NTFR 2015/1063 - Alleen rechter kan schorsende werking van art. 17 IW 1990 terzijde stellen
ECLI:NL:PHR:2015:78, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 01-05-2015
Aflevering 13, gepubliceerd op 26-03-2015 met annotatie van mr. R.B.H. BeuneAan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen opgelegd. Ter zake daarvan heeft de ontvanger dwangbevelen uitgevaardigd. De ontvanger heeft twee executoriale beslagen gelegd op roerende zaken van belanghebbende. Bij dagvaarding van 26 januari 2010 heeft belanghebbende verzet ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. Ondanks dat verzet heeft op 27 januari 2010 de openbare verkoop plaatsgevonden van de roerende zaken. Belanghebbende is op 2 februari 2010 gefailleerd. Naar het oordeel van de civiele kamer van Rechtbank Utrecht (14 september 2011, nr. 28.3742, NTFR 2012/95) heeft de ontvanger jegens belanghebbende onrechtmatig gehandeld door de schorsende werking van het verzet ex art. 17 IW 1990 te negeren. Tegen dat oordeel heeft de ontvanger hoger beroep ingesteld. De civiele kamer van Hof Arnhem-Leeuwarden (15 oktober 2013, nr. 200.100.787, NTFR 2013/2175) heeft geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis van art. 17 IW 1990 volgt dat de wetgever een uitdrukkelijke keuze heeft gemaakt om schorsende werking toe te kennen aan het instellen van het verzet tegen een dwangbevel teneinde te bereiken dat de belastingschuldige, anders dan tot dan toe het geval was, geen kortgedingprocedure hoeft aan te spannen om de tenuitvoerlegging van de ontvanger te stoppen. Alleen een zwaarwegend belang van de ontvanger kan rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet opzij wordt gezet. Dit is het geval wanneer de belastingschuldige die verzet heeft ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging (vgl. HR 7 oktober 1994, nr. 15.441 en HR 8 juni 2007, nr. C06/242HR). Het hof heeft geoordeeld dat in dit geval sprake is van een duidelijk kansloos verzet en dat de ontvanger voldoende specifieke omstandigheden heeft aangevoerd die het belang van de ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging als zwaarwegend kunnen rechtvaardigen. Dat levert voldoende rechtvaardiging op om in dit geval een uitzondering op de hoofdregel, dat het instellen van verzet tot schorsing van de tenuitvoerlegging leidt, aan te nemen. De ontvanger mocht dus, ondanks het verzet, de executie voortzetten. Belanghebbende heeft cassatie ingesteld. Het cassatiemiddel roept de principiële vraag op of de schorsende werking zonder rechterlijke tussenkomst kan worden genegeerd door de ontvanger. A-G Wesseling-van Gent is van mening dat de staatssecretaris de jurisprudentie van de Hoge Raad en een conclusie van A-G Bakels van 19 oktober 2001 verkeerd interpreteert. Er staat in die jurisprudentie niet – en dat kan ook op geen enkele manier daaruit worden afgeleid volgens de advocaat-generaal – dat de Hoge Raad zou hebben geoordeeld dat de ontvanger de schorsende werking opzij kan zetten. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing.