Aflevering 1

Gepubliceerd op 4 januari 2014

NTFR 2014/291 - Een Opinie over Opinies

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 geschreven door prof. dr. F. Sonneveldt
Dat men aan het eind van het jaar de balans opmaakt van het bijna verstreken jaar is een enorm cliché, maar zoals bekend en ergerlijk genoeg bevatten clichés nu eenmaal de waarheid in optima forma. Vooruitlopend op de goede voornemens voor 2014 – weer zo’n cliché – heb ik rond de kersttijd getracht wat meer invulling te geven aan mijn rol als lid van de redactieraad van NTFR door nog eens serieus de 51 Opinies van het afgelopen jaar door te nemen. Wellicht geeft dit mij wat inspiratie om tijdens de volgende redactieraadvergadering van NTFR enige zinnige opmerkingen te maken.

NTFR 2014/292 - Wijzigingen belastingheffing 2014

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Elders in deze uitgave van NTFR melden wij dat de Eerste Kamer heeft ingestemd met de wetsvoorstellen Belastingplan 2014, Overige fiscale maatregelen 2014, Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit en de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit (NTFR 2014/294). In verband daarmee heeft het Ministerie van Financiën het traditionele overzicht gepubliceerd van de belangrijkste, cijfermatige wijzigingen in de rijksbelastingen per 1 januari 2014.

NTFR 2014/294 - Eerste Kamer heeft het Belastingpakket 2014 aangenomen

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
De Eerste Kamer heeft de vier wetsvoorstellen aangenomen die behoren tot het Belastingpakket 2014. Het gaat om het Belastingplan 2014, Overige fiscale maatregelen 2014, de Wet aanpak fraude fiscaliteit en toeslagen en de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente. Er zijn vijf moties ingediend waarvan er een is aangenomen.

NTFR 2014/299 - Herontwikkeld perceel dat dienst deed als stallingsruimte voor garagebedrijf vormt bedrijfsmiddel en geen voorraad

ECLI:NL:HR:2013:1439, datum uitspraak 06-12-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende (fiscale eenheid) exploiteert een garagebedrijf. Zij had een perceel grond in eigendom dat bij het garagebedrijf in gebruik was als autostalling. Op verzoek van de gemeente heeft belanghebbende besloten het perceel te herontwikkelen en te verkopen onder de voorwaarde dat zij voor de autostalling vervangende grond zou kunnen kopen. In dat kader zijn diverse projectontwikkelingsactiviteiten met betrekking tot het perceel verricht in de jaren 2000-2005. Tot eind 2005 heeft het perceel dienst gedaan als autostalling. Het perceel is verkocht. In geschil is of een HIR mag worden gevormd door belanghebbende. Meer in het bijzonder is in geschil of het verkochte perceel een bedrijfsmiddel vormt of voorraad. Hof Amsterdam (NTFR 2013/576) oordeelde kort gezegd dat het perceel een bedrijfsmiddel vormt. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.

NTFR 2014/301 - Geen toepassing 30%-regeling omdat niet is voldaan aan 'driemaandeneis'

ECLI:NL:PHR:2013:1472, datum uitspraak 21-11-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Belanghebbende is per 15 april 2001 voltijds in dienst getreden bij B. Voor deze tewerkstelling is aan hem op 20 februari 2002 de 30%-bewijsregel toegekend voor de periode 1 april 2001 tot en met 31 maart 2011. Per 1 januari 2003 is deze bewijsregel omgezet naar een andere inhoudingsplichtige binnen B. Per 1 april 2009 is de tewerkstelling van belanghebbende bij B beëindigd. Per dezelfde datum is belanghebbende benoemd als commissaris bij C. Voor deze tewerkstelling is de 30%-bewijsregel toegekend voor de periode 1 april 2009 tot en met 31 maart 2011. Omdat deze tewerkstelling niet een volle werkweek in beslag neemt, heeft belanghebbende op 29 juni 2010 een tweede tewerkstelling bij A aanvaard. In geschil is of belanghebbende voor zijn tewerkstelling bij A in aanmerking komt voor de 30%-regeling. Hof Den Bosch (NTFR 2013/1119) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Volgens het hof is er geen reden om de eis te stellen dat de tewerkstelling bij de nieuwe inhoudingsplichtige binnen drie maanden na de eerdere tewerkstelling tot stand komt.

NTFR 2014/302 - Brief over motie WUL en over loonstrookjes 2014

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de invulling van de motie-Groot. Daarin wordt de regering verzocht om lessen te trekken uit de gang van zaken rond de invoering van de Wet uniformering loonbegrip (WUL). Verder vraagt de motie om nieuwe wetgeving, die al dan niet in onderlinge samenhang de inkomenspositie van mensen raakt, te voorzien van een duidelijk plan van communicatie en een toets op de effecten op loonstrookjes en hierover de Kamer per brief te rapporteren. De motie is aangenomen tijdens de evaluatie van de WUL.

NTFR 2014/305 - Beleidsbesluit over regelingen voor vervroegd uittreden

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
De staatssecretaris van Financiën keurt via een beleidsbesluit voor de loonheffingen onder (twee) voorwaarden goed dat de (voormalig) werkgever pseudo-eindheffing moet afdragen. De goedkeuring geldt voor regelingen voor vervroegd uittreden in het kader van sociale plannen, waarbij de regeling voor ontslag op basis van een objectief criterium wordt voorafgegaan door een vrijwillige vertrekregeling. De staatssecretaris geeft de goedkeuring op grond van de hardheidsclausule.

NTFR 2014/306 - Beleidsbesluit over verlenging looptijd wegens verhoging van de AOW-leeftijd

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft in een beleidsbesluit voor de loonheffingen en de inkomstenbelasting goedgekeurd dat het onder zes voorwaarden mogelijk is de looptijd te verlengen van uitkeringen uit VUT-regelingen, overbruggingspensioenen, prepensioenen en overbruggingslijfrenten. De goedkeuring houdt verband met de verhoging van de AOW-leeftijd. De goedkeuring heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 en is gegeven vooruitlopend op wetswijziging.

NTFR 2014/310 - Pensioen belast bij belanghebbende ook al is deel pensioenrechten overgedragen aan echtgenote

ECLI:NL:PHR:2013:1052, datum uitspraak 03-10-2013, publicatiedatum 01-11-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
In geschil is of de door belanghebbende beoogde toedeling van een deel van zijn pensioenrechten aan zijn echtgenote tot gevolg heeft dat dit deel onder art. 2.17 Wet IB 2001 niet bij hem, maar bij zijn echtgenote belast wordt, met een progressievoordeel tot resultaat. A-G Niessen heeft conclusie genomen in deze zaak.

NTFR 2014/312 - Vestiging vruchtgebruik op appartementsrecht op benedenwoning is belast

ECLI:NL:HR:2013:2075, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
In 2004 is ten behoeve van belanghebbende een zakelijk recht van vruchtgebruik gevestigd op een appartementsrecht van een bovenwoning. Bij akte van 30 oktober 2009 heeft belanghebbende het vruchtgebruik verkregen van een appartementsrecht van een benedenwoning. Als tegenprestatie heeft belanghebbende afstand gedaan van het zakelijk recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht van de bovenwoning. Ter zake van bedoelde verkrijging heeft de inspecteur overdrachtsbelasting van belanghebbende geheven. Belanghebbende bestrijdt deze heffing met de stelling dat sprake is van een (niet aan de heffing onderworpen) zaaksvervanging. Hof Arnhem (NTFR 2013/229) heeft die stelling verworpen. De verkrijging van het vruchtgebruik is namelijk een verkrijging als bedoeld in art. 2, lid 1, Wet BRV, ook als deze verkrijging zou moeten worden gezien als onderdeel van de vervanging van het object van het vruchtgebruik van belanghebbende.

NTFR 2014/313 - Shareholder in 'personal association' is geen ondernemer voor de omzetbelasting

ECLI:NL:HR:2013:2068, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Belanghebbende is advocaat. Zij is op 23 februari 2003 als shareholder toegetreden tot A PA, een ‘personal association’. A PA heeft in Nederland vijftien en wereldwijd ongeveer 500 shareholders. Het wereldwijde management, dat de bevoegdheid heeft shareholders te ontslaan, wordt in de Verenigde Staten gevoerd. In Nederland zijn twee shareholders belast met het bestuur van het kantoor. Belanghebbende maakt(e) geen deel uit van dit bestuur. Belanghebbende heeft over de periode 1 maart 2003 tot en met 30 juni 2006 negatieve aangiften OB ingediend. De inspecteur betwist dat belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeert. Hof Amsterdam (NTFR 2013/1289) is, evenals Rechtbank Haarlem, van oordeel dat bij belanghebbende de vereiste zelfstandigheid ontbreekt om als ondernemer voor de omzetbelasting te worden aangemerkt. Belanghebbende is er evenmin in geslaagd aannemelijk te maken dat bij de toegepaste correctie inzake het privégebruik auto niet op proportionele wijze met het feitelijke gebruik rekening is gehouden. Naar het oordeel van het hof is de boete (deels) ten onrechte opgelegd omdat met betrekking tot het ondernemerschap en het privégebruik auto sprake is van een pleitbaar standpunt.

NTFR 2014/314 - Waardering sportcomplex

ECLI:NL:HR:2013:2060, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Belanghebbende is gebruiker van een sportcomplex met hockeyvelden. De WOZ-waarde is voor het kalenderjaar 2007 vastgesteld op € 2.850.000. In geschil is of de inspecteur bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde een te hoog bedrag voor de grond in aanmerking heeft genomen. Hof Den Haag (NTFR 2013/1539) heeft geoordeeld dat de vervangingswaarde van de grond afgeleid zou kunnen worden van de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond met dezelfde bestemming op een vergelijkbare locatie en een vergelijkbare oppervlakte mits de uitgifteprijs een reële afspiegeling is van de marktwaarde. Dit laatste zou kunnen blijken uit transacties tussen onafhankelijke partijen. Partijen hebben naar het oordeel van het hof de door hen verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt. Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van € 2.000.000.

NTFR 2014/315 - Hof geeft ten onrechte geen oordeel over stelling dat nota griffierecht niet is ontvangen

ECLI:NL:HR:2013:1669, datum uitspraak 13-12-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. N. ten Broek
Het door belanghebbende in een WOZ-zaak ingestelde hoger beroep is door Hof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. In verzet heeft belanghebbende aangevoerd dat hij geen nota griffierecht heeft ontvangen. Wel heeft hem een brief van 22 september 2011 van het hof bereikt, waarin is vermeld dat belanghebbende daarbij ‘alsnog de goede nota met de juiste uiterste betaaldatum’ werd toegezonden, maar belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat hij die nota bij deze brief niet heeft aangetroffen. Het hof heeft deze stelling van belanghebbende verworpen, omdat blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie het poststuk met de nota op 26 september 2011 is afgehaald op een afhaallocatie van PostNL. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad echter niet cassatieproof. Het hof heeft namelijk geen oordeel gegeven over de stelling van belanghebbende dat in de door hem ontvangen brief van 22 september 2011 genoemde bijlage ontbrak. Uit de gedingstukken blijkt ook niet dat de aangetekende brief van 22 september 2011 als bijlage de nota griffierecht bevatte. Daarom vernietigt de Hoge Raad de hofuitspraak en wijst hij de zaak terug.

NTFR 2014/316 - Bij zeer gering financieel belang geen immateriële schadevergoeding van € 500 per halfjaar bij overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:HR:2013:1361, datum uitspraak 29-11-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Hof Den Haag heeft de Staat (minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure. Het hof heeft daarbij verzuimd de minister van Veiligheid en Justitie als partij in het geding te betrekken. De Hoge Raad vindt hierin aanleiding de beslissing van het hof omtrent de schadevergoeding te vernietigen en het geding terug te wijzen. Na verwijzing heeft als uitgangspunt te gelden dat voor de schadevergoeding een tarief van € 500 per halfjaar overschrijding wordt gehanteerd. Dit uitgangspunt geldt ook indien deze forfaitaire berekeningswijze leidt tot een schadevergoeding die hoger is dan het bedrag aan belasting waarop het geschil betrekking heeft. Wel kan een uitzondering worden gemaakt voor het geval het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. Dan kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

NTFR 2014/317 - Bouwondernemer heeft vereiste aangifte niet gedaan

ECLI:NL:GHARL:2013:8028, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 31-10-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Belanghebbende drijft een bouwonderneming in de vorm van een eenmanszaak. Naar aanleiding van een onderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende winst heeft verzwegen en privé-uitgaven als ondernemingskosten heeft gepresenteerd. In verband hiermee heeft de inspecteur nagevorderd. Belanghebbende erkent in hoger beroep € 39.162 niet als winst in zijn aangifte te hebben verantwoord. Gelet hierop moet volgens het hof worden geconcludeerd dat belanghebbende ‘de vereiste aangifte’ niet heeft gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit geldt voor de gehele belastingaanslag, dus ook voor aftrekposten. Van een willekeurige vaststelling van de navorderingsaanslag is volgens het hof geen sprake. Belanghebbende slaagt er niet in overtuigend aan te tonen dat bepaalde opgevoerde kosten uitgaven vormen die met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming zijn gedaan.

NTFR 2014/318 - Geen uitstel zitting aangezien niet aannemelijk is dat gemachtigde voor zitting HvJ is uitgenodigd

ECLI:NL:RBDHA:2013:15270, datum uitspraak 19-09-2013, publicatiedatum 19-11-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 19 augustus 2013 de rechtbank verzocht om de zitting van 19 september 2013 uit te stellen in verband met een zitting bij het HvJ. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat de gemachtigde voor de zitting bij het HvJ was uitgenodigd. Daarnaast is de rechtbank ook van oordeel dat het uitstelverzoek te laat is ingediend. De gemachtigde was namelijk al op 22 juli 2013 op de hoogte van de samenloop van de zittingen, maar hij heeft tot 19 augustus 2013 gewacht met het indienen van het uitstelverzoek.

NTFR 2014/319 - Wetgever is bevoegd gedelegeerde regelgevende bevoegdheid zelf uit te oefenen

ECLI:NL:PHR:2013:1464, datum uitspraak 19-11-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende heeft van zijn werkgever een auto ter beschikking gekregen. In geschil is of terecht en zo ja tot het juiste bedrag een voordeel wegens het voor privédoeleinden ter beschikking staan van de auto in aanmerking is genomen. Belanghebbende meent dat het de wetgever niet vrij staat om een gedelegeerde bevoegdheid zonder restrictie zelf uit te oefenen. Voorts leidt de wijze waarop het bijtellingspercentage wordt vastgesteld volgens belanghebbende tot discriminatie. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2014/321 - Geen schending zorgvuldigheidsbeginsel ten aanzien van in rekening gebrachte heffingsrente

ECLI:NL:HR:2013:2063, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
In deze zaak is in geschil of het bedrag van de in rekening gebrachte heffingsrente moet worden verminderd vanwege schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Hof Den Bosch (NTFR 2013/2116) heeft geoordeeld dat de inspecteur niet gehouden is om naar aanleiding van informatie verkregen uit de aangifte van een zakenpartner van belanghebbende, ter voorkoming van het oplopen van heffingsrente, aan belanghebbende een voorlopige aanslag op te leggen.

NTFR 2014/322 - Beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard door rechtbank

ECLI:NL:HR:2013:2080, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Belanghebbende heeft van een bv van haar huisgenoot in 2005 en 2006 betalingen ontvangen. Dit blijkt uit bankafschriften. In verband hiermee heeft de inspecteur in de aanslag IB voor het jaar 2005 € 22.100 aan inkomsten begrepen en in de aanslag IB voor het jaar 2006 een bedrag van € 18.500. Rechtbank Arnhem heeft het beroep met betrekking tot de aanslag IB 2005 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep inzake de aanslag IB 2006 ongegrond. De niet-ontvankelijkverklaring is door Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/517) ongedaan gemaakt. De inspecteur slaagde namelijk niet erin aannemelijk te maken dat de desbetreffende uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt door toezending aan het juiste adres van belanghebbende. Dit leidt ertoe dat belanghebbende wel tijdig beroep heeft ingesteld. Het hof heeft de zaak, voor zover betrekking hebbend op de aanslag IB 2005, teruggewezen naar de rechtbank. Met betrekking tot de aanslag IB 2006 constateerde het hof dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Hierin is belanghebbende volgens het hof niet geslaagd. De enkele stelling dat sprake is van een leningsovereenkomst met de huisgenoot is daartoe namelijk niet voldoende. De schatting van de inspecteur achtte het hof redelijk.

NTFR 2014/325 - Middellijk bestuurder terecht aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen OB

ECLI:NL:HR:2013:2067, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Belanghebbende is middellijk bestuurder van een bv die een administratiekantoor exploiteerde. Uit een boekenonderzoek is gebleken dat de bv op onjuiste wijze de dubieuze debiteuren administreerde en dat substantiële aansluitverschillen in de administratie bestonden. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn naheffingsaanslagen OB aan de bv opgelegd die onbetaald zijn gebleven. Belanghebbende is vervolgens als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde omzetbelasting, heffings- en invorderingsrente en invorderingskosten. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/869) heeft onder meer geoordeeld dat voor de melding betalingsonmacht bij uitsluiting art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 van toepassing is en dat niet binnen de termijn een melding betalingsonmacht is gedaan. Niet aannemelijk is volgens het hof dat het niet tijdig melden door de bv niet aan belanghebbende te wijten is geweest. Daarom wordt belanghebbende niet toegelaten tot weerlegging van het wettelijke bewijsvermoeden. Dit wettelijke vermoeden is niet in strijd met het communautaire evenredigheidsbeginsel. Het door belanghebbende op verschillende fronten gedane beroep op het vertrouwensbeginsel wordt door het hof niet gehonoreerd. Met betrekking tot de kosten, invorderings- en heffingsrente is het hof van oordeel dat de ontvanger erin is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt. Belanghebbende was namelijk op de hoogte van de financiële situatie en de fiscale verplichtingen van de groep, waaronder de onderhavige bv.

NTFR 2014/326 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over teruggave van dividendbelasting aan Franse bank

ECLI:NL:HR:2013:1800, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende, een in Frankrijk gevestigde Franse vennootschap, heeft in de jaren 2000 t/m 2008 in het kader van haar in Frankrijk uitgeoefende effectenbedrijf aandelenpakketten gehouden van minder dan 5% in Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen, waarop in die jaren dividenden zijn uitgekeerd. Hierop is 15% dividendbelasting ingehouden. Belanghebbende heeft de in de jaren 2000 t/m 2007 in Nederland ingehouden dividendbelasting in Frankrijk volledig verrekend gekregen met Franse vennootschapsbelasting: De dividendbelasting van 2008 is niet verrekend met Franse vennootschapsbelasting, omdat belanghebbende in dat jaar verliezen heeft geleden. Belanghebbende heeft verzoeken ex art. 15 AWR gedaan in december 2007, betreffende de in de jaren 2000 t/m 2006 ingehouden dividendbelasting, en in juni 2009 betreffende de in de jaren 2007 en 2008 ingehouden dividendbelasting, echter vergeefs. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1499) heeft de verzoeken betreffende de jaren 2004 t/m 2008 ontvankelijk verklaard en de verzoeken betreffende de jaren 2000 t/m 2003 niet-ontvankelijk. De Hoge Raad is het daarmee eens. De Hoge Raad zet uiteen dat aan belanghebbende geen langere termijn dan drie jaar behoeft te worden gegund om haar recht op teruggaaf van dividendbelasting geldend te maken. Het hof heeft voorts geoordeeld dat geen sprake is van schending van het vrije kapitaalverkeer.

NTFR 2014/327 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over (niet-)verrekening van dividendbelasting bij portfoliodividenden buitenlandse belastingplichtige

ECLI:NL:HR:2013:1779, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende, een Nederlander, woont in België. Hij houdt aandelen in drie in Nederland genoteerde beursfondsen. Het gemiddelde van de waarden van de aandelen per 1 januari 2007 en 31 december 2007 bedroeg € 169.146. In 2007 zijn aan belanghebbende op de aandelen € 4.852 aan dividenden uitgekeerd, waarop € 729 aan dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft om teruggave van Nederlandse dividendbelasting tot een bedrag van € 438 verzocht. Naar Nederlands nationaal recht heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf. De vraag rijst of dit strijdig is met het Europeesrechtelijke vrije kapitaalverkeer. Rechtbank Breda (NTFR 2012/2246) heeft die vraag ontkennend beantwoord, maar de Hoge Raad heeft twijfel. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2014/328 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over van inwoner van België ingehouden dividendbelasting op portfoliodividenden

ECLI:NL:HR:2013:1774, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende, een Nederlandse die in België woont, heeft certificaten van aandelen in een Nederlandse vennootschap. Zij heeft geen aanmerkelijk belang. In 2007 is aan belanghebbende € 107.372 aan dividenden uitgekeerd, waarop 15% (€ 16.105,80) aan dividendbelasting is ingehouden Ter financiering van de certificaten is belanghebbende geen schulden aangegaan. Evenmin heeft zij in 2007 op de dividenden drukkende kosten gemaakt. De dividenden zijn in België voor het netto bedrag in de heffing van de personenbelasting betrokken. Naar intern Belgisch recht kon de Nederlandse dividendbelasting niet verrekend worden met de over de dividenden verschuldigde personenbelasting.

NTFR 2014/329 - Extra standaardvoorwaarde inzake verlies ab-claim voor buitenlandse belastingplichtige bij geruisloze omzetting is niet strijdig met vestigingsvrijheid en belastingverdrag

ECLI:NL:HR:2013:1670, datum uitspraak 13-12-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende woont in Duitsland. Zij heeft de door haar in Nederland gedreven onderneming met toepassing van de faciliteit van geruisloze omzetting ingebracht in een bv. Omdat belanghebbende in het buitenland woonachtig is, is daarbij een extra standaardvoorwaarde gesteld. Deze voorwaarde komt erop neer dat de aanslag IB in het laatste jaar voor omzetting wordt verhoogd met een geconserveerd bedrag ter zake van – kort gezegd – verlies van de aanmerkelijkbelangclaim. Voor het geconserveerde bedrag wordt zonder zekerheidsstelling uitstel van betaling verleend. Volgens Hof Arnhem (8 mei 2012, nr. 11/00608, NTFR 2012/1872) is de extra standaardvoorwaarde strijdig met de Europese vestigingsvrijheid en met art. 24 Verdrag Nederland-Duitsland. De Hoge Raad deelt die zienswijze niet. De Hoge Raad zet uiteen, onder verwijzing naar de vergelijkbare aanmerkelijkbelangclaim ex standaardvoorwaarde zes voor binnenlandse belastingplichtigen, dat niet kan worden gezegd dat buitenlandse belastingplichtigen in het algemeen door toepassing van de extra standaardvoorwaarde een fiscaal voordeel wordt onthouden. Wel bestaat er een verschil in het bijzondere geval waarin de feitelijke leiding van de vennootschap naar een ander land wordt verplaatst, maar dit verschil in behandeling is volgens de Hoge Raad echter gerechtvaardigd. Voorts benadrukt de Hoge Raad dat, anders dan het hof heeft gedaan, voor de beoordeling of sprake is van een gelijke behandeling het geval van de buitenlandse belastingplichtige niet moeten worden vergeleken met dat van een binnenlandse belastingplichtige die na de omzetting emigreert. Van strijdigheid met de vestigingsvrijheid is geen sprake. Op grond van dezelfde argumenten komt de extra standaardvoorwaarde evenmin in strijd met art. 24, lid 2, Verdrag Nederland Duitsland.

NTFR 2014/332 - Ondertekening FATCA-overeenkomst met VS

Aflevering 1, gepubliceerd op 04-01-2014
Nederland en de VS hebben een zogeheten Intergovernmental Agreement (IGA) getekend die automatische gegevensuitwisseling tussen de belastingdiensten uit beide landen mogelijk maakt. Deze zogenoemde FATCA-overeenkomst, die vooral ziet op gegevens van financiële instellingen, richt zich tegen belastingontwijking en zwart sparen. Vanaf september 2015 zullen op wederkerige basis gegevens worden uitgewisseld. Door de overeenkomst worden onder meer de lasten voor Nederlandse financiële instellingen verminderd en wordt rechtsbescherming voor hun klanten gegarandeerd. De financiële instellingen hoeven niet meer afzonderlijk een overeenkomst met de Amerikaanse belastingdienst te sluiten, zoals uit de eenzijdige VS-wetgeving zou voortvloeien. In plaats daarvan zal de gegevensuitwisseling lopen via de ‘eigen’ belastingdienst. Hiervoor wordt de Nederlandse wetgeving aangepast. Ook de nu gesloten overeenkomst behoeft nog goedkeuring door het parlement.