens hun tewerkstelling vaste bijdragen storten waarvan het bedrag wordt ingehouden op hun loon. Ook de werkgever stort bijdragen, ten belope van voldoende hoge bedragen om de resterende kosten van de pensioenuitkeringen te kunnen financieren. Capital verricht vermogensbeheerdiensten voor Wheels ter zake waarvan btw in rekening is gebracht en voldaan op aangifte. Het verzoek om teruggaaf van deze btw door Capital, gedaan na HvJ 28 juni 2007, zaak C-363/05 (JP Morgan), NTFR 2007/1307, is afgewezen met het betoog dat de diensten niet vallen onder de vrijstelling van art. 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn (art. 13, B, sub d, punt 6, Zesde Richtlijn). Op prejudiciële vragen van de verwijzende Engelse rechter in de daarop volgende procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht dat art. 13, B, sub d, punt 6, Zesde Richtlijn en art. 135, lid 1, sub g, Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een beleggingsfonds waarin de activa van een pensioenregeling zijn samengebracht, niet onder het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ in de zin van deze bepalingen valt waarvan het beheer, gelet op het doel van deze richtlijnen en het beginsel van fiscale neutraliteit, van btw kan worden vrijgesteld aangezien de leden niet het risico dragen dat met het beheer van dat fonds gepaard gaat en de bijdragen van de werkgever aan de pensioenregeling voor hem een middel zijn om zijn wettelijke verplichtingen jegens zijn werknemers na te komen.

NTFR 2013/599 - Handelaar in mobiele telefoons heeft recht op nultarief voor intracommunautaire leveringen

ECLI:NL:HR:2013:BW5414, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende handelt in mobiele telefoons. Zij heeft in haar aangiften leveringen van mobiele telefoons naar het Verenigd Koninkrijk aangegeven met toepassing van het nultarief. Voorts heeft belanghebbende omzetbelasting in aftrek gebracht. Volgens de inspecteur is de identiteit van de afnemers onbekend, zodat belanghebbende geen recht heeft op het nultarief. Hof Den Bosch (25 februari 2011, nr. 07/00411) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Die uitspraak houdt in cassatie geen stand. Uit de uitspraak blijkt namelijk niet of het hof van oordeel is geweest dat aan de wettelijke voorwaarden voor de toepassing van het nultarief ter zake van de leveringen niet is voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende de goederen naar het Verenigd Koninkrijk heeft doen overbrengen, maar de uitspraak van het hof geeft geen blijk ervan dat het hof heeft beoordeeld of de goederen zijn geleverd aan een persoon die ter zake van de levering een intracommunautaire verwerving verrichtte. Indien het hof belanghebbende toepassing van het nultarief heeft onthouden omdat zij een werkzaam aandeel zou hebben gehad in btw-fraude, is het hof met dat oordeel buiten de rechtsstrijd getreden. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Het moet ervoor worden gehouden dat de goederen zijn geleverd aan een ondernemer die in dat kader belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving verschuldigd is geworden.

NTFR 2013/600 - Voor aftrek dient presterende ondernemer aan de hand van factuur te kunnen worden geïdentificeerd en getraceerd

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende handelt in mobiele telefoons. Voor door een leverancier aan haar verrichte leveringen heeft zij omzetbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft die aftrek geweigerd, omdat de facturen ondeugdelijk zijn. Hof Den Bosch was het daarmee eens. De facturen voldeden volgens het hof niet aan de eis van, kort gezegd, naam en adres van de presterende ondernemer. De hofuitspraak houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet eerst het wettelijke systeem inzake de factuureisen uiteen. Daarbij concludeert de Hoge Raad dat onder het op duidelijke en overzichtelijke wijze vermelden van de naam en het adres moet worden verstaan het vermelden van de volledige naam van de ondernemer en diens volledige adres. Van belang hierbij is dat aan de hand van deze gegevens de ondernemer die de op de factuur vermelde prestatie heeft verricht, is te identificeren en te traceren. Aan de wettelijke vereisten is daarom voldaan indien de ondernemer aan de hand van de op de factuur vermelde naam en het op de factuur vermelde adres kan worden geïdentificeerd en getraceerd. Onduidelijk is of het hof deze maatstaf heeft aangelegd. Voorts heeft het hof verschillende formeelrechtelijke steken laten vallen(niet ingaan op een beroep op beleidsregels, ten onrechte feiten als vaststaand aannemen en ten onrechte een aanbod getuigenbewijs als ingetrokken beschouwen). Daarom wordt de zaak verwezen naar een ander hof.

NTFR 2013/601 - Art. 37 Wet OB 1968 kan richtlijnconform worden uitgelegd

ECLI:NL:PHR:2013:BZ1320, datum uitspraak 31-01-2013, publicatiedatum 18-02-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Aanleiding van de onderhavige procedure was de verkoop, in 1999, van onroerende zaken door een van de tot belanghebbende behorende vennootschappen. De onroerende zaken zijn in 2005 geleverd. De koper heeft in 1999 ter zake van de koop f 5.500.000 (€ 2.495.791,19) overgemaakt naar een kwaliteitsrekening van een notaris. Destijds is geen factuur opgemaakt en is aan de fiscus geen omzetbelasting voldaan. Bij de levering in 2005 heeft de notaris op de nota van afrekening de koopprijs van € 2.495.791,19 vermeld, vermeerderd met 19% omzetbelasting (afgerond € 474.200). Op haar aangifte OB over het tijdvak maart 2005 heeft belanghebbende ter zake van de levering van de onroerende zaken een bedrag van € 102.486 aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven en voldaan. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de overige omzetbelasting (€ 371.714) al in 1999 verschuldigd is geworden, en niet nogmaals in 2005 verschuldigd wordt. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld. Volgens hen is de omzetbelasting op de voet van art. 37 Wet OB 1968 verschuldigd geworden. A-G Van Hilten gaat hier in de conclusie op in.

NTFR 2013/604 - Btw en (para)medische dienstverlening

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 geschreven door E.H. van den Elsen
De vrijstelling van btw voor (para)medische dienstverlening is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. In het besluit van 14 december 2012 (nr. BLKB2012/1868M, NTFR 2013/89) is de staatssecretaris al ingegaan op de gevolgen van deze wijziging. Het besluit van 14 december 2012 is met het verschijnen van het onderhavige besluit reeds achterhaald. In het nieuwe besluit is het bestaande beleid over de (para)medische dienstverlening opgenomen dat na 1 januari 2013 nog actueel is. Dit besluit bevat een voorlopige goedkeuring voor een aantal aangewezen beroepen, een goedkeuring voor toepassing van de kleineondernemersregeling voor bepaalde beroepsbeoefenaren en een goedkeuring voor arbodienstverlening.

NTFR 2013/605 - Btw op telefoonkaarten en mobiele telefoonabonnementen

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 geschreven door E.H. van den Elsen
De staatssecretaris van Financiën heeft een nieuw beleidsbesluit bekendgemaakt over de heffing van omzetbelasting ten aanzien van de verkoop en het gebruik van telefoonkaarten en ten aanzien van de verkoop van mobiele telefoonabonnementen. Het besluit maakt daarbij onderscheid tussen een single-purposetelefoonkaart en een multi-purposetelefoonkaart. Bij de verkoop van telefoonkaarten maakt het besluit onderscheid tussen rechtstreekse verkoop door een telecombedrijf aan een klant en verkoop door een telecombedrijf via andere verkoopkanalen aan een klant. Ook wordt hierbij ingegaan op de levering van contentdiensten. Ten slotte bespreekt het besluit de btw-behandeling van (de verkoop van) abonnementen voor mobiel telefoon- en internetverkeer.

NTFR 2013/606 - Geen leges voor WOB-verzoek I

ECLI:NL:HR:2013:BZ0693, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aan de gemeente informatie gevraagd over de declaraties van de burgemeester en wethouders. Deze informatie is verstrekt. De gemeente heeft daarvoor de volgende werkzaamheden verricht: a. het opzoeken van declaraties, anonimiseren van documenten en vervaardigen van overzichten, en b. het maken van kopieën. In geschil is of de heffingsambtenaar voor deze werkzaamheden leges mag heffen. De Hoge Raad overweegt dat op grond van art. 229 Gemeentewet leges kunnen worden geheven voor door de gemeente verrichte werkzaamheden die in overheersende mate verband houden met een individualiseerbaar belang. De WOB gaat echter uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Op grond van art. 3, lid 3, WOB hoeft een verzoeker bij zijn WOB-verzoek dan ook geen belang te stellen. Hieruit leidt de Hoge Raad af dat een openbaarmaking van informatie naar aanleiding van een WOB-verzoek niet in overheersende mate verband houdt met dienstverlening voor een individualiseerbaar belang. Voor de werkzaamheden onder a is heffing van leges dan ook niet mogelijk. Daarentegen is met het verstrekken van kopieën wel een particulier belang gediend. Voor het vervaardigen van kopieën mag dus wel leges in rekening worden gebracht.

NTFR 2013/607 - Geen leges voor WOB-verzoek II

ECLI:NL:HR:2013:BX0945, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft aan de gemeente informatie gevraagd op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Deze informatie is verstrekt. De heffingsambtenaar heeft van belanghebbende leges geheven voor anonimiseringswerkzaamheden en nasporing. De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar zijn arrest van 8 februari 2013, nr. 12/00529, dat voor heffing van leges in dit geval geen wettelijke grondslag bestaat.

NTFR 2013/608 - Zeer kortstondig bezoek aan wasserette voor afgifte zak met wasgoed vormt geen 'onmiddellijk laden en lossen'

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2807, datum uitspraak 19-02-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is met zijn auto met een zak wasgoed van twaalf kg naar een wasserette gereden om zijn wasgoed te laten reinigen. Hij heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor de wasserette. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Na een zeer kortstondig bezoek aan de wasserette trof belanghebbende bij zijn auto verbalisanten aan die hem een naheffingsaanslag parkeerbelastingen hebben opgelegd. Volgens belanghebbende is dat niet terecht omdat geen sprake is van ‘parkeren’ maar van ‘onmiddellijk laden en lossen’. Het hof deelt de zienswijze van belanghebbende niet. Het bezoek – zoals hier – door een consument aan een winkel voor het verkrijgen van een dienst vormt volgens het hof namelijk – hoe kortstondig dat bezoek ook is geweest – geen laden en lossen.