Aflevering 29

Gepubliceerd op 17 juli 2014

NTFR 2014/1835 - Passivering van geldschulden binnen een fiscale eenheid VPB

Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 geschreven door prof. dr. J.N. Bouwman
De passivering van geldschulden is een onderwerp dat doorgaans niet tot discussie leidt tussen de belastingplichtige en de inspecteur. Zodra een geldschuld in juridische zin bestaat, zal hij door de debiteur worden opgenomen op zijn balans. De inspecteur zal zich daar dan niet tegen verzetten. Uit de rechtspraak blijkt dat dit anders kan zijn indien het schulden betreft van een dochtermaatschappij binnen een fiscale eenheid in de zin van art. 15 Wet VPB 1969 en het onzeker is of nakoming van deze schulden zal plaatsvinden. In een tweetal arresten –BNB 1997/78 en NTFR 2010/1546 – heeft de Hoge Raad beslist dat passivering van dit soort schulden niet mogelijk is. In deze Opinie onderzoek ik of de genoemde arresten onder het regime van de fiscale eenheid zoals dat met ingang van 1 januari 2003 is gaan gelden nog toepassing moeten vinden. Ik meen dat dit niet het geval is. Voordat ik kom tot een onderbouwing van dit standpunt, zal ik in deze opinie de regels rond passivering en waardering van schulden uiteenzetten.

NTFR 2014/1837 - Wetsvoorstel medeverantwoordelijkheid opdrachtgever (VAR) in de zomer naar de Tweede Kamer

Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer via een brief laten weten dat hij het wetsvoorstel waarin de medeverantwoordelijkheid voor de opdrachtgever wordt geregeld in het zomerreces verwacht aan te bieden. Vooruitlopend hierop meldt hij de Kamer dat de huidige VAR-houders nu geen verzoeken voor het kalenderjaar 2015 hoeven te doen. Zij kunnen de VAR 2014 gebruiken totdat de Staten-Generaal heeft beslist over het nog in te dienen wetsvoorstel. De Belastingdienst zal hierover eind juli en augustus communiceren.

NTFR 2014/1838 - Art. 14 Besluit FE 2003 niet van toepassing nu fiscale eenheid is verbroken door aandelenverkoop en niet door splitsing

ECLI:NL:GHAMS:2014:1841, datum uitspraak 24-04-2014, publicatiedatum 22-05-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van M.W. Krijger MB RB
Belanghebbende is de moedermaatschappij in een fiscale eenheid. De dochtermaatschappij, A bv, exploiteert een beveiligingsinstallatiebedrijf en heeft een Alarm Centrale-contractenportefeuille. Belanghebbende heeft in 2007 het installatiebedrijf aan koper I verkocht en de contractenportefeuille aan koper II. Daaraan voorafgaand is de contractenportefeuille afgesplitst in een nieuw op te richten, verkrijgende, E bv. De aandelen van A bv en de nieuwe E bv zijn verkocht aan de betrokken kopers. De inspecteur stelt dat het door A bv gerealiseerde resultaat uit hoofde van de overdracht van de contractenportefeuille nog bij belanghebbende dient te worden belast omdat A bv op dat moment nog een fiscale eenheid vormde met belanghebbende. Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaand aan de overdracht van de contractenportefeuille van A bv sprake is geweest van een overdracht van de economische eigendom van de aandelen in A bv. Rechtbank Haarlem heeft volgens het hof terecht geoordeeld dat art. 14, lid 2, Besluit FE 2003 niet van toepassing is, omdat de verbreking van de fiscale eenheid het gevolg is van de verkoop van de aandelen in A bv en niet van de splitsing.

NTFR 2014/1839 - Bij zeer bijkomstige dienstbaarheid aan bedrijfsuitoefening kan woning niet tot het ondernemingsvermogen worden gerekend

ECLI:NL:GHARL:2014:2899, datum uitspraak 08-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende drijft in firmaverband met zijn partner een onderneming die leesportefeuilles exploiteert in het pand a straat 1. Op 11 maart 2006 hebben belanghebbende en zijn partner de onroerende zaak b straat 2 gekocht, bestaande uit een woning en een paardenstal. Het perceel heeft een oppervlakte van 8.280 m2. De zaak is gekocht met de bedoeling om erin te gaan wonen. In 2006 is b straat 2 aangemerkt als privévermogen. In 2007 is het voornemen ontstaan de onderneming mede te gaan uitoefenen in b straat 2. Daartoe is de paardenstal geheel verbouwd tot bedrijfsruimte. Belanghebbende heeft vanaf 2007 de gehele onroerende zaak tot het ondernemingsvermogen gerekend. De inspecteur is hiermee niet akkoord gegaan. Volgens het hof vormen de verbouwde paardenstal en woning splitsbare onroerende zaken, zodat de etikettering van de woning en verbouwde paardenstal afzonderlijk dient te worden bezien. De bedrijfsruimte behoort, naar niet in geschil is, tot het verplichte ondernemingsvermogen. Wat de woning betreft stelt het hof de rechtsregel voorop dat de grenzen der redelijkheid worden overschreden wanneer de woning van de ondernemer tot het ondernemingvermogen wordt gerekend ingeval de dienstbaarheid aan de bedrijfsuitoefening van zeer bijkomstige aard is. Dat is in dit geval aan de orde. Daarom behoort de woning tot het privévermogen. Wel heeft de inspecteur te weinig m2 van de ondergrond van het gehele perceel, te weten 200 m2, tot het aan de onderneming dienstbare gedeelte gerekend. Volgens het hof moet dat 550 m2 zijn.

NTFR 2014/1841 - Latere beperking op de heretikettering van agrarische woning heeft geen terugwerkende kracht

ECLI:NL:RBNNE:2014:1867, datum uitspraak 10-04-2014, publicatiedatum 22-05-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende dreef in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf. Op 31 december 2005 stond de onderneming te koop. In augustus 2006 heeft belanghebbende de onderneming verkocht en in 2007 geleverd. Belanghebbende heeft voor 1 juli 2006 aan de inspecteur kenbaar gemaakt dat hij de tot het ondernemingsvermogen behorende woning wil heretiketteren.

NTFR 2014/1843 - Kabinet ziet af van winstbox

Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014
De staatssecretaris heeft aan de Tweede Kamer een integrale analyse over de winstbox gezonden. Naast een brief behoren daartoe ook een aantal bijlagen, waaronder een beoordeling van de economische effecten van het CPB. De conclusie is dat met de winstbox een onzekere weg zou worden betreden waarbij de voordelen, als ze er al zijn, zeer ongewis zijn terwijl de nadelen wel duidelijk zijn. Van de verdere uitwerking en invoering van een winstbox ziet het kabinet dan ook af.

NTFR 2014/1844 - Het adviseren van ondernemingen in China vormt geen bron van inkomen

ECLI:NL:HR:2014:1657, datum uitspraak 11-07-2014, publicatiedatum 11-07-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014
Belanghebbende geeft bedrijfsadviezen, doet marktonderzoek en verricht vertaalwerkzaamheden ten behoeve van ondernemingen die zaken wensen te doen in of met China. Zij heeft een eigen website, folders, vermelding in de telefoongids en promotieactiviteiten op bedrijfsseminars en bijeenkomsten. In haar aangifte IB/PVV 2002 heeft zij een winst uit onderneming vermeld van € 1.446 negatief. Ook in de jaren daarvoor was het resultaat uit de onderneming steeds negatief. De vraag is of er in 2002 sprake was van een objectieve winstverwachting. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam (NTFR 2013/1694) hebben deze vraag ontkennend beantwoord. Vanaf het jaar 1996 zijn de behaalde resultaten negatief en belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat (de objectieve verwachting bestond dat) in de toekomst de resultaten zouden verbeteren. Volgens belanghebbende zijn de slechte resultaten gevolg van de omstandigheid dat sommige (overheids)organisaties de vraag en/of behoefte aan advies kanaliseren. Bovendien wordt voor de voorlichting door deze organisaties niets in rekening gebracht. De rechtbank heeft hier volgens het hof terecht uit kunnen afleiden dat ultimo 2002 niet de verwachting kan hebben bestaan dat verbetering zou optreden in de negatieve resultaten. De activiteiten van belanghebbende vormen dan ook geen bron van inkomen.

NTFR 2014/1845 - Bewijsregel 30%-regeling kan niet worden verlengd omdat tussen oude en nieuwe dienstbetrekking meer dan drie maanden zijn verstreken

ECLI:NL:RBGEL:2014:3133, datum uitspraak 15-05-2014, publicatiedatum 16-05-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende (X) is geboren in India. X is sinds 2009 in Nederland werkzaam geworden bij B bv. In het jaar 2010 heeft X samen met B bv verzocht om toepassing van de bewijsregel van art. 10ea, lid 1, Uitv.besl. LB 1965 om in aanmerking te komen voor de 30%-regeling van art. 31a, lid 2, aanhef en onderdeel e, Wet LB 1964. X is aangemerkt als ingekomen werknemer met schaarse specifieke deskundigheid en de inspecteur heeft dat verzoek ingewilligd bij beschikking van 27 september 2010. X is per 1 december 2012 bij B bv uit dienst getreden. Op 22 februari 2013 is aan X een appartement geleverd. Op 26 februari 2013 heeft X gesolliciteerd naar een functie bij C bv. Op 11 april 2013 heeft C bv X een baan aangeboden en op 2 mei 2013 heeft X zijn werkzaamheden voor C bv aangevangen. Bij brief van 8 augustus 2013 heeft X verzocht om verlenging van de bewijsregel. Dat verzoek heeft verweerder bij beschikking van 11 oktober 2013 afgewezen. In geschil is of X recht heeft op verlenging van de bewijsregel krachtens art. 10ed, lid 1, Uitv.besl. LB 1965.

NTFR 2014/1846 - Aankoop van een schilderij is een louter speculatieve transactie

ECLI:NL:HR:2014:1654, datum uitspraak 11-07-2014, publicatiedatum 11-07-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014
Belanghebbende is dga van een in kunst handelende bv. In 2001 heeft belanghebbende een ‘Partnership Agreement’ gesloten met A en B ter zake van de aankoop van een schilderij. De bedoeling was dat dit schilderij met winst verkocht zou worden, waarbij de winst zou worden verdeeld over partijen. Verkoop van het schilderij bleef echter uit. In zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 heeft belanghebbende afwaarderingsverliezen voor het schilderij in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten bedrage van respectievelijk € 37.000 en € 58.642. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (13 juni 2013, nrs. 11/00064 en 11/00065, NTFR 2013/1697) van oordeel dat geen sprake is van een bron van inkomen. Volgens het hof is sprake van een speculatieve transactie. De deskundigheid van belanghebbende en zijn ervaringen en relaties in de kunstwereld brachten niet mee dat belanghebbende met betrekking tot dit schilderij enige invloed op het transactieresultaat kon uitoefenen. Belanghebbende heeft immers een verlies geleden en heeft zelfs niet tot verkoop kunnen overgaan. Belanghebbende had bij de aanschaf van een aandeel in het schilderij geen informatievoorsprong op andere marktpartijen, waardoor voor hem een voordeel redelijkerwijze niet was te verwachten. Belanghebbende kon het voordeel met de beoogde aan- en verkoop van het schilderij niet beïnvloeden. De hoeveelheid arbeid die is verricht, doet niet ter zake.

NTFR 2014/1847 - Arbodienst moet worden ingedeeld in de sector 'Gezondheid, geestelijke en maatschappeljke belangen'

ECLI:NL:GHAMS:2014:1689, datum uitspraak 15-05-2014, publicatiedatum 15-05-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende – een arbodienst – houdt zich bezig met arbo-begeleiding en re-integratie. De inspecteur heeft belanghebbende voor de premieheffing werknemersverzekeringen ingedeeld in sector 44 (Zakelijke dienstverlening II). Belanghebbende heeft verzocht om een herindeling in sector 35 (Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen). Het hof oordeelt dat de werkzaamheden van belanghebbende in totaliteit en in hoofdzaak bestaan uit ‘aan arbeid gerelateerde gezondheidszorg’. De meeste werknemers van belanghebbende zijn namelijk bedrijfsartsen, doktersassistenten, verpleegkundigen, gezondheidspsychologen en ergo- en fysiotherapeuten. Deze zijn veelal ingeschreven in het BIG-register en verrichten (para)medische handelingen die de werkgever zelf niet mag verrichten. Deze feitelijke werkzaamheden acht het hof voor de sectorindeling bepalend en niet – zoals de inspecteur stelt – het doel, namelijk het adviseren van werkgevers ter uitvoering van de arbowetgeving. De feitelijke werkzaamheden vertonen dan ook de meeste overeenkomsten met die van de onder sector 35 ressorterende bedrijfstakken.

NTFR 2014/1848 - Bevoordelingen dga door bv leiden tot winstuitdelingen

ECLI:NL:GHAMS:2014:1051, datum uitspraak 06-03-2014, publicatiedatum 09-04-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van drs. N.E. Vis
Dit betreft een verwijzingsuitspraak na HR 29 juni 2012, nr. 11/00556, ECLI:NL:HR:2012:BW9751 (niet in NTFR opgenomen; zie NTFR 2012/1635, NTFR 2012/1636, NTFR 2012/1637 en NTFR 2012/1638 voor de gerelateerde zaken). Belanghebbende houdt alle aandelen in A bv. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, waaruit bleek dat de administratie van A bv niet op orde is en dat er diverse privé-uitgaven als kosten zijn geboekt, heeft de inspecteur (navorderings)aanslagen IB over 2000 en 2002 opgelegd aan belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur onder andere uitgaven met betrekking tot een privéauto die belanghebbende of zijn zoon aan A bv ter beschikking had gesteld, aangemerkt als door belanghebbende genoten winstuitdelingen van A bv. Na verwijzing door de Hoge Raad oordeelt het hof dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat A bv ten behoeve van belanghebbende kosten voor haar rekening heeft genomen en daarmee bewust en op niet zakelijke gronden een voordeel aan belanghebbende ten goede heeft laten komen. De correcties ter zake van de autokosten zijn volgens het hof terecht. Ook heeft de inspecteur terecht gecorrigeerd in verband met betalingen aan een vennootschap van de zoon van belanghebbende.

NTFR 2014/1849 - Kamervragen over vrijstelling in box 3 voor banksparen ten behoeve van kosten van uitvaart

Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het banksparen ten behoeve van de kosten van een uitvaart waarvoor een vrijstelling van de vermogensrendementsheffing bestaat tot € 6.859 (2014). Tot nu toe hebben de banken dergelijke bankspaarproducten niet op de markt gebracht. De staatssecretaris wil de faciliteit afschaffen via de Fiscale verzamelwet 2015, tenzij de Nederlandse Vereniging van Banken aannemelijk maakt dat alsnog bankspaarproducten ten behoeve van de kosten van een uitvaart op de markt gebracht zullen worden.

NTFR 2014/1850 - Eenmalige betaling in het kader van Libanese echtscheiding is niet aftrekbaar

ECLI:NL:PHR:2014:583, datum uitspraak 10-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd. In 2009 heeft belanghebbende een bedrag van omgerekend ca. € 28.800 aan zijn ex-echtgenote betaald ter zake van een zogenoemde uitgestelde ‘mahr’ (bruidsgave). Dit bedrag heeft hij in de aangifte IB/PVV voor dat jaar afgetrokken als ‘betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen’. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd. In geschil is of de betaling van de ‘mahr’ kan worden aangemerkt als afkoopsom van een familierechtelijke onderhoudsverplichting.

NTFR 2014/1851 - Hoge Raad gaat 'om' : geen verplichte herwaarderingswinst bij inbreng in transparante personenvennootschap

ECLI:NL:HR:2014:1622, datum uitspraak 11-07-2014, publicatiedatum 11-07-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende heeft in 2000 een contract voor de bouw van een zeeschip gesloten. In 2001 heeft zij met anderen een scheepvaart-cv opgericht. Belanghebbende is beherend vennoot. Haar deelname in het kapitaal en het resultaat bedraagt 23,66%. Per 1 maart 2001 geldt voor belanghebbende het tonnageregime. In 2001 heeft belanghebbende de economische eigendom van het haar opgeleverde schip ingebracht in de cv. Daarbij heeft zij een bate behaald van € 353.948. Belanghebbende heeft in 2001 ter zake van de oprichting van de cv, het plaatsen van de commanditaire participaties en de eerste uitrusting van het schip kosten gemaakt. Zij heeft die kosten met een winstopslag van € 53.616 doorberekend aan de cv. In geschil is of belanghebbende overdrachtswinst en herwaarderingswinst heeft behaald ten bedrage van € 353.948 en € 53.616, en of op deze baten het tonnageregime van toepassing is. Hof Leeuwarden 11 december 2012, nr. 11/00064, NTFR 2013/98 heeft geoordeeld dat het tonnageregime niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een resultaat behaald met de ‘exploitatie van een schip’ dan wel van een resultaat dat daarmee ‘direct samenhangt’. De Hoge Raad is het daarmee eens. Voorts heeft het hof, onder verwijzing naar HR BNB 1960/34, geoordeeld dat belanghebbende overdrachtswinst en herwaarderingswinst heeft behaald. De Hoge Raad komt echter terug van zijn arrest BNB 1960/34. Thans oordeelt de Hoge Raad dat wanneer een activum voor een hogere waarde dan de fiscale boekwaarde wordt ingebracht in een transparante personenvennootschap en de inbrengende ondernemer een belang bij het activum behoudt, goed koopmansgebruik niet ertoe dwingt om (ook) in de mate waarin de inbrenger gerechtigd blijft tot de waarde van het activum boven de boekwaarde bij inbreng, deze meerwaarde in het jaar van inbreng als winst in aanmerking te nemen. Omdat belanghebbende echter op grond van art. 3.23, lid 2, letter b, Wet IB 2001 gehouden is het verschil tussen de met de cv overeengekomen overdrachtsprijs voor de economische eigendom van het schip en de aanschaffingskosten ervan tot de winst over 2001 te rekenen (voor zover dit verschil niet reeds ter gelegenheid van de inbreng in de cv in aanmerking is genomen), moet de meerwaarde met betrekking tot het schip toch tot de winst over 2001 worden gerekend.

NTFR 2014/1852 - Geen vrijstelling pensioenlichamen, omdat besluitvorming over en verantwoordelijkheid voor pensioenbeleid ontbreekt

ECLI:NL:GHDHA:2014:1858, datum uitspraak 21-03-2014, publicatiedatum 04-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Een stichting heeft alle certificaten van aandelen in belanghebbende. Op 1 januari 2011 heeft belanghebbende van deze stichting een aantal activiteiten overgenomen, waaronder de uitvoering van de pensioenregeling van de stichting, de administratie van het fonds, het beheer van het vermogen, het innen van de premies en de communicatie met de deelnemers. De besluitvorming over en de verantwoordelijkheid voor het pensioenbeleid door de stichting zijn bij de stichting achtergebleven. In geschil is of belanghebbende is vrijgesteld van vennootschapsbelasting (vrijstelling voor pensioenlichamen). Het hof beslist dat de vrijstelling niet op belanghebbende van toepassing is. De stichting en niet belanghebbende dient als pensioenuitvoerder in de zin van de PW te worden aangemerkt, aangezien de besluitvorming over en de verantwoordelijkheid voor het pensioenbeleid bij de stichting is blijven berusten.

NTFR 2014/1859 - Uitleg `fout' in de zin van art. 16, lid 2, letter c, AWR I

ECLI:NL:HR:2014:1529, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld. Bij aanvang van dit onderzoek is abusievelijk niet in het computersysteem van de Belastingdienst vermeld dat de aangifte IB 2008 in het onderzoek zou worden betrokken. Door dit abuis wordt niet voorkomen dat de aanslag geautomatiseerd wordt opgelegd. Tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur meegedeeld dat de aangifte IB 2008 op het punt van privégebruik auto zal worden gecorrigeerd. De primitieve aanslag wordt evenwel (geautomatiseerd) opgelegd zonder correctie. Nadien wordt een navorderingsaanslag opgelegd met correctie privégebruik auto. In geschil is of de inspecteur op de voet van art. 16, lid 2, letter c, AWR kan navorderen. Volgens de Hoge Raad kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat onder ‘fout’ moet worden verstaan elke misslag die optreedt bij de aanslagregeling, zoals schrijf- en tikfouten, maar ook fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Beoordelingsfouten van de inspecteur kunnen niet worden hersteld. In dit geval is sprake van fout in de zin van art. 16, lid 2, letter c, AWR. Het gaat hier niet om een beoordelingsfout door de inspecteur. Dat in de aangifte een pleitbaar standpunt is ingenomen, neemt niet weg dat aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.

NTFR 2014/1860 - Uitleg 'fout' in de zin van art. 16, lid 2, letter c, AWR II

ECLI:NL:HR:2014:1528, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften IB 2008 en 2009. In dat verband is tussen belanghebbende en de inspecteur gecorrespondeerd over de vraag of een verhuurd bedrijfspand in box 1 of 3 in aanmerking moet worden genomen. De belastingambtenaren hebben nagelaten de geautomatiseerde afdoening van aangiften te blokkeren, zodat aan belanghebbende primitieve aanslagen worden opgelegd zonder correctie. Nadien zijn navorderingsaanslagen opgelegd. Volgens de Hoge Raad is navordering niet mogelijk omdat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door primitieve aanslagen op te leggen zonder de uitkomst van het boekenonderzoek af te wachten. Verder overweegt de Hoge Raad dat navordering op basis van art. 16, lid 2, letter c, AWR (kenbare fout) mogelijk is bij misslagen die optreden bij de aanslagregeling. Beoordelingsfouten van de inspecteur kunnen echter niet worden hersteld. In dit geval is, anders dan het hof oordeelde, geen sprake van een beoordelingsfout door de inspecteur. Navordering op basis van art. 16, lid 2, letter c, AWR is derhalve mogelijk, mits de fout voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was. Of daarvan sprake is, dient het verwijzingshof te onderzoeken.

NTFR 2014/1861 - Navorderingsbevoegdheid kenbare fout (art. 16, lid 2, letter c, AWR) bij herstel van aanslagen opgelegd na 31 december 2009

ECLI:NL:HR:2014:1527, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Bij belanghebbende is op 14 september 2009 een boekenonderzoek aangevangen. De primitieve aanslag IB 2006 is opgelegd op 15 oktober 2009. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2006 opgelegd. Volgens de Hoge Raad is navordering op basis van art. 16, lid 1, AWR niet mogelijk omdat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door een primitieve aanslag op te leggen zonder de uitkomst van het boekenonderzoek af te wachten. Verder overweegt de Hoge Raad dat navordering op basis van art. 16, lid 2, letter c, AWR (kenbare fout) eerst kan worden toegepast tot herstel van na 31 december 2009 vastgestelde belastingaanslagen. De onderhavige navorderingsaanslag strekt tot herstel van een aanslag die op 15 oktober 2009 is opgelegd, waardoor navordering op basis van art. 16, lid 2, letter c, AWR ook niet mogelijk is.

NTFR 2014/1862 - Inspecteur heeft geen waarschuwingsplicht over gevolgen schending inlichtingenplicht

ECLI:NL:HR:2014:1526, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende is gehuwd. In haar aangifte IB 2006 heeft zij de vraag of zij samen met haar echtgenoot een aanmerkelijk belang heeft, ontkennend beantwoord. De inspecteur vermoedde anders en heeft daarover meermalen vragen aan belanghebbende gesteld. Omdat hij die vragen niet volledig beantwoord achtte, heeft hij met omkering van de bewijslast geschat dat de echtgenoot € 400.000 aan dividend heeft genoten, waarvan – als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel –€ 200.000 bij belanghebbende is belast. Hof Den Haag (NTFR 2014/1574) zag onvoldoende grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast, nu de inlichtingenplicht noch de vereiste-aangifteplicht zou zijn geschonden. Volgens de Hoge Raad geschiedt de omkering en verzwaring van de bewijslast ex art. 27e AWR van rechtswege als de inlichtingenplicht ex art. 47 AWR is geschonden. De inspecteur hoeft bij het vragen van gegevens en inlichtingen de belastingplichtige niet op de verplichting tot het verstrekken ervan te wijzen, noch op de gevolgen van het niet (volledig) nakomen van die verplichting. Het hofoordeel dat belanghebbende heeft voldaan aan die verplichtingen, acht de Hoge Raad niet toereikend gemotiveerd. In cassatie blijft wel in stand het oordeel van het Hof dat belanghebbende wel de vereiste aangifte heeft gedaan. Bij de vraag of de vereiste aangifte is gedaan van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel van fiscale partners, is van geen betekenis of de echtgenoot van de belastingplichtige de vereiste aangifte heeft gedaan. Volgt verwijzing voor beoordeling van de vraag of belanghebbende aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat de echtgenoot van belanghebbende gehouden is om aan belanghebbende inzicht te geven in zijn positie ten opzichte van de in art. 2.17 Wet IB 2001 bedoelde gezamenlijke inkomensbestanddelen en dat zij zich dus niet op het ontbreken daarvan kan beroepen, tenzij haar niet verweten kan worden dat zij dat inzicht niet heeft (kunnen verwerven).

NTFR 2014/1863 - Inspecteur is wettelijke rente verschuldigd over heffingsrente

ECLI:NL:HR:2014:1457, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. J. Kastelein
De inspecteur heeft de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag VPB 2007 op 22 augustus 2009 ambtshalve verminderd. Daarbij heeft hij geen heffingsrente vergoed, waartegen belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur alsnog heffingsrente vergoed, maar hij laat na daarover wettelijke rente te vergoeden. In geschil is of de inspecteur wettelijke rente is verschuldigd over de heffingsrente en op welke wijze deze moet worden berekend. De Hoge Raad stelt voorop dat tegen de beslissing van de inspecteur om geen wettelijke rente te vergoeden beroep openstaat bij de belastingrechter. Verder overweegt de Hoge Raad dat de algemene regeling over wettelijke rente in Afd. 4.4.2 Awb van toepassing is, nu het belastingrecht geen eigen regeling met betrekking tot het vergoeden van rente kent. Volgens de Hoge Raad is wettelijke rente verschuldigd vanaf zes weken na de vermindering van de voorlopige aanslag (4 oktober 2009) tot het moment van de feitelijke betaling door de ontvanger. De inspecteur kan de door hem verschuldigde wettelijke rente pas bij beschikking vaststellen indien vaststaat wanneer de geldschuld door de ontvanger is of zal worden voldaan. De inspecteur dient binnen een termijn van acht weken na deze voldoening de beschikking te geven. Voor het rentepercentage moet aangesloten worden bij het in art. 6:119 BW bedoelde percentage en dus niet bij de wettelijke rente voor handelsovereenkomsten als bedoeld in art. 6:119a BW.

NTFR 2014/1864 - Inkomsten uit illegale vuurwerkhandel niet verantwoord: omkering en verzwaring bewijslast

ECLI:NL:GHARL:2014:4205, datum uitspraak 27-05-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende, die een WAO-uitkering geniet, is strafrechtelijk veroordeeld voor de handel in illegaal vuurwerk. Voorts heeft hij gehandeld in auto’s en goederen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in de onderhavige aangiften (IB 2006, 2008 en 2010) niet alle inkomsten verantwoord. Daarom is hij bij het opleggen van de onderhavige aanslagen uitgegaan van schattingen. Volgens het hof heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de handel in vuurwerk een bron van inkomen (ROW) vormt en dat belanghebbende daarmee veel meer dan € 4.000 per jaar aan winst heeft behaald. Ook met de handel in auto’s heeft belanghebbende winsten behaald. Die inkomsten zijn niet in de aangiften verantwoord. Gelet op een en ander concludeert het hof dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan en dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Wel is het hof van oordeel dat de correcties van de inspecteur van € 43.191 per jaar naar willekeur zijn vastgesteld. Volgens het hof is een correctie van € 20.000 per jaar redelijk. In de verzwaarde bewijslast slaagt belanghebbende vervolgens niet.

NTFR 2014/1865 - Vijf bezwaarschriften tegen vijf op één biljet verenigde WOZ-beschikkingen leveren slechts één punt op voor proceskostenvergoeding

ECLI:NL:GHARL:2014:3916, datum uitspraak 13-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Ten aanzien van belanghebbende zijn voor vijf objecten WOZ-beschikkingen vastgesteld. De beschikkingen zijn verenigd in één biljet. Het gaat om drie winkels en twee woningen. De gemachtigde van belanghebbende, een no cure no pay-rechtsbijstandverlener, heeft bij vijf afzonderlijke bezwaarschriften bezwaar aangetekend. De bezwaren zijn gehonoreerd door de gemeente. Voor de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de gemeente slechts één punt toegekend voor de vijf bezwaarschriften en een wegingsfactor 1 gehanteerd voor het gewicht van de zaak. De rechtbank is uitgegaan van vijf punten voor de proceshandelingen, omdat vijf afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend. Het hof draait die beslissing echter terug. Gelet op de arresten HR 12 april 2013, nr. 12/02674, NTFR 2013/952 en HR 13 juli 2012, nr. 11/01222, NTFR 2012/1880 moet namelijk, nu de WOZ-beschikkingen zijn verenigd in één biljet, volgens het hof voor de proceskostenvergoeding ervan worden uitgegaan dat sprake is van één bezwaar. Dat vijf bezwaarschriften zijn ingediend, doet hier niet aan af. Wel acht het hof toepassing van een wegingsfactor 1,5 op haar plaats.

NTFR 2014/1866 - Tijdvak in heffingsrentevergoedingsregeling strookt niet met passende schadevergoeding als bedoeld in EU-recht

ECLI:NL:GHARL:2014:2682, datum uitspraak 01-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Voor de invoer van een in het buitenland gebruikte auto heeft belanghebbende in zijn aangifte € 3.209 aan verschuldigde BPM aangegeven. De inspecteur heeft via een betaalbericht dit bedrag verhoogd tot € 3.288. In hoger beroep erkent de inspecteur dat, gelet op HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, NTFR 2012/740 (strijdigheid van art. 10, lid 2, Wet BPM met art. 110 VWEU), het bedrag aan verschuldigde BPM € 2.804 bedraagt. Het hof beslist dienovereenkomstig. Belanghebbende claimt voorts schadevergoeding op de voet van art. 8:73 Awb wegens renteverlies (€ 164), omdat de inspecteur over een periode onverschuldigde belasting onder zijn beheer heeft gehad. Het hof stelt voorop dat, gelet op het arrest Mariana Irimie (HvJ 18 april 2013, zaak C-565/11), belanghebbende recht heeft op schadevergoeding. De in de wettelijke rentevergoedingsregeling opgenomen rentevoeten (art. 30f, lid 5, AWR (tekst 2012) en art. 30hb AWR (tekst 2013)) vormen een passende vergoeding als bedoeld in genoemd arrest. Dat geldt volgens het hof echter niet voor de termijn als bedoeld in art. 30f, lid 3, onderdeel d, onder 2°, AWR (tekst 2012), waarin is bepaald dat het tijdvak aanvangt drie maanden na het kalenderjaar. Volgens het hof moet de rente worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigt op de dag waarop het bedrag wordt terugbetaald. Voorts claimt belanghebbende volgens het hof terecht een integrale proceskostenvergoeding. Het verhogen van het bedrag aan BPM zonder het opleggen van een naheffingsaanslag, druist namelijk zozeer in tegen het wettelijke systeem, dat direct duidelijk moet zijn geweest dat deze verhoging in een procedure geen stand zou houden.

NTFR 2014/1871 - Voor uitsluiting bewijsmiddelen in boetezaken aansluiten bij strafrecht

ECLI:NL:PHR:2014:521, datum uitspraak 28-05-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd voor diverse commune delicten. Hij is vrijgesproken omdat het de strafrechter onmogelijk was vast te stellen of bij de verkrijging van het belastende bewijs door infiltratie voldaan was aan het Tallon-criterium. Het strafrechtelijk onbruikbare bewijs is door de inspecteur gebruikt om aan de belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes op te leggen. In geschil is of het strafrechtelijk onbruikbare bewijs (wél) mag worden gebruikt voor navordering en bestuurlijke beboeting.

NTFR 2014/1873 - Wetsvoorstel tot goedkeuring FATCA-overeenkomst met VS ingediend

Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014
Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel ingediend ter (uitdrukkelijke) goedkeuring van het verdrag met de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (zie ook NTFR 2014/332). Deze Intergovernmental Agreement (IGA) voorziet in de automatische uitwisseling tussen Nederland en de VS van door financiële instellingen aan de ‘eigen’ belastingdienst verstrekte gegevens over rekeningen die worden aangehouden door belastingplichtigen van het andere land. Deze uitwisseling komt in de plaats van een rechtstreekse verstrekking van die gegevens door Nederlandse financiële instellingen aan de fiscus in de VS op basis van de nationale FATCA-wetgeving in de VS. Tevens geeft het verdrag nadere regels – beperkingen – over de uitwerking van de nationale VS FATCA-wetgeving op Nederlandse financiële instellingen. Op 1 juli 2014 treden de FATCA-verplichtingen wereldwijd in werking; het is de bedoeling dat de eerste automatische informatie-uitwisseling op grond van de Nedrlandse IGA zal plaatsvinden in 2015 en betrekking zal hebben op gegevens over 2014. De juridische basis voor de gegevensuitwisseling wordt gevormd door art. 30 Belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten en het WABB. Het wetsvoorstel, de memorie van toelichting, het advies van de RvS en het nader rapport zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2014/1874 - Antwoorden Kamervragen over rapport Oxfam Novib over belastingontwijking door bedrijven

Aflevering 29, gepubliceerd op 17-07-2014 geschreven door A.F. Gunn
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt, mede namens de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, een tweetal sets Kamervragen over het rapport van Oxfam Novib over belastingontwijking door bedrijven. Aan de orde komen de uitholling van de belastinggrondslag in ontwikkelingslanden door internationaal opererende bedrijven, de verantwoordelijkheid van Nederland hierbij, de rol van ontwikkelingslanden in het BEPS-project van de OESO, de voortgang van ‘country-by-country reporting’ en de (on)mogelijkheden die transfer pricing biedt om internationale belastingontwijking door bedrijven tegen te gaan.