Aflevering 8

Gepubliceerd op 20 februari 2014

NTFR 2014/731 - Eenvoud kan, keuzes maken wel noodzakelijk

Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014 geschreven door dr. F.M. Werger
Oorspronkelijk was mijn idee deze Opinie primair te richten op vereenvoudiging van het toeslagenstelsel (en de heffingskortingen), met als doel de nieuwe staatssecretaris een suggestie te doen hoe een en ander volgens mij effectiever en minder fraudegevoelig kan worden ingericht. Maar toen verscheen de treffende Opinie van Nieuwenhuizen in een recente uitgave van de NTFR.W.A.P. Nieuwenhuizen, ‘Staatssecretaris gezocht, een mens (m/v) met twee persoonlijkheden?’, NTFR 2014/570. Ik heb deze Opinie met heel veel plezier en instemming gelezen. Maar op een punt bracht hij mij bijna in vertwijfeling…hij pleit voor een ‘stand still’ voor een periode van vijf jaren, omdat vereenvoudigen van wetgeving vaak niet lukt. Zou hij gelijk hebben? Moeten we alles maar even laten zoals het is?

NTFR 2014/733 - Tonnageregime is niet van toepassing op winst behaald bij inbreng schip in cv

ECLI:NL:PHR:2013:1483, datum uitspraak 22-11-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014
Belanghebbende heeft een cv opgericht met haar als beherende vennoot. Bij de inbreng van de economische eigendom van een in haar opdracht gebouwd schip in de cv realiseert zij € 353.948 winst. Daarnaast geniet zij € 53.616 voor haar werkzaamheden met betrekking tot de oprichting van de cv, de uitgifte van participaties aan commandieten, en de eerste uitrusting van het schip.

NTFR 2014/734 - Nota naar aanleiding van het verslag novelle wetsvoorstel ‘Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ naar de Tweede Kamer

Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel ‘Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ aan de Tweede Kamer gestuurd. Bij de nota naar aanleiding van het verslag is een bijlage gevoegd met een toelichting op de berekeningsgrondslagen. Daarnaast stuurt hij een nota van wijziging met twee technische wijzigingen op het wetsvoorstel mee. Naast het herstel van een onjuiste formulering gaat het om de formulering van de begrenzing van de nettolijfrente. Bij de begrenzing moet worden vermenigvuldigd met de zogeheten nettofactor (voorgestelde art. 5.16b, lid 4, Wet IB 2001).

NTFR 2014/735 - B-notarissen niet verplicht verzekerd voor werknemersverzekeringen omdat geen sprake is van fictieve dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2014:283, datum uitspraak 14-02-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende, een nv, is een notarissenpraktijk. Haar aandelen worden gehouden door tien praktijkvennootschappen. De aandelen daarin worden gehouden door tien houdstervennootschappen van de in de rechtspraktijk van belanghebbende werkzame notarissen. Belanghebbende kent acht A-aandeelhouders en twee B-aandeelhouders. De B-aandeelhouders hebben minder rechten dan de A-aandeelhouders. In geschil is of de B-notarissen die middellijk B-aandeelhouder van belanghebbende zijn, verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. In een eerdere cassatieprocedure (NTFR 2012/1925) heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar Hof Den Haag. Dit hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de B-aandeelhouders persoonlijk en dat evenmin sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De Hoge Raad sluit zich aan bij dit oordeel. Over de fictieve dienstbetrekking merkt de Hoge Raad op dat daarvan op grond van art. 8 Rariteitenbesluit geen sprake is als de persoon uitsluitend arbeid verricht voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is. Daarvan is in dit geval sprake. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat een fictieve dienstbetrekking niet aan de orde is. De B-aandeelhouders zijn dus niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen.

NTFR 2014/738 - Redeemable Preference Shares vormen aandelen voor toepassing deelnemingsvrijstelling

ECLI:NL:HR:2014:224, datum uitspraak 07-02-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Belanghebbende is een fiscale eenheid die indirect 16% houdt in A. Door de fiscale eenheid was aan een Australische tussenhoudster een aandeelhouderslening verstrekt van AUD 53.000.000. De rente daarop is als belaste winst aangegeven. In 2004 vond een financiële herstructurering plaats waarbij A de aandeelhoudersleningen afloste en een nieuw opgerichte tussenhoudster redeemable preference shares (RPS) uitgaf aan de voormalige gewone aandeelhouders in A naar rato van hun voormalige gewone aandelenbezit. Na die herstructurering houdt de fiscale eenheid RPS van nominaal AUD 73.501.453. Op de RPS wordt een vaste van 8% naar 12% oplopende vergoeding betaald; zij worden na tien jaar afgelost (redeemed), en zij dragen geen stemrechten behalve met betrekking tot henzelf.

NTFR 2014/739 - Kapitaalverstrekking naar civielrechtelijke normen kan fiscaal niet worden aangemerkt als een geldlening

ECLI:NL:HR:2014:181, datum uitspraak 07-02-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
De aanvankelijk in de vorm van een geldlening door bankensyndicaat A verstrekte financiering van een openbare overname is later omgezet in een cumpref-B-aandelenparticipatie door bankensyndicaat B omdat de overnameholding de rente niet tegen winst kon afzetten terwijl die rente bij de banken wel belast was. De nieuwe financiering is onder zodanige vennootschapsrechtelijke en contractuele voorwaarden geschied dat zij economisch lijkt op een geldlening voor drie jaar tegen een vaste rente. In geschil is of de vergoeding die het bankensyndicaat op de nieuwe financiering (aandelen B) heeft ontvangen een deelnemingsdividend is of een rentebate. De feitenrechters concludeerden tot belastbare rente. De Hoge Raad ziet het echter anders. Of de uitkeringen op de aandelen B onder de deelnemingsvrijstelling vallen, is beslissend of deze zijn aan te merken als een vergoeding voor het op de aandelen gestorte kapitaal of anderszins voor een kapitaalverstrekking door een aandeelhouder als zodanig. Of een geldverstrekking door een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap wat de fiscale gevolgen betreft als een geldlening dan wel als een kapitaalverstrekking heeft te gelden, is in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend. Voor het geval dat civielrechtelijk bezien sprake is van een geldlening heeft de Hoge Raad in zijn jurisprudentie drie uitzonderingsgevallen op deze regel geformuleerd. Hier gaat het om de vraag of in het omgekeerde geval, waarin civielrechtelijk bezien niet sprake is van een geldlening, maar van kapitaalverschaffing, ook uitzonderingen op de hoofdregel gelden. De Hoge Raad zet uiteen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Daarom zal in geval waarin naar civielrechtelijke maatstaven beoordeeld sprake is van aandelenkapitaalverstrekking daarvan ook voor de toepassing van de Wet VPB 1969 moeten worden uitgegaan. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat van fraus legis geen sprake is. In het systeem van de Wet VPB 1969 ligt namelijk besloten dat een belastingplichtige keuzevrijheid heeft bij de financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt. Benutting van die keuzevrijheid vormt geen fraus legis.

NTFR 2014/740 - Legesnota bij weigeren bouwvergunning is terecht opgelegd

ECLI:NL:HR:2014:313, datum uitspraak 14-02-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014
Belanghebbende heeft een bouwvergunning aangevraagd voor een tuinbouwkas. Het college van burgemeester en wethouders heeft de vergunning geweigerd en belanghebbende een legesnota gezonden voor het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag. Hof Den Bosch (NTFR 2013/1434) heeft geoordeeld dat, zo de leges al door het college zouden zijn opgelegd, dit bevoegdheidsgebrek is hersteld doordat de heffingsambtenaar deze leges inhoudelijk heeft beoordeeld en uitspraak op het daartegen gemaakte bezwaar heeft gedaan. Het hof is verder van oordeel dat van onverbindendheid van de Verordening en de Tarieventabel geen sprake is en dat de heffingsambtenaar de opbrengstlimiet niet heeft overschreden. De heffingsambtenaar heeft bij het opleggen van de legesnota ook niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/742 - A-G Wattel adviseert Hoge Raad met spoed aanvullende prejudiciële vragen te stellen inzake fiscale eenheid met kleindochters met buitenlandse tussenhoudsters

ECLI:NL:PHR:2014:2, datum uitspraak 16-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014 met annotatie van A.F. Gunn
Belanghebbende wil met haar in Nederland gevestigde kleindochters een fiscale eenheid aangaan. De tussenhoudsters zijn in Griekenland c.q. Spanje gevestigd; om hun voeging wordt niet verzocht. Het voegingsverzoek is afgewezen.

NTFR 2014/744 - Woning medewerker Europees Octrooi Bureau behoort tot box 3-inkomen

ECLI:NL:HR:2014:312, datum uitspraak 14-02-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 8, gepubliceerd op 20-02-2014
Belanghebbende heeft als permanent employee van 1980 tot 2005 arbeid verricht voor het Europees Octrooi Bureau (EOB) te Rijswijk. Vanaf 2005 is hij niet meer daadwerkelijk werkzaam en verblijft hij met toestemming van het EOB in het buitenland. In 2009 heeft belanghebbende geen arbeid verricht voor het EOB maar is hij (nog) wel in dienst als permanent employee. In 2009 verbleven studerende kinderen van belanghebbende in zijn woning in Nederland en werd één kamer verhuurd. In geschil is of de inspecteur de woning van belanghebbende terecht tot het box 3 inkomen heeft gerekend. Hof Den Haag (NTFR 2013/2119) heeft geoordeeld dat de woning geen hoofdverblijf voor belanghebbende vormde. Het enkele verblijf in de woning in verband met herkeuring of een rechtszaak houdt niet in dat belanghebbende de woning onder zich houdt voor werkzaamheden ten behoeve van de zending als bedoeld in art. 34 Verdrag van Wenen. Belanghebbende heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de uitzondering van belastingheffing.