Aflevering 12

Gepubliceerd op 19 maart 2015

NTFR 2015/963 - Tweede Kamervragen over hulp bij aangifte IB beantwoord

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over hulp bij het doen van aangifte IB. Het gaat in de vragen om organisaties die aangiften verzorgen voor mensen die daartoe zelf niet in staat zijn. Deze organisaties lopen ertegenaan dat dit niet meer mogelijk is vanwege het schrappen van de digitale handtekening. De staatssecretaris wijst erop dat er een gevarieerd aanbod in ondertekeningsmogelijkheden beschikbaar is waaruit iedere organisatie zelf een passende keuze kan maken. Tot nu toe hebben zich geen organisaties bij de Belastingdienst gemeld waarvoor geen enkel alternatief werkbaar is gebleken.

NTFR 2015/964 - Landbouwvrijstelling is van toepassing bij de afwaardering van een vordering

ECLI:NL:RBNNE:2015:690, datum uitspraak 19-02-2015, publicatiedatum 24-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf. Belanghebbende heeft op 28 januari 2000 een koopovereenkomst gesloten waarbij hij percelen landbouwgrond heeft verkocht. Belanghebbende heeft als tegenprestatie een vordering ontvangen tot betaling van een initiële koopprijs per hectare. Daarnaast bestaat de tegenprestatie uit een aanvulling op deze initiële koopprijs, zijnde een nabetalingsregeling, waarvan de hoogte en de verschuldigdheid door de koper afhankelijk is van de vervulling van de voorwaarde dat – kort gezegd – bestemming van de percelen landbouwgrond wordt gewijzigd in woningbouw, dan wel industrie/bedrijventerrein. In verband met de nabetalingsregeling stond aan het begin van het boekjaar 2009/2010 op de balans van belanghebbende een vordering geactiveerd. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende ten aanzien van deze nabetalingsregeling in het boekjaar 2000/2001 geen winst had mogen nemen. De rechtbank is van oordeel dat de nabetalingsregeling een vordering betreft die voortvloeit uit een verbintenis onder opschortende voorwaarde en ten aanzien waarvan reeds op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst winst mag worden genomen. Belanghebbende heeft de nabetalingsregeling dan ook terecht als een vordering op zijn balans geactiveerd. Toepassing van de foutenleer is dan niet aan de orde. Tussen partijen is vervolgens in geschil of de afwaardering van de vordering ook onder de landbouwvrijstelling, zoals deze gold tot 27 juni 2000, dient te vallen. Belanghebbende stelt dat het, gelet op de economische situatie en de woningmarkt in 2010, vrijwel zeker is dat hij de volledige vordering nooit zal ontvangen. Belanghebbende wenst daarom de vordering op basis van goed koopmansgebruik af te waarderen tot nihil. Ter zake van deze afwaardering is volgens belanghebbende de landbouwvrijstelling niet van toepassing omdat geen sprake is van de waardeverandering van de grond, maar van de vordering. De rechtbank oordeelt dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat de landbouwvrijstelling, waaronder ook de aanvankelijk genomen winst ter zake van de verkregen vordering was gebracht, ook van toepassing is op de afwaardering van de vordering, voor zover deze de in het boekjaar 2000/2001 geactiveerde contante waarde betreft. Dit leidt ertoe dat de afwaardering van de vordering niet ten laste van de belastbare winst uit onderneming van belanghebbende kan worden afgewaardeerd.

NTFR 2015/966 - Aangekochte boerderij vormt geen 'eigen woning'

ECLI:NL:HR:2015:561, datum uitspraak 13-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015
Belanghebbende en haar echtgenoot huren sinds 2000 een appartement in M. In 2007 hebben zij een boerderij in Q gekocht. De hypotheekrente voor de boerderij voor de jaren 2007 en 2008 is door de inspecteur niet in aftrek aanvaard, omdat naar zijn opvatting in 2010 geen sprake is van een eigen woning. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/1476) is de aftrek terecht geweigerd. Vaststaat namelijk dat belanghebbende met haar gezin de beschikking heeft over een huurwoning in M, dat zij in november 2007 de boerderij hebben gekocht, dat in de loop van 2010 de boerderij is gereedgekomen, dat belanghebbende en de kinderen vanaf 11 november 2010 in het GBA van de gemeente Q zijn ingeschreven, dat belanghebbende één dag in de week vanuit M werkt en de overige vier dagen vanuit P, dat haar echtgenoot eveneens één dag in de week vanuit M werkt en de overige dagen op locatie bij klanten, dat het gezin doordeweeks in de huurwoning in M verblijft, dat de drie kinderen in M naar de crèche, basisschool en/of buitenschoolse opvang gaan, dat het gezin gedurende de weekenden, vakantieperioden en andere vrije schooldagen van de kinderen in de boerderij verblijft en dat aldaar ook de familie en vrienden worden ontvangen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat ook in 2010 de huurwoning in M als hoofdverblijf is aan te merken, omdat de centrale levensplaats van belanghebbende en haar gezin zich daar bevindt.

NTFR 2015/967 - Inkomsten en toename banksaldo staan aftrek kosten levensonderhoud van zoon in de weg

ECLI:NL:GHARL:2015:708, datum uitspraak 03-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende wil de door haar gedane uitgaven voor levensonderhoud van haar zoon als buitengewone uitgaven aanmerken. Haar zoon, 25 jaar oud, woont op hetzelfde adres als zij en geniet in het jaar 2009 inkomsten tot een bedrag dat hoger is dan de netto bijstandsnorm voor alleenstaanden van 21 tot 65 jaar. De rechtbank (Rechtbank Noord-Nederland 17 september 2013, nr. 13/00970, NTFR 2013/2015) en het hof kennen belanghebbende de aftrek niet toe. Het hof weegt daarin mee dat belanghebbende zich, gelet op het inkomen en de toename van het banksaldo van de zoon, redelijkerwijs niet gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven voor haar zoon. De omstandigheid dat belanghebbende de aanwijzingen van het aangifteprogramma van de Belastingdienst had gevolgd en het programma haar de aftrek vervolgens toekende, leidt evenmin tot de forfaitaire aftrek. De toelichting in het aangifteprogramma kan in beginsel geen wijziging aanbrengen in de wettelijk verschuldigde belasting. Van schade is niet gebleken, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2015/968 - Geen aftrek van uitgaven levensonderhoud van studerende zoon met spaargeld en studieschuld

ECLI:NL:PHR:2015:154, datum uitspraak 26-02-2015, publicatiedatum 06-03-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2009 € 4.200 ter zake van uitgaven voor levensonderhoud van zijn in 1982 geboren, studerende zoon in aftrek gebracht. De zoon heeft in het eerste kwartaal van 2009 een lening van de IB-groep ontvangen van € 823,41 per maand. In het tweede, derde en vierde kwartaal van 2009 heeft de zoon echter geen recht meer op leningen van de IB-groep. In laatstgenoemde periode kan de zoon van belanghebbende zijn maandelijkse kosten niet uit eigen inkomsten voldoen. De zoon beschikte echter gedurende deze periode over een aanzienlijk banktegoed, welk banktegoed (deels) is opgebouwd uit op grond van voornoemde leningen ontvangen gelden. De aftrek ter zake van uitgaven voor levensonderhoud is geweigerd door de inspecteur.

NTFR 2015/970 - Belanghebbende niet-ontvankelijk in verzoek om teruggaaf afvalstoffenbelasting

ECLI:NL:RBNNE:2015:368, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 10-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende is houdster van een inrichting tot het verwerken van afvalstoffen. Zij deed maandelijks aangifte voor de per 1 januari 2012 afgeschafte afvalstoffenbelasting. Bij de aangifte over het tijdvak december 2011, die is ingediend op 7 februari 2012, heeft belanghebbende verzocht om een teruggaaf van € 79.906. Deze teruggaaf is bij beschikking van 29 februari 2012 verleend. Belanghebbende maakt vervolgens bezwaar tegen de eigen aangifte en claimt een teruggaaf van € 7.792.885. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende in dit bezwaar niet-ontvankelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank dat een redelijke uitleg van art. 89 Wbm meebrengt dat het verzoek om teruggaaf dient te worden gedaan bij aangifte, die binnen een maand na het tijdvak waarin de belasting verschuldigd is geworden moet worden ingediend. Het verzoek is na de maand januari 2012 ingediend, dus te laat. De beschikking van 29 februari 2012 dient te worden aangemerkt als een ambtshalve vermindering, waartegen geen rechtsmiddelen openstaan.

NTFR 2015/971 - Hoge Raad geeft handvatten voor afgrenzing tussen medeplegen en medeplichtigheid

ECLI:NL:HR:2014:3474, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 02-12-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag in het kader van betrokkenheid bij een strafbaar feit wanneer samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag is niet in algemene regels te vatten. Aan de hand van enige aandachtspunten geeft de Hoge Raad de rechtspraktijk handvatten om de vraag te kunnen beantwoorden. Medeplegen concentreert zich op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte. Het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, is het kernverwijt bij medeplichtigheid. De vereiste nauwe en bewuste samenwerking bij medeplegen kan geconstrueerd worden aan de hand van (i) de intensiteit van de samenwerking, (ii) de onderlinge taakverdeling, (iii) de rol in de voorbereiding, (iv) de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, (v) diens aanwezigheid op belangrijke momenten en (vi) het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In essentie gaat het erom dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict. Aan het niet distantiëren komt op zich geen grote betekenis toe. Medeplegen zal in de regel zien op de bijdrage tijdens het begaan van het gezamenlijk uitgevoerde strafbare feit. Maar medeplegen kan ook aan de orde zijn bij (verscheidene) gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Niet uitgesloten kan worden dat medeplegen ziet op handelingen in hoofdzaak gepleegd voor het strafbare feit. In de bewijsvoering in bijzondere of afwijkende situaties dient aandacht besteed te worden aan de vraag of er zo bewust en nauw is samengewerkt dat van medeplegen kan worden gesproken en dan in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat klemt temeer als de bijdrage hoofdzakelijk bestaat uit handelingen die na het strafbare feit zijn verricht.

NTFR 2015/972 - Hoge Raad geeft algemene richtlijnen met betrekking tot betalingsonmacht inzake het griffierecht

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende heeft beroep ingesteld inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Zij heeft met betrekking tot het griffierecht een beroep gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht. De Hoge Raad grijpt de zaak aan om, in navolging van de CRvB 13 februari 2015, nr. 13/1349, algemene richtlijnen te geven met betrekking tot een beroep op betalingsonmacht door de belastingplichtige inzake het griffierecht. De Hoge Raad bepaalt onder meer dat een natuurlijk persoon:

NTFR 2015/973 - Verklaringen dat belanghebbende niet de economische gerechtigde tot de KB-Luxrekening is, zijn ongeloofwaardig

ECLI:NL:GHARL:2015:709, datum uitspraak 03-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende, inmiddels overleden, krijgt over de jaren 1991 tot en met 1996 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd wegens verzwegen inkomsten uit een bankrekening bij de KB-Lux. Zijn erven betwisten niet dat belanghebbende de juridische eigenaar van de bankrekening is geweest, maar stellen dat de uiteindelijke economische gerechtigde een zakelijk afnemer van het bedrijf van belanghebbende in het Midden-Oosten is geweest. Noch de rechtbank (4 april 2013, 10/2332 tot en met 10/2342, NTFR 2013/1053), noch het hof acht de verklaring van Q, die de erven daartoe overleggen, geloofwaardig. Deze verklaring vindt geen steun in de overgelegde bewijzen en is zelfs op bepaalde punten daarmee in strijd. Verder is het hof van oordeel dat de inspecteur zowel in de identificatiefase, in de onderzoeksfase als in de fase van aanslagoplegging voldoende voortvarend heeft gehandeld. Na de vragenbrief is zeer regelmatig mondeling en schriftelijk contact geweest tussen de erven en de inspecteur. Er is geen onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden opgetreden.

NTFR 2015/974 - Te laat opgelegde navorderingsaanslag en niet onderbouwde navorderingsaanslagen vernietigd door hof

ECLI:NL:GHARL:2015:778, datum uitspraak 03-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Aan belanghebbende, die volgens de inspecteur inwoner van Nederland is, zijn navorderingsaanslagen IB 2005, 2006 en 2007 opgelegd. De navorderingsaanslag IB 2005 is gedagtekend 31 december 2010 en is ontvangen door belanghebbende omstreeks 16 januari 2011. In de navorderingsaanslagen IB 2006 en 2007 zijn correcties ten bedrage van € 50.000 begrepen. Belanghebbende stelt onder meer dat hij in Tsjechië woont, de navorderingsaanslag IB 2005 buiten de wettelijke vijfjaarstermijn is opgelegd en dat hij in 2006 en 2007 geen belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoten. Het hof stelt belanghebbende in het gelijk. Het hof zet uiteen dat aannemelijk is dat het aanslagbiljet navordering IB 2005 weliswaar is opgemaakt, maar over de verzending ervan is geen enkel gegeven beschikbaar. Daarom acht het hof niet aannemelijk dat het biljet uiterlijk op 31 december 2010 is verzonden naar belanghebbende. Dit betekent dat de navorderingsaanslag IB 2005 niet binnen de wettelijke termijn is vastgesteld en derhalve moet worden vernietigd. De vraag of belanghebbende inwoner van Nederland of Tsjechië is, laat het hof met betrekking tot de jaren 2006 en 2007 in het midden. De inspecteur heeft volgens het hof namelijk niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in die jaren belastbaar inkomen uit werk en woning heeft genoten. De inspecteur heeft zijn veronderstelling dat belanghebbende de uitgaven voor levensonderhoud en de aanschaf van voertuigen heeft gefinancierd uit belastbare inkomens uit 2006 en 2007 volgens het hof op geen enkele wijze onderbouwd. Daarom worden ook de navorderingsaanslagen IB 2006 en 2007 vernietigd.

NTFR 2015/975 - Rechtbank miskent taak van inspecteur in kader van 'redelijke schatting'

ECLI:NL:GHARL:2015:779, datum uitspraak 03-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft, ondanks uitnodiging en aanmaning daartoe, niet tijdig de aangifte VPB 2011 ingediend. De inspecteur heeft de aanslag VPB ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 50.000. De inspecteur heeft zich gebaseerd op de aangiften OB van belanghebbende. Daarin is geen aftrek van voorbelasting geclaimd. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend naar een belastbaar bedrag van € 6.750. Bij uitspraak is het belastbare bedrag door de inspecteur nader vastgesteld op € 49.000. Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. In die verzwaarde bewijslast is belanghebbende niet geslaagd volgens de rechtbank. De schatting is volgens de rechtbank echter niet redelijk, omdat geen aftrekposten zijn meegenomen. Een bedrag van € 20.000 aan belastbaar bedrag is volgens de rechtbank redelijk. Hiertegen komt de inspecteur met succes in beroep. De rechtbank heeft volgens het hof namelijk miskend dat in het kader van de redelijke schatting op de inspecteur ‘slechts’ de taak rust zijn schatting van de winst zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Dat is hier het geval. Alsdan rust op de belanghebbende de last om overtuigend aan te tonen dat die schatting onjuist is. Daarin is belanghebbende volgens het hof niet geslaagd.

NTFR 2015/976 - Inspecteur maakt identificatie KB-Luxcoderekening nu wel aannemelijk I

ECLI:NL:RBDHA:2014:15639, datum uitspraak 13-11-2014, publicatiedatum 17-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. J. van de Merwe
De inspecteur heeft renseignementen ontvangen over een coderekening bij de KB-Lux van erflater. Hierop stond onder meer de naam en het adres van erflater alsmede een telefoonnummer van een bv, waarin erflater tot zijn overlijden in 2012 directeur en enig aandeelhouder was. Nadat de inspecteur in 2013 aan belanghebbenden (de erven van erflater) vragen heeft gesteld over voormelde coderekening en daarbij om afschriften over de periode 31 december 2000 tot en met 31 december 2010 heeft verzocht, heeft de inspecteur voor de jaren 2001 tot en met 2009 informatiebeschikkingen aan belanghebbenden afgegeven. In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht zijn afgegeven. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat erflater terecht, anders dan in eerdere procedures is beslist, als rekeninghouder van een KB-Luxcoderekening is geïdentificeerd. Uit de nadere toelichting van de inspecteur op de renseignementen valt namelijk op te maken dat de onderhavige renseignementen betrekking hebben op een natuurlijk persoon, zodat uitsluitend erflater als rekeninghouder kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt voorts dat de door de inspecteur gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbenden, omdat die informatie opheldering zou kunnen geven over de vraag of erflater in die jaren over niet door hem aangegeven vermogen beschikte. Nu belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij op de vragen van de inspecteur hebben gereageerd, hebben zij niet aan hun informatieverplichting voldaan. De informatiebeschikkingen zijn dan ook terecht gegeven.

NTFR 2015/978 - Kostenvergoeding hoorzitting voor groot aantal WOZ-objecten

ECLI:NL:RBGEL:2015:464, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Tijdens een WOZ-hoorzitting zijn in totaal 259 objecten van zeventien verschillende belastingplichtigen besproken. De hoorzitting duurde anderhalf uur. Er is één gemachtigde verschenen die zich heeft laten bijstaan door een taxateur. Van 72 objecten, waaronder de zes objecten van belanghebbende, is de WOZ-waarde verlaagd. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 665. In geschil is of dit juist is.

NTFR 2015/979 - VPB-teruggave moedermaatschappij ten onrechte verrekend met naheffingsaanslag LB gevoegde dochtermaatschappij

ECLI:NL:HR:2015:299, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Een aan een moedermaatschappij opgelegde aanslag vennootschapsbelasting werd verminderd met € 467.140. De teruggave hiervan werd op grond van art. 24 IW 1990 voor € 242.309 verrekend met een naheffingsaanslag LB die eerder was opgelegd aan haar in een fiscale eenheid gevoegde en nadien gefailleerde dochtermaatschappij. In hoger beroep verminderde het hof (belastingkamer), na een bereikt compromis, de naheffingsaanslag met € 169.499 tot € 72.810.

NTFR 2015/981 - Geen aansprakelijkstelling omdat belanghebbende niet wist dat verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zouden worden

ECLI:NL:RBGEL:2015:604, datum uitspraak 05-02-2015, publicatiedatum 05-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting. Niet in geschil is dat ten tijde van de vervreemding van de aandelen het vermogen van de bv toereikend was om de op dat moment verschuldigde vennootschapsbelasting te voldoen. Indien het vermogen nadien door onzakelijk handelen is verminderd, is gelet op HR 27 juni 2014, nr. 13/03045, NTFR 2014/1804 van belang of belanghebbende ten tijde van de vervreemding wist of behoorde te weten dat de koper van de aandelen of een derde, door het entameren van buiten de normale bedrijfsuitoefening liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. Rechtbank Gelderland oordeelt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijk weten geen sprake is. De beschikking aansprakelijkstelling kan daarom niet in stand blijven.

NTFR 2015/982 - Vertrouwensbeginsel brengt mee dat betalingsonmacht nog niet hoeft te worden gemeld

ECLI:NL:PHR:2015:174, datum uitspraak 02-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is bestuurder van A bv (hierna: A) geweest. Bij de start van deze onderneming in mei 2007 is de Belastingdienst verzocht om toekenning van een loonbelasting- en een omzetbelastingnummer. Het omzetbelastingnummer is betrekkelijk snel toegekend. De toekenning van een loonbelastingnummer heeft echter pas omstreeks oktober 2009 plaatsgevonden. Met ingang van 22 februari 2011 is A in staat van faillissement verklaard. De ontvanger heeft belanghebbende op grond van art. 36 IW 1990 als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de aan A opgelegde, niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing. In verband hiermee heeft de ontvanger gesteld dat belanghebbende als bestuurder van A heeft verzuimd haar betalingsonmacht tijdig te melden.

NTFR 2015/983 - Geen tijdige melding betalingsonmacht

ECLI:NL:HR:2015:569, datum uitspraak 13-03-2015, publicatiedatum 13-03-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015
Belanghebbende is als middellijk bestuurder van A bv aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven omzetbelastingschulden. Ter zitting heeft het hof partijen voorgehouden dat, gezien het tijdstip waarop de betalingsonmacht van de bv is ontstaan (in de loop van februari/maart 2008), de bv haar betalingsonmacht uiterlijk in de loop van april 2008 respectievelijk (ter zake van de verschuldigde omzetbelasting in verband met de factuur van 1 april 2008) 14 augustus 2008 had dienen te melden. Naar het oordeel van het Hof Amsterdam (NTFR 2014/997) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de betalingsonmacht van de bv op enig tijdstip voorafgaand aan 15 augustus 2008 aan de ontvanger is gemeld of dat de ontvanger voorafgaand aan deze datum op andere wijze hiervan op de hoogte is geraakt dan wel bekend had moeten zijn. De door belanghebbende overgelegde stukken zijn allemaal van 28 oktober 2008 of later en hebben alle betrekking op andere vennootschappen van de groep dan de bv. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het niet aan hem is te wijten dat de bv niet tijdig heeft voldaan aan de verplichting tot het melden van haar betalingsonmacht. Belanghebbende is dan ook terecht aansprakelijk gesteld, ook voor de rente, kosten en vergrijpboete.

NTFR 2015/984 - Aan naar recht van Gibraltar opgerichte vennootschap opgelegde navorderingsaanslagen zijn EU-proof en terecht opgelegd

ECLI:NL:GHARL:2015:596, datum uitspraak 27-01-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Aan belanghebbende, een naar het recht van Gibraltar opgerichte vennootschap, zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen VPB opgelegd in verband met, kort gezegd, leningen en beleggingen bij een Zwitserse bank. Daarbij is voor een aantal jaren gebruikgemaakt van de verlengde navorderingstermijn. Belanghebbende bestrijdt de aanslagen met de stellingen: (i) dat zij een nepvennootschap is en daarom niet belastingplichtig, (ii) dat haar feitelijke leiding niet in Nederland is gelegen en zij evenmin over een vaste inrichting in Nederland beschikt en (iii) dat – indien zij wel belastingplichtig is – de verlengde navorderingstermijn niet mag worden toegepast wegens strijdigheid met het vrije kapitaalverkeer. Het hof stelt belanghebbende in het ongelijk. Belanghebbende is volgens het hof namelijk een ‘echte’ vennootschap en haar feitelijke leiding en daarmee de vestigingsplaats is in Nederland gelegen. Belanghebbende is derhalve binnenlands belastingplichtig. Van strijdigheid met het EU-recht is volgens het hof geen sprake. De standstillbepaling is namelijk van toepassing, omdat het aangaan van een geldlening en het aanhouden van beleggingen onder de reikwijdte vallen van het begrip ‘het verrichten van financiële diensten’. Ten overvloede oordeelt het hof bovendien nog dat de inspecteur voortvarend genoeg heeft gehandeld.

NTFR 2015/987 - Niet-aftrekbaarheid Duitse onderhoudsuitkeringen voor niet-ingezetenen na vermogensoverdracht erfdeel in strijd met vrij verkeer van kapitaal

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Josef Grünewald en zijn broer hebben als voorschot op hun erfdeel van hun vader elk 50% van de aandelen in een tuinbouwbedrijf in Duitsland verworven. Als tegenprestatie voor die schenkingen moeten de broers hun in Duitsland wonende ouders onderhoudsuitkeringen betalen. Uit de vennootschap heeft Grünewald tussen 1999 en 2002 inkomsten genoten, maar omdat hij in een andere EU-lidstaat dan Duitsland woont, zijn de onderhoudsuitkeringen voor hem als beperkt belastingplichtige niet aftrekbaar van de Duitse belastingheffing. Over de niet-aftrekbaarheid heeft het Bundesfinanzhof prejudiciële vragen gesteld. In de eerdere zaak Schröder (NTFR 2011/957) zou het HvJ zich niet hebben uitgesproken over het zogenoemde ‘Korrespondenzprinzip’, dat inhoudt dat wanneer de onderhoudsplichtige de uitkering mag aftrekken, de ontvanger van de uitkering moet worden belast. Verder was in de zaak Schröder sprake van inkomsten uit de verhuur van onroerende zaken en niet van inkomsten uit aandelen in een vennootschap. Volgens het HvJ zijn er twee omstandigheden die de zaak objectief vergelijkbaar maken met een ingezeten belastingplichtige. De eerste is als de niet-ingezetene geen inkomsten van betekenis geniet in de lidstaat van verblijf en het grootste deel van zijn belastbaar inkomen verwerft door een in de andere betrokken lidstaat verrichte activiteit. De tweede is als de uitgaven rechtstreeks verband houden met een activiteit waarmee in deze lidstaat belastbare inkomsten zijn verworven. Volgens het HvJ is sprake van een dergelijk rechtstreeks verband omdat de tegenprestatie een noodzakelijke voorwaarde is voor de aandelenoverdracht. Dit is overigens niet afhankelijk van de aard van de inkomsten. Het HvJ concludeert dat de regeling in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. De twee door de Duitse regering aangevoerde rechtvaardigingsgronden, evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid en de samenhang van het belastingstelsel, wijst het HvJ af. Van het ‘Korrespondenzprinzip’ is geen sprake omdat de eventuele onbelastbaarheid van de uitkering bij de ontvanger van de uitkering in de casus niet aan de orde is. Het argument van het gevaar dat de betalingen in de woonstaat een tweede keer kunnen worden afgetrokken, kan het HvJ niet beoordelen, omdat niet wordt betoogd dat de wederzijdse bijstand tussen lidstaten niet volstond om dit gevaar af te wenden.

NTFR 2015/989 - Beantwoording Kamervragen over automatische uitwisseling van tax rulings

Aflevering 12, gepubliceerd op 19-03-2015
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het lid Klaver van de Tweede Kamer over de automatische uitwisseling van tax rulings. Hij geeft aan dat eerdere overeenkomsten op dit punt in de EU-Gedragscodegroep niet zien op de automatische gegevensuitwisseling over belastingrulings, maar op spontane uitwisseling van informatie. Het gaat om een invulling van de richtlijn inzake wederzijdse administratieve bijstand, op basis waarvan een lidstaat spontaan informatie uitwisselt over een ruling die deze lidstaat relevant acht voor een andere lidstaat. In 2013 is door Nederland geen informatie over APA’s of ATR’s automatisch uitgewisseld met andere lidstaten. Ook over de in 2014 afgegeven APA’s en ATR’s is geen informatie automatisch uitgewisseld in 2014. Wel is in een aantal gevallen spontaan informatie uitgewisseld. Binnen Europa zijn ook nog geen afspraken gemaakt over de automatische uitwisseling van informatie over rulings. De EC heeft aangekondigd spoedig met een richtlijnvoorstel te zullen komen waarin automatische informatie-uitwisseling over grensoverschrijdende rulings naar verwachting dwingend zal worden voorgeschreven. De staatssecretaris staat daar positief tegenover. Omdat Nederland op dit terrein een voortrekkersrol wil vervullen, zijn met Duitsland inmiddels concrete afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie over rulings.