NTFR 2014/677 - Integratieheffing voor kunstgrasvelden gemeente Schiedam is terecht
ECLI:NL:HR:2013:1784, datum uitspraak 20-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2014 met annotatie van mr. A.J. BlankBelanghebbende, de gemeente Schiedam, is eigenaar van een sportcomplex. De tot dit complex behorende voetbalvelden waren aanvankelijk natuurgrasvelden. Deze velden worden al jaren door belanghebbende vrijgesteld verhuurd aan sportverenigingen. In opdracht van belanghebbende worden de natuurgrasvelden vervangen door kunst(gras)velden (hierna: de kunstvelden). Belanghebbende heeft de kunstvelden in gebruik genomen door deze vrijgesteld van omzetbelasting te verhuren aan de verenigingen. Ter zake van de aanleg van de kunstvelden is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. De inspecteur is van mening dat belanghebbende met de ingebruikneming van de kunstvelden een levering als bedoeld in art. 3, lid 1, onderdeel h, Wet OB 1968 heeft verricht. Daarom heeft hij aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Na het stellen van prejudiciële vragen door de Hoge Raad in de zaak Gemeente Vlaardingen (NTFR 2012/1723) en beantwoording ervan door het HvJ (8 november 2012, Gemeente Vlaardingen, zaak C-299/11, NTFR 2012/2649), wijst de Hoge Raad thans arrest. Uit de verklaring voor recht volgt dat het door belanghebbende voor vrijgestelde economische activiteiten bestemmen van de onderhavige kunstgras- en asfaltvelden op grond van art. 3, lid 1, onderdeel h, Wet OB 1968 kan worden onderworpen aan een heffing van omzetbelasting. Daarbij moet de maatstaf van heffing in overeenstemming met art. 8, lid 3, Wet OB 1968 worden gevormd door de som van de waarde van de grond waarop deze velden liggen en de kosten van de bewerking ervan, behoudens voor zover belanghebbende over die waarde en kosten in het kader van een aan de toepassing van art. 3, lid 1, onderdeel h, Wet OB 1968 voorafgaande belastingheffing omzetbelasting zou hebben betaald. Vast staat dat ter zake van de voorafgaande grondverwerving, de verkrijging van de sportterreinen door belanghebbende, door belanghebbende geen omzetbelasting is betaald. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de betrokken terreinen een zodanige bewerking hebben ondergaan dat bebouwde gronden zijn ontstaan. Gelet op een en ander concludeert de Hoge Raad dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.