Aflevering 18

Gepubliceerd op 5 mei 2016

NTFR 2016/1221 - Is de wereld veranderd?

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016 geschreven door mr. F. van Horzen
Op 14 april jl. werd staatssecretaris Wiebes aan de tand gevoeld door Het Financieele Dagblad naar aanleiding van de op die dag in de pers verschenen berichten dat Nederland gedurende lange tijd heeft dwarsgelegen bij het doorvoeren van EU-maatregelen gericht tegen belastingontwijking. Volgens de staatssecretaris waren die berichten verhalen uit de oude doos. Naar eigen zeggen las hij de krant als een geschiedenisboek. Verderop in het interview merkte hij echter op dat hij zich niet in de geschiedenis heeft verdiept. Deze uitlatingen deden mij denken aan de opmerkingen van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset. In zijn magnum opus De opstand van de massamensOorspronkelijk als feuilleton verschenen tussen oktober 1929 en augustus 1930. Onder de titel De opstand der horden verscheen in 1933 een eerste Nederlandse vertaling van de hand van J. Brouwer bij N.V. H.P. Leopold’s Uitgevers-Mij te ’s-Gravenhage. De eerste integrale Nederlandse editie, vertaald door Diederik Boomsma, verscheen in 2015 onder de titel De opstand van de massamens bij uitgeverij Lemniscaat te Rotterdam. constateerde Ortega y Gasset zelfs bij de meest ‘gecultiveerde’ mensen van zijn tijd een ontstellend gebrek aan historisch besef.De opstand van de massamens, t.a.p., p. 128. De vraag is of dit erg is. De in fiscale kringen ‘salonfähig’ geworden Duitse filosoof Peter Sloterdijk noemde geschiedenis oude koek die snel taai werd en hij kwalificeerde historici als leden van een gilde die zich gedragen alsof ze met de bedwelmende stelling zijn behandeld dat er maar één wetenschap bestaat: de wetenschap van de geschiedenis.Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering, vertaling Hans Driessen, Uitgeverij Boom/SUN, Amsterdam 2006, p. 181. Sloterdijk lijkt hiermee in de voetsporen te zijn getreden van Ortega y Gasset, die opmerkte dat hij de kwalificatie ‘genie’ zou reserveren voor die politicus die alle hoogleraren in de geschiedenis bij zijn eerste optreden de mond snoert door hun wetenschappelijke ‘diagnoses’ naar de vuilnisbelt van de geschiedenis te verwijzen.De opstand van de massamens, t.a.p., p. 130. Is Wiebes zo’n politicus? Volgens het interview deed hij de volgende uitspraak: ‘De wereld is veranderd en wij veranderen mee.’Het Financieele Dagblad, 15 april 2016, nr. 90, p. 1 en 3. Is dit een geniale constatering van iemand die zich niet in de geschiedenis heeft verdiept, oftewel klopt deze constatering? Als deze vraag, toegespitst op de fiscaliteit, in een referendum aan de kiezers zou worden voorgelegd, is mijn inschatting dat het ja-kamp een overweldigende meerderheid zou behalen. Het ja-kamp zal ter onderbouwing van zijn stem verwijzen naar het anti-BEPS-initiatief van de OESO, de anti-BEPS-gerelateerde acties binnen de EU, de staatssteunonderzoeken naar rulings en fiscale regimes, de publieke en parlementaire verontwaardiging over het als onethisch ervaren fiscale gedrag van multinationals, vermogende particulieren en regeringsleiders, in de ogen van velen die hun stem verheffen in het debat een peloton van graaiers of asociale vrekken die zich hebben laten drogeren door al dan niet verboden stimulantia voorgeschreven of toegediend door belastingadviseurs, accountants, trustboeren, bankiers en andere diefjesmaten.Een aantal termen heb ik ontleend aan de lezenswaardige tirades van Ewald Engelen in De Groene Amsterdammer en Follow the Money. Ook zal door sommigen worden aangevoerd dat Nederland mede door de Panama Papers en andere door het ICIJ gepubliceerde ‘leaks’ voor het oog van de hele wereld is ontmaskerd als een safe house voor internationale belastingontwijkers als gevolg waarvan Nederland als het fiscale Molenbeek kan worden gekwalificeerd. Ongetwijfeld zal ook worden gerefereerd aan de disruptieve digitale economie waarbij op de vlag die de lading van het ja-kamp dekt in hoofdletters het woord ‘globalisering’ met uitroepteken zal zijn geschreven.

NTFR 2016/1223 - Tweede Kamer heeft initiatiefwetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap aangenomen

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De Tweede Kamer heeft op 19 april 2016 het initiatiefwetsvoorstel-Swinkels, Recourt en Van Oosten aangenomen: beperking wettelijke gemeenschap van goederen. Dit initiatiefvoorstel beperkt in Boek 1 BW de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen in het huwelijksvermogensrecht. Hiermee valt alleen alles wat door beide echtgenoten tijdens het huwelijk is opgebouwd binnen de gemeenschap van goederen. Het voor het huwelijk opgebouwde vermogen en tijdens het huwelijk ontvangen giften en erfenissen blijven buiten de gemeenschap en zijn privévermogen. De initiatiefnemers willen hiermee aansluiten bij wat de meerderheid van de bevolking wenselijk vindt en wat internationaal gezien meer voorkomt. Met dit voorstel wordt ook het verhaal van privéschuldeisers op gemeenschapsgoederen geregeld en bekeken hoe het ondernemingsvermogen van één van de echtgenoten binnen de gemeenschap van goederen valt. Daarnaast wordt de regeling over de draagplicht van schulden aangepast. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer zijn ook vragen beantwoord over de fiscale gevolgen van het initiatiefvoorstel voor de vergoedingsrechten en -vordering, de eigenwoningregeling, fiscale doorschuifregelingen en de schenkbelasting.

NTFR 2016/1227 - Tweede Kamervragen beantwoord over de bizarre nieuwe wereld van de zzp’er

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord naar aanleiding van het mediabericht ‘de bizarre nieuwe wereld van de zzp’er’. De staatssecretaris deelt de kritiek dat de modelovereenkomsten behoorlijk vaag zijn niet. Zij bieden juist ruimte om binnen de kaders vorm te geven aan de arbeidsrelatie. De staatssecretaris heeft geen signalen ontvangen dat de brief aan de zzp’ers tot extra onzekerheid heeft geleid en de onrust onder hen niet heeft doen afnemen. Op vragen naar de wijze waarop de Belastingdienst gaat beoordelen of feitelijk is gewerkt volgens de gebruikte modelovereenkomst antwoordt de staatssecretaris dat dit naar redelijkheid en zonder zinloze scherpslijperij gebeurt. Desgevraagd oordeelt de staatssecretaris dat het verantwoord is om per 1 mei 2016 te starten met de werkwijze met de modelovereenkomsten, mede gelet op de transitieperiode die tot 1 mei 2017 geldt. Verder acht hij het niet waarschijnlijk dat opdrachtgevers massaal even geen zzp’ers inhuren totdat er meer duidelijkheid is en dat zzp’ers dus massaal zonder opdrachten thuis komen te zitten.

NTFR 2016/1228 - Tweede Kamervragen beantwoord over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA. De Kamervragen houden verband met eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp (NTFR 2016/899) en zien met name op het werken via een tussenpersoon. De staatssecretaris merkt op dat de afschaffing van de VAR het werken met tussenpersonen niet vanzelfsprekender maakt en legt uit dat opdrachtgevers die via een tussenpersoon werken medeverantwoordelijk zijn voor de verkregen zekerheid vooraf van het algemene tussenkomstmodel of van een overeenkomst die daarop is gebaseerd. De tussenpersoon zal erop moeten toezien dat de opdrachtnemer niet onder leiding en toezicht van de opdrachtgever werkt. De Belastingdienst stelt de tussenpersoon er in zo’n situatie verantwoordelijk voor als niet is gewerkt volgens de overeenkomst. De opdrachtnemer staat in dat geval in fictieve dienstbetrekking tot de tussenpersoon.

NTFR 2016/1231 - Tweede Kamervragen beantwoord over rentemiddeling

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De minister van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord naar aanleiding van een mediabericht over de renteopslagen die banken in rekening brengen aan eigenwoningbezitters bij het toepassen van rentemiddeling. Hij benadrukt dat het belang van de klant voorop moet staan bij de berekening van boeterente bij het oversluiten van een hypothecaire lening. De berekeningswijze daarvan wordt gereguleerd bij de implementatie van de richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten (de Mortgage Credit Directive). Op grond daarvan mag de boete die de hypotheekverstrekker rekent nooit hoger zijn dan het financiële nadeel dat de hypotheekverstrekker leidt. Het gaat bij de berekening van dit nadeel uitsluitend om de kosten die worden gemaakt en niet om winstderving. De minister zal in overleg met de AFM de toelichting bij deze bepaling in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen verduidelijken door uit te leggen wat verstaan wordt onder het financieel nadeel. De AFM gaat de ontwikkelingen in de praktijk nauwlettend volgen en als blijkt dat de sector de huidige regels onvoldoende naleeft aanvullende regels opstellen.

NTFR 2016/1236 - Regels voor teruggave dividendbelasting niet-ingezetenen

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De staatssecretaris heeft in een beleidsbesluit – vooruitlopend op wetgeving – regels gegeven voor de teruggave van dividendbelasting aan niet-ingezetenen. Als zij niet (buitenlands) belastingplichtig zijn, krijgen zij dividendbelasting terug voor zover hun dividendbelasting hoger is dan een hypothetische ingezetene in overigens dezelfde situatie, en de woonstaat geen tegemoetkoming biedt waardoor rechtsgeldige neutralisatie mogelijk is. Voor niet-ingezeten particulieren geldt daarbij als referentietijdvak een kalenderjaar, worden alle aandelen in Nederlandse vennootschappen in aanmerking genomen, wordt geen rekening gehouden met schulden en wordt wel rekening gehouden met het heffingvrije vermogen. Voor niet-ingezeten vennootschappen geldt dat alleen met inningskosten rekening wordt gehouden. Per kalenderjaar of boekjaar kan er na afloop van dit kalenderjaar of boekjaar slechts één verzoek om teruggaaf worden ingediend. Particulieren moeten het verzoek doen binnen vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarin het dividend is ontvangen, vennootschappen binnen drie jaren na afloop van het tijdvak (boekjaar) waarin het dividend is ontvangen. Voor de adressering van het verzoek wordt verwezen naar de website van de Belastingdienst.

NTFR 2016/1237 - Bedrijfsopvolgingsfaciliteit is van toepassing op geschonken aandeel in vastgoedvennootschap

ECLI:NL:HR:2016:633, datum uitspraak 15-04-2016, publicatiedatum 15-04-2016
Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016 met annotatie van mr. L. Bergman
Belanghebbende heeft krachtens schenking verkregen 1/100 deel van een certificaat van een aandeel in een holding die aan het hoofd staat van een vastgoedconcern. Het concern bezit een zeer omvangrijke en diverse onroerendgoedportefeuille (350 onroerende zaken op 143 locaties met een waarde van honderden miljoenen en er lopen 900 huurcontracten). Er zijn 16 werknemers in dienst. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van ondernemingsvermogen in de zin van art. 35b, lid, 3, SW 1956. Hof Arnhem-Leeuwarden (12 mei 2015, nr. 13/01073, NTFR 2015/1743) heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het hof heeft daarbij vooropgesteld dat het bij het begrip ondernemingsvermogen gaat om vermogen dat behoort bij een onderneming in materiële zin, ofwel bij een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid die is gericht op het deelnemen aan het maatschappelijke productieproces met het oogmerk om winst te behalen. Er is volgens het hof voldaan aan de eis dat het doel om een rendement te behalen dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat, aanwezig is. Verder acht het hof aannemelijk dat de in het kader van de exploitatie van de onroerende zaken te verrichten of verrichte arbeid qua aard en omvang meer omvat dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof.

NTFR 2016/1238 - BOR van toepassing op indirect aandelenbelang dat geen aanmerkelijk belang vormt

ECLI:NL:HR:2016:705, datum uitspraak 22-04-2016, publicatiedatum 22-04-2016
Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016 met annotatie van dr. A. Rozendal
Erflater was gehuwd met belanghebbende. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde een belang van 6,89% in B Beheer bv. Deze bv is een holding met belangen in actieve vennootschappen over de hele wereld. Een van die vennootschappen is D Ltd, waarin een belang van 70,6% wordt gehouden. Het indirecte belang van erflater in D vormde dus geen aanmerkelijk belang. Belanghebbende heeft krachtens erfrecht aandelen in de bv verkregen. In geschil is of de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van toepassing is op het door de bv gehouden belang in D. De bezittingen en schulden van de overige actieve vennootschappen waarin erflater een aanmerkelijk belang hield – en waarop de BOR van toepassing is – worden toegerekend aan de bv. Volgens de Hoge Raad brengt dit mee dat voor toepassing van de BOR ervan uit moet worden gegaan dat de bv een materiële onderneming drijft. Tot het ondernemingsvermogen van deze onderneming kunnen op grond van de vermogensetiketteringsregels ook vermogensbestanddelen van de bv zelf behoren, zoals een aandelenbelang. In dit geval is het belang in D op grond van de vermogensetiketteringsregels gerekend tot het ondernemingsvermogen van de onderneming die de bv geacht wordt te drijven. De BOR is derhalve daarop van toepassing, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2016/1248 - Tweede Kamer akkoord met voorstel Wet Open Overheid

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De Tweede Kamer heeft zich akkoord verklaard met het (initiatief)wetsvoorstel Wet Open Overheid (nr. 33 328). Het voorstel is als gevolg van verschillende amendementen in gewijzigde vorm aan de Eerste Kamer voorgelegd (brondocument bijgevoegd). Een opsomming van de wijzigingen is in het stemmingsoverzicht opgenomen (document bijgevoegd).

NTFR 2016/1249 - Informatiebeschikking ten aanzien van KB-Luxontkenner terecht genomen

ECLI:NL:HR:2016:758, datum uitspraak 29-04-2016, publicatiedatum 29-04-2016
Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
In 2012 stelt de Belastingdienst ten behoeve van een over het jaar 2009 op te leggen aanslag IB/PVV vragen aan belanghebbende over een bankrekening die hij in het buitenland zou houden. Over voorgaande jaren heeft de Belastingdienst al IB/PVV geheven over de inkomsten uit deze bankrekening. Belanghebbende antwoordt geen buitenlandse bankrekening te hebben. Daarop legt de inspecteur hem een informatiebeschikking op. Hof Amsterdam (NTFR 2015/3149) is van oordeel dat de informatiebeschikking terecht is opgelegd. Op basis van een renseignement en het proces-verbaal van de identificatie acht het hof het aannemelijk dat het renseignement gegevens bevat betreffende een bij KB-Lux aangehouden bankrekening en dat belanghebbende op 31 januari 1994 rechthebbende was van deze bankrekening. De vragen van de inspecteur konden dus van belang zijn voor de heffing IB/PVV over 2009. Nu belanghebbende de vragen niet heeft beantwoord, heeft de inspecteur terecht een informatiebeschikking genomen.

NTFR 2016/1250 - Informatiebeschikking voor eerder strafrechtelijk veroordeelde KB-Luxbankrekeninghouder is terecht vastgesteld

ECLI:NL:HR:2016:756, datum uitspraak 29-04-2016, publicatiedatum 29-04-2016
Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
Belanghebbende is voor de jaren 1995 t/m 1998 strafrechtelijk veroordeeld voor een voor de Nederlandse fiscus verzwegen KB-Luxrekening. Daarbij is geoordeeld dat op 1 januari 1994 sprake was van een aanzienlijk saldo. De inspecteur heeft voor het jaar 2009 op de voet van art. 47 AWR belanghebbende verzocht informatie te verstrekken. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn (geweest). De inspecteur heeft vervolgens de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (16 december 2014, nr. 13/01226, NTFR 2015/722) is dat terecht. Het verzoek steunt op de strafrechtelijke veroordeling en op de ervaringsregel dat een aanzienlijk tegoed in het algemeen niet uit het vermogen van de rekeninghouder pleegt te verdwijnen. Gelet hierop was de inspecteur gerechtigd op de voet van art. 47 AWR vragen te stellen. Belanghebbende heeft de gestelde vragen niet naar behoren beantwoord. Het hof geeft belanghebbende alsnog een termijn om aan de informatieverplichting te voldoen.

NTFR 2016/1251 - Commentaar NOB bij internetconsultatie Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft zijn commentaar op het conceptwetsvoorstel Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer ingediend. Voor dit wetsvoorstel is een internetconsultatie geopend (zie NTFR 2016/756). De Orde ziet in de voorgestelde wijziging van afdeling 2.3 Awb grote voordelen, maar is van mening dat dit niet ten koste mag gaan van de rechtsbescherming. Op een aantal punten vraagt de NOB daarom om een nadere toelichting.

NTFR 2016/1252 - Bodemvoorrecht kan niet aan boedelschuldeiser worden tegengeworpen

ECLI:NL:HR:2016:665, datum uitspraak 15-04-2016, publicatiedatum 15-04-2016
Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Heineken heeft een horecabedrijfspand (discotheek) verhuurd aan LEF. De huur bedroeg bij aanvang € 250.000 per jaar. LEF heeft bij ‘pandakte goederen’ van 3 januari 2008 aan Heineken een (bezitloos) pandrecht verschaft op onder andere de bedrijfsinventaris. LEF is daarin aangeduid als de ondernemer. Art. 1.1 van de pandakte luidt: ‘Tot zekerheid voor de richtige voldoening van al hetgeen de brouwerij en/of haar dochtervennootschappen op heden van de ondernemer te vorderen heeft en/of te eniger tijd te vorderen mocht krijgen uit hoofde van geleende gelden, geleverde dranken, verhuur en/of uit welken anderen hoofde dan ook, met inbegrip van alle door de ondernemer daarover verschuldigde rente en eventuele buitengerechtelijke kosten, verpandt de ondernemer hierbij aan de brouwerij, gelijk deze hierbij in pand aanneemt: (…).’ De pandakte is op 10 februari 2009 geregistreerd. Op 13 april 2011 heeft de Belastingdienst executoriaal beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van LEF. Op 31 mei 2011 is LEF in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator in zijn hoedanigheid. De curator heeft de huur van het bedrijfspand voortgezet tot 7 september 2011. De van 31 mei 2011 tot 7 september 2011 verschuldigde huur bedraagt € 82.155,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over de boedelperiode. Heineken heeft met verlof van de voorzieningenrechter op 7 september 2011 beslag tot afgifte aan haar als pandhoudster gelegd op de inventaris van LEF. Heineken heeft op 20 oktober 2011 met toestemming van de curator haar pandrecht op de inventaris geëxecuteerd door verkoop en levering aan haarzelf (btw verlegd) voor een koopprijs van € 50.000 (hierna: de executieopbrengst). De curator heeft bij brief van 4 januari 2013 met toepassing van art. 57, lid 3, FW de executieopbrengst van Heineken opgeëist mede ter behartiging van de belangen van de Belastingdienst uit hoofde van vorderingen waarvoor het fiscale bodemvoorrecht geldt. Heineken heeft bij brief van 22 januari 2013 geweigerd de executieopbrengst af te dragen en heeft om betaling van haar boedelvorderingen (onder andere een bedrag van € 82.155,60 aan huur vanaf 31 mei 2011) verzocht. De curator is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank waarbij de vorderingen in conventie en reconventie zijn afgewezen. Het hoger beroep betreft in de kern de vraag of Heineken zich als pandhouder kan verhalen op de executieopbrengst van haar boedelvordering dan wel of Heineken de executieopbrengst dient af te dragen omdat het bodemvoorrecht van de ontvanger prevaleert. Naar het oordeel van het hof had de rechtbank juist vastgesteld dat bij de verdeling van de executieopbrengst tussen (pre)faillissementsvorderingen onderling of tussen boedelvorderingen onderling, het bodemvoorrecht voorrang toekomt boven het bezitloos pandrecht. Art. 39 FW bevat een belangenafweging en daarmee strookt niet een andere uitkomst dan overwogen door het hof. Het hof ziet in het stelsel van de Faillissementswet tevens een bevestiging dat het bodemvoorrecht van een (pre)faillissementsschuld niet aan een boedelschuldeiser kan worden tegengeworpen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de boedel negatief was. Afdracht aan de ontvanger van de executieopbrengst zou niet plaatsvinden. Die opbrengst zou dan ten goede komen aan het salaris van de curator en dat maakt niet dat het hof tot een ander oordeel komt. De Hoge Raad bevestigt het arrest van het hof.

NTFR 2016/1253 - Hof heeft volgens A-G IJzerman steken laten vallen in bestuurdersaansprakelijkheidszaak

ECLI:NL:PHR:2016:204, datum uitspraak 31-03-2016, publicatiedatum 15-04-2016
Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende was bestuurder van B bv. Op 9 december 2008 is het faillissement van B uitgesproken. Belanghebbende is door de ontvanger als bestuurder aansprakelijk gesteld voor aan B opgelegde en onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loon- en omzetbelasting over de periode september tot en met november 2008. Hof Den Bosch (21 mei 2015, nr. 13/00978, NTFR 2015/2180) heeft geoordeeld dat het onbetaald blijven van de belastingschulden het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Bij dit oordeel heeft het hof zwaarwegend geacht de omstandigheid dat B, terwijl vaststond dat zij binnen afzienbare tijd zou ophouden te bestaan, haar krediet bij de bank (geheel) heeft afgelost, maar de (oplopende) belastingschulden niet heeft voldaan. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag van de aansprakelijkstelling heeft het hof geoordeeld dat de over de maand november 2008 onbetaald gebleven belastingen niet door toedoen van belanghebbende onbetaald zijn gebleven omdat de verplichting daartoe, vanwege het faillissement van B op 9 december 2008, niet meer op belanghebbende rustte, maar op de curator. Het hof heeft voorts geoordeeld dat het na faillissement oplopen van de door B verschuldigde invorderingsrente als zodanig niet aan belanghebbende te wijten is, zodat de beschikking verminderd is. Zowel belanghebbende als de staatssecretaris heeft cassatieberoep aangetekend.

NTFR 2016/1255 - Overeenkomst met Noorwegen over internationale inlichtingenuitwisseling

Aflevering 18, gepubliceerd op 05-05-2016
Dit besluit bevat een bekendmaking van het in april 2016 tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Noorwegen gesloten Memorandum van Overeenstemming inzake automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen. De overeenkomst voorziet in de automatische uitwisseling van – beschikbare – inlichtingen over onroerende zaken, dividend, royalty’s, inkomsten uit zelfstandige arbeid, inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid, directeursbeloningen, inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars, pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen, betalingen aan studenten voor studie en opleiding, overige inkomsten en wijzigingen in fiscaal inwonerschap. Verder zijn bepalingen opgenomen over de aanwezigheid van belastingambtenaren op elkaars grondgebied. Het Memorandum is op 6 april 2016 in werking getreden en is voor het eerst van toepassing op informatie over het jaar 2014.