Aflevering 30

Gepubliceerd op 24 juli 2014

NTFR 2014/1875 - Stemp De Tegenpartij: Afschaffen!

Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 geschreven door mr. dr. D.R. Post
De heren F. Jacobse en Tedje van Es (gespeeld door het duo Van Kooten en De Bie) van de roemruchte (pseudo-)politieke partij De Tegenpartij hadden voor elk (politiek) probleem een oplossing. Zo pleitten zij voor het afschaffen van de maximumsnelheid (‘Honderdtwintig? Dat rijden wij al in zijn achteruit!’) en ook voor het fileprobleem hadden de heren een (‘simplistiesche’) oplossing: Afschaffen! De ideeën van De Tegenpartij zijn helaas in schoonheid gestorven, maar zij genoten grote populariteit in Nederland.

NTFR 2014/1878 - Via stichting ingehuurde chauffeurs zijn niet in dienstbetrekking bij transportondernemer

ECLI:NL:GHARL:2014:4215, datum uitspraak 20-05-2014, publicatiedatum 30-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende exploiteert een transportbedrijf. Naast de diensten van uitzendbureaus, huurde zij chauffeurs in via een stichting. Achter deze stichting gaat een familie ‘schuil’. De inspecteur is van mening dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de drie leden van de familie. Hij heeft zodoende de onderhavige naheffingsaanslagen loonheffingen aan belanghebbende opgelegd. Het hof acht die naheffingsaanslagen echter ten onrechte opgelegd. In het licht van het geloofwaardige betoog van de directeur van belanghebbende dat het hem – vanwege commerciële druk – niet uitmaakte wie er reed als chauffeur, zolang deze maar beschikte over een chauffeursdiploma, acht het hof namelijk niet aannemelijk dat de leden van de familie jegens belanghebbende verplicht waren de arbeid persoonlijk te verrichten. Nu vervanging niet in overleg met belanghebbende geschiedde, is er evenmin sprake van een ‘poule van invalkrachten’, zoals de inspecteur bepleitte. Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is derhalve geen sprake.

NTFR 2014/1879 - Inkomsten van verpleegkundige zijn loon uit dienstbetrekking

ECLI:NL:RBNNE:2014:2269, datum uitspraak 21-01-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende verricht als verpleegkundige medische diensten. Zij maakt gebruik van bemiddelingsbureaus en zij werkt in een ziekenhuis. Belanghebbende is van mening dat de daaruit verkregen inkomsten winst uit onderneming vormen. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet. De rechtbank stelt voorop dat dergelijke werkzaamheden in het algemeen in dienstbetrekking worden verricht. Ook als sprake is van een situatie waarin onder andere belanghebbende vrij is om de opdrachten van de bemiddelingsbureaus te aanvaarden of de planning naar eigen inzicht te veranderen en bij ziekte niet krijgt uitbetaald. De organisaties waarvoor belanghebbende werkt hebben loonheffing ingehouden, wat volgens de rechtbank erop duidt dat er arbeidsovereenkomsten zijn gesloten. De rechtbank gaat uit van het vermoeden dat belanghebbende in loondienst werkzaam is. Dat vermoeden heeft belanghebbende niet weten te ontzenuwen. De stelling dat zij alleen tariefafspraken met de bureaus heeft gemaakt heeft belanghebbende niet onderbouwd. De bij de bemiddelingsbureaus ingediende urenstaten, die kennelijk worden verstrekt door de desbetreffende organisaties, kunnen niet worden gezien als facturen. Aan de VAR-wuo, die de inspecteur voor de jaren 2009 tot en met 2013 heeft gegeven, kan belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen. De in de aanvraagformulieren door belanghebbende gegeven antwoorden stroken namelijk voor een belangrijk deel niet met de werkelijkheid.

NTFR 2014/1880 - Ontvangst aanbrengcommissie in 2003 wel aannemelijk, maar de ontvangst in 2004 niet

ECLI:NL:RBNNE:2014:1781, datum uitspraak 03-04-2014, publicatiedatum 20-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende, een inwoner van Nederland die ook in Spanje een woning heeft, is via zijn bv in Nederland betrokken bij cv’s waarin motorschepen worden geëxploiteerd. De bv heeft de schepen laten bouwen bij een scheepswerf. Met de scheepswerf heeft belanghebbende als intermediair contracten gesloten, waarin is opgenomen dat belanghebbende een aanbrengcommissie kan ontvangen indien tussen de scheepswerf en een afnemer een overeenkomst tot afname van een schip wordt gesloten. Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2003 en 2004 opgelegd, waarin bedragen van € 260.000 en € 313.600 zijn betrokken als aanbrengcommissie. Voor het jaar 2003 is er geen aangifte aan belanghebbende uitgereikt en heeft belanghebbende geen aangifte gedaan. Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende aangifte gedaan als buitenlands belastingplichtige. De rechtbank stelt eerst vast dat belanghebbende op grond van feiten en omstandigheden een binnenlands belastingplichtige is. Voor de toepassing van het Verdrag Nederland-Spanje heeft hij echter als inwoner van Spanje te gelden. De rechtbank acht op grond van het contract, de afrekening en de factuur de inspecteur geslaagd in zijn bewijs dat belanghebbende in 2003 € 260.000 aan aanbrengcommissie heeft genoten in de vorm van een schuldigerkenning. De in verband daarmee verrichte werkzaamheden kunnen volgens het Verdrag Nederland-Spanje aangemerkt worden als zelfstandige werkzaamheden. Door het geregeld beschikken over een vast middelpunt in Nederland wijst het Verdrag de heffingsbevoegdheid toe aan Nederland. De navordering over 2003 is terecht. Dit is de rechtbank niet van oordeel ter zake van het jaar 2004. De voor dat jaar aanwezige stukken geven niet aan op welke wijze belanghebbende een aanbrengcommissie zou hebben genoten. De inspecteur is niet geslaagd in zijn bewijs. Verder is de rechtbank van oordeel dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard. De reden daarvan is dat niet gezegd kan worden dat de vereiste aangifte niet is gedaan, nu belanghebbende als buitenlands belastingplichtige aangifte heeft gedaan en de op grond daarvan werkelijk verschuldigde belasting niet aanzienlijk is. Nu de inspecteur geen vragen heeft gesteld over de aanbrengcommissie kan evenmin worden gezegd dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting.

NTFR 2014/1881 - Eigen bijdrage duurdere auto van de zaak niet aftrekbaar omdat niet privé wordt gereden

ECLI:NL:GHARL:2014:4212, datum uitspraak 20-05-2014, publicatiedatum 30-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een auto ‘van de zaak’. Daarmee rijdt zij niet privé. Belanghebbende is, omdat zij heeft gekozen voor een duurdere auto dan het normleasebudget van de werkgever toestaat, een eigen bijdrage aan de werkgever verschuldigd. Deze eigen bijdrage is verrekend met het nettosalaris van belanghebbende. Belanghebbende wenst de eigen bijdrage in aftrek te brengen, maar de inspecteur heeft dat niet toegestaan. Volgens het hof is dat terecht. Het wettelijke systeem inzake de autokostenfictieregeling voorziet namelijk slechts in een aftrek van de eigen bijdrage indien een ‘bijtelling’ voor privégebruik van de auto aan de orde is. Dat is hier niet het geval. De stelling van belanghebbende dat zij discriminatoir wordt behandeld ten opzichte van haar collega’s die wel privé met de hun ter beschikking gestelde auto’s rijden faalt, omdat die collega’s feitelijk en rechtens in een andere positie verkeren dan belanghebbende. Zij betalen namelijk wel ‘een bijtelling’.

NTFR 2014/1884 - Nieuw beleidsbesluit inzake juridische fusie

Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
De staatssecretaris van Financiën heeft een nieuw beleidsbesluit gepubliceerd inzake de toepassing van art. 14b Wet VPB 1969 (juridische fusie). De belangrijkste nieuwe elementen zijn als volgt. In de goedkeuring van terugwerkende kracht wordt aandacht besteed aan fusies waarbij winst wordt genomen en aan grensoverschrijdende fusies. Terugwerkende kracht wordt niet verleend als sprake is van een incidenteel fiscaal voordeel. Het besluit geeft hiervan nu een voorbeeld. Het zogenoemde meegeven van verliezen kan zonder een verzoek en is uitgebreid met andere aanspraken van de verdwijnende rechtspersoon die zonder goedkeuring verloren gaan Er zijn voorwaarden toegevoegd voor de innovatiebox, de opwaarderingsreserve, de objectvrijstelling, de deelnemingsverrekening en de verrekening buitenlandse ondernemingswinsten. De afrekeningsvoorwaarden zijn samengevoegd. De volgorde van de voorwaarden is in lijn gebracht met de volgorde van de desbetreffende wettelijke bepalingen. De toestemming aan de inspecteur kent niet langer de uitzondering voor buitenlandse of gedeeltelijk belastingplichtige rechtspersonen. Er is een goedkeurende regeling opgenomen voor te laat ingediende verzoeken. De beleidsonderdelen over de samenloop van juridische fusie en fiscale eenheid zijn vervallen omdat deze samenloop is opgenomen in de regeling voor de fiscale eenheid.

NTFR 2014/1885 - Actualisering besluit vermindering, vrijstelling en teruggaaf van dividendbelasting

Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over de vermindering, vrijstelling en teruggaaf van dividendbelasting van 25 januari 2012, nr. DGB2012/20M, geactualiseerd. Het besluit bevat een aantal goedkeuringen en praktische regelingen of aanwijzingen. De bestaande mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden niet elk verzoek om vermindering van dividendbelasting te laten vergezellen van een schriftelijke machtiging is uitgebreid tot intermediairs die namens een gemachtigde formulieren indienen en in het bezit zijn van een vergunning van de Belastingdienst/Kantoor Buitenland (onderdeel 2). Verder geldt een nieuwe regeling voor de elektronische aanlevering van verzoeken om vermindering van Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot portfoliodividenden. Op grond van de universele Nederlandse uitvoeringsvoorschriften en de uitvoeringsvoorschriften voor het Verdrag met de VS is een inhoudingsplichtige of betaalkantoor bevoegd om portfoliodividend uit te betalen onder aftrek van Nederlandse dividendbelasting tot het van toepassing zijnde verdragspercentage. De nieuwe bijzondere regeling houdt in dat daarbij onder bepaalde voorwaarden kan worden afgezien van het meesturen van de formulieren IB 92 Universeel en IB 96 USA (onderdeel 4). Ten slotte geldt er een nieuwe regeling voor teruggaaf van dividendbelasting aan niet in Nederland gevestigde vrijgestelde entiteiten op grond van art. 10 Wet DB 1965 (onderdeel 6).

NTFR 2014/1886 - Toepassing BOR voor geërfd belang in bv

ECLI:NL:RBDHA:2014:5714, datum uitspraak 22-04-2014, publicatiedatum 27-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. L. Bergman
Erflater was in gemeenschap van goederen getrouwd met belanghebbende. Tot de huwelijksgemeenschap behoorde een belang van 6,89% in een bv. De bv is een houdstermaatschappij met belangen in diverse actieve vennootschappen over de hele wereld, waaronder een belang van 70,6% in een Ltd. In geschil is of de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de SW 1956 van toepassing is op het door belanghebbende geërfde belang in de bv en specifiek op het door de bv gehouden belang in de Ltd. Niet in geschil is dat het aanhouden van het belang in de Ltd door de bv in het verlengde ligt van haar ondernemingsactiviteiten en als zodanig ondernemingsvermogen vormt voor de bv en dat erflater in de andere door de bv gehouden belangen een indirect aanmerkelijk belang hield. De rechtbank oordeelt dat het belang in de Ltd ten minste als keuzevermogen kan worden geëtiketteerd en derhalve voor toepassing van de BOR kwalificeert als ondernemingsvermogen. Het gehele vermogen van de bv, inclusief het belang in de Ltd, moet dan ook worden aangemerkt als verkregen ondernemingsvermogen als bedoeld in art. 35c SW 1956.

NTFR 2014/1887 - EHRM acht verzoekschrift over bedrijfsopvolgingsfaciliteit kennelijk ongegrond

Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
Op 2 juli 2009 overlijdt de heer A.L. Berkvens. Zijn nalatenschap heeft een waarde van € 451.168, waartoe zijn gerechtigd de weduwe voor € 66.584 en de zoon voor € 64.453. Ter zake van de verkrijging door de weduwe is geen successierecht verschuldigd en ter zake van de verkrijging door de zoon, J.C. Berkvens, wordt € 5.187 aan successierecht geheven. Op 22 december 2009 schenkt de weduwe een bedrag aan de zoon van € 50.000, ter zake waarvan door de zoon € 2.952 aan schenkingsrecht is verschuldigd. Op 18 november 2012 maakt de zoon bezwaar bij de inspecteur en stelt dat sprake is van discriminatie doordat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet voor hem gelden. Op 20 maart 2014 wendt de zoon zich tot het EHRM met een beroep op het discriminatieverbod van art. 14 EVRM.

NTFR 2014/1888 - Btw-vrijstelling van toepassing op door zelfstandige operatieassistent uitgevoerde werkzaamheden

ECLI:NL:GHDHA:2014:1676, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 28-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende oefent als zelfstandig ondernemer het beroep van operatieassistent uit. Hij verricht zijn activiteiten in ziekenhuizen en in andere medische behandelcentra. De activiteiten bestaan eruit dat hij chirurgen assisteert bij het uitvoeren van operaties. Belanghebbende maakt als operatieassistent telkens deel uit van een operatieteam. Hij brengt voor zijn werkzaamheden vergoedingen in rekening aan de ziekenhuizen en de behandelcentra. In geschil is of de door belanghebbende in diens hoedanigheid van operatieassistent uitgevoerde werkzaamheden vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat dit het geval is. Uit het geheel van voorhanden zijnde gegevens over het beroep van operatieassistent in het algemeen en de werkzaamheden door belanghebbende in het bijzonder, zijn volgens het hof voldoende aanwijzingen te putten dat de binnen het operatieteam uitgevoerde werkzaamheden wat inhoud, aard en daarvoor benodigde en aangewende deskundigheid betreft, medisch gezien wezenlijk bijdragen aan (het welslagen van) de operatie en bovendien niet wezenlijk verschillen van de diensten door bijvoorbeeld operatieassistentie gespecialiseerde verpleegkundigen. Daarnaast komt duidelijk naar voren dat belanghebbende zijn werkzaamheden zowel juridisch en omzetbelastingtechnisch als in medisch opzicht zelfstandig uitvoert en dat bezwaarlijk is te zeggen dat hier sprake is van het uitlenen van personeel dan wel van een in wezen daarmee overeenkomende dienst.

NTFR 2014/1890 - Btw-(na)heffing voor eigenaren van zonnepanelen

Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 geschreven door E.H. van den Elsen
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op Kamervragen naar aanleiding van berichten dat een aantal eigenaren van zonnepanelen een naheffingsaanslag btw met boetes heeft gekregen. Volgens de staatssecretaris heeft het overgrote deel van de zonnepaneeleigenaar-ondernemers wel tijdig een juiste aangifte gedaan. Hier blijkt volgens de staatssecretaris uit dat de eigenaren van zonnepanelen over het algemeen wel bekend zijn met de eisen van het btw-ondernemerschap. De staatssecretaris verwijst ook naar de website van de Belastingdienst. Op deze website is een document opgenomen met ‘veel gestelde vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen’. In dit document wordt onder meer toegelicht op welke wijze eigenaren van zonnepanelen aangifte moeten doen.

NTFR 2014/1891 - Naheffingsaanslag BPM door de rechtbank ten onrechte vernietigd

ECLI:NL:GHAMS:2013:5230, datum uitspraak 17-10-2013, publicatiedatum 21-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een in het buitenland gekochte Porsche Cayenne. Het aangegeven bedrag aan BPM heeft belanghebbende berekend op € 18.465. De inspecteur heeft de totaal verschuldigde BPM in eerste instantie vastgesteld op € 24.736. Het verschil met de aangifte, € 6.271, is via een naheffingsaanslag nageheven. Het hof is van oordeel dat Rechtbank Haarlem de naheffingsaanslag ten onrechte heeft vernietigd blijkens het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013 (nr. 12/00400, NTFR 2013/1535). In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ingeval met de registratie in het kentekenregister aangifte is gedaan en het bedrag van de aangifte is voldaan, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan naheffen voor zover het bedrag dat is betaald minder is dan het bedrag dat behoorde te zijn betaald, ook reeds voordat de registratie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daaraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat, zoals in dit geval, de belanghebbende het bedrag van de aangifte niet daadwerkelijk bij het doen van de aangifte heeft betaald, maar met toestemming van de Belastingdienst op een later tijdstip. Over de proceskostenvergoeding oordeelt het hof dat de omstandigheid dat de gemachtigde in de bezwaarfase rechtsbijstand heeft verleend in circa 8.750 zaken en in de beroepsfase in 3.500 à 4.000 zaken, het nagenoeg onmogelijk en niet wenselijk is om de vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand in elke individuele zaak te berekenen op de voet van de bijlage bij het BPB, omdat een dergelijke berekening zou leiden tot een vergoeding die de werkelijke kosten overtreft. Het hof ziet daarin dan ook redenen om een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.

NTFR 2014/1896 - Inspecteur heeft niet onzorgvuldig gehandeld zodat heffingsrente terecht in rekening is gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2014:1629, datum uitspraak 01-05-2014, publicatiedatum 15-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Vanwege het uitblijven van de aangifte VPB voor het jaar 2006 heeft de inspecteur de aanslag VPB ambtshalve vastgesteld. De verzending van deze aanslag heeft de door belanghebbende ingediende aangifte gekruist. Naar aanleiding van de alsnog ingediende aangifte heeft de inspecteur op 29 april 2009 aan belanghebbende bericht dat hij voornemens is een navorderingsaanslag naar het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag op te leggen. Deze navorderingsaanslag is met dagtekening 23 januari 2010 opgelegd en daarbij is een bedrag van € 12.463 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na verwijzing is uitsluitend de heffingsrente nog in geschil. Het hof oordeelt dat niet kan worden gezegd dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij (ruim) tien maanden na ontvangst van het verzoek tot navordering een navorderingsaanslag heeft opgelegd en overeenkomstig de wettelijke bepalingen heffingsrente in rekening heeft gebracht. Bij het opleggen van een navorderingsaanslag heeft de inspecteur een meer omvattende taak en een andere zorgvuldigheid dan bij het opleggen van een voorlopige aanslag. Daar komt bij dat in de tussenliggende periode verschillende keren is gecorrespondeerd tussen de inspecteur en de toenmalig gemachtigde. De inspecteur heeft die periode dus niet ‘ongebruikt’ laten verstrijken.

NTFR 2014/1897 - Te laat opgelegde aanslag kan niet worden geconverteerd in een navorderingsaanslag

ECLI:NL:GHARL:2014:3920, datum uitspraak 13-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 augustus 2008 een voorlopige aanslag IB 2006 opgelegd. Vervolgens heeft de inspecteur nader onderzoek bij belanghebbende ingesteld met betrekking tot onroerendezaaktransacties. Partijen hebben afgesproken dat de primitieve aanslag IB 2006 uiterlijk 1 juli 2011 moest worden opgelegd. Op 17 januari 2011 hebben belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten over de omvang van de belastingschuld van belanghebbende. Met dagtekening 20 januari 2012 heeft de inspecteur de onderhavige aanslag IB 2006 aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank heeft die aanslag vernietigd. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2014, nr. 13/00952 onderschrijft die beslissing. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst van 17 januari 2011 niet als een aanslag kan worden aangemerkt. De met dagtekening 20 januari 2012 vastgestelde aanslag is buiten de termijn opgelegd. Anders dan de inspecteur bepleit, kan deze aanslag volgens het hof niet op de voet van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. Er is hier namelijk geen sprake van een kenbare ‘beschikking geen aanslag’. Tot slot merkt het hof nog op dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat verrekening van de opgelegde voorlopige aanslag en voorheffingen dient plaats te vinden.

NTFR 2014/1898 - Omkering en verzwaring bewijslast voor coffeeshophouder die weigert inkoopadministratie over te leggen

ECLI:NL:GHARL:2014:3917, datum uitspraak 13-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. Hij beschikt over een inkoopadministratie (van zowel de shop als de stash), maar heeft geweigerd deze (volledig) aan de inspecteur te verstrekken. De inspecteur heeft daarom de winsten van belanghebbende in de onderhavige jaren geschat en nagevorderd met vergrijpboeten. Daarbij heeft de inspecteur zich beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof stelt voorop dat belanghebbende de informatieverplichting ex art. 47 AWR heeft geschonden door niet de volledige inkoopadministratie aan de inspecteur over te leggen, nu deze administratie van belang kan zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. Omdat sprake is van wilsonafhankelijk materiaal, diende belanghebbende aan het verzoek van de inspecteur te voldoen, zelfs als niet kon worden uitgesloten dat het materiaal mogelijk zou worden doorgegeven aan het Openbaar Ministerie. Met het aanbod om in hoger beroep alsnog de volledige inkoopadministratie – onder de klem van art. 8:29 Awb – in te brengen, kan belanghebbende volgens het hof de omkering en verzwaring van de bewijslast niet ongedaan maken. Daarbij merkt het hof nog op dat hier, waarin (hoger) beroep reeds vóór 1 juli 2011 aanhangig was, geen onherroepelijk geworden informatiebeschikking is vereist. De door de inspecteur gemaakte schattingen – na aanpassing door de rechtbank – acht het hof niet onredelijk of willekeurig. In het verzwaarde bewijs is belanghebbende volgens het hof niet geslaagd. Met betrekking tot de vergrijpboeten is het hof echter van oordeel dat de inspecteur niet is geslaagd in het bewijs dat sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van belanghebbende waardoor de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld.

NTFR 2014/1901 - Op een ter zitting door partijen aangegeven beperking van het geschil kan niet worden teruggekomen

ECLI:NL:RBNNE:2014:1783, datum uitspraak 03-04-2014, publicatiedatum 20-05-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen over 2003 tot en met 2007 opgelegd. De zaken zijn gelijktijdig op twee zittingen van de rechtbank behandeld. De rechtsstrijd hebben partijen ter zitting uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beperkt tot de vraag of in de jaren 2003 en 2004 sprake is van een aanbrengcommissie die als row moet worden belast. Dit blijkt uit het proces-verbaal van de zittingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de inspecteur hierop niet terugkomen door zich alsnog op het standpunt te stellen dat belanghebbende in 2006 en 2007 nog andere inkomsten heeft genoten. Dit geldt ook voor belanghebbende die zijn grieven tegen bepaalde correcties weer wil opwerpen. Als hoofdregel heeft te gelden dat een ingetrokken grief niet wederom in dezelfde instantie of in een hogere instantie als nieuw geschilpunt in de rechtsstrijd kan worden toegelaten.

NTFR 2014/1904 - Aansprakelijkstelling feitelijk bestuurder van frauderende transportvennootschap is terecht

ECLI:NL:GHARL:2014:4204, datum uitspraak 27-05-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 30, gepubliceerd op 24-07-2014 met annotatie van mr. J.D. Schouten
A bv drijft een onderneming in de transportsector (onder meer leasen van transportmaterieel). De zoon en broer van belanghebbende waren (formeel) bestuurder en aandeelhouder van deze bv. Belanghebbende was lid van het managementteam. In februari 2009 is door de bv een rechtsgeldige melding betalingsonmacht gedaan inzake de verschuldigde OB over januari 2009. De naheffingsaanslag over deze maand is opgelegd op 25 maart 2009 (hierna: naheffingsaanslag 1). Op 14 juni 2011 is voorts een tweede naheffingsaanslag in de OB aan belanghebbende opgelegd wegens door middel van valse facturen verzwegen omzet (hierna: naheffingsaanslag 2). Beide naheffingsaanslagen zijn niet betaald door de vennootschap. A bv is failliet verklaard. De ontvanger heeft belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde naheffingsaanslagen. De rechtbank heeft de ontvanger grotendeels in het gelijk gesteld. Volgens het hof is aannemelijk dat belanghebbende feitelijk bestuurder was van A bv in de onderhavige periode. Met betrekking tot naheffingsaanslag 1, waarbij sprake is van een rechtsgeldige melding betalingsonmacht, is volgens het hof ten dele geen sprake van onbehoorlijk bestuur, omdat het aanwenden van ontvangen koopsommen voor het verrekenen van achterstallige leasetermijnen – zoals is geschied – niet als zodanig kan worden bestempeld. Dat geldt echter wel voor het deel van de koopsommen dat is overgeboekt naar gelieerde vennootschappen. Met betrekking tot naheffingsaanslag 2 concludeert het hof dat niet binnen de in art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 genoemde termijn van twee weken melding inzake betalingsonmacht door de bv is gedaan. Belanghebbende wordt door het hof niet toegelaten tot het weerleggen van het wettelijke vermoeden van onbehoorlijk bestuur, omdat niet gesteld of gebleken is dat het niet aan belanghebbende te wijten is dat de bv geen melding betalingsonmacht heeft gedaan. Verder oordeelt het hof dat belanghebbende vergeefs een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel en het verdedigingsbeginsel. Met betrekking tot de aansprakelijkstelling voor de heffingsrente acht het hof de ontvanger geslaagd in de (krachtens beleid) op hem rustende bewijslast. Het hof acht namelijk aannemelijk dat het aan belanghebbende is te wijten dat valse (te lage) facturen in de administratie zijn opgenomen waardoor te lage bedragen aan omzetbelasting zijn aangegeven en voldaan.