Aflevering 22

Gepubliceerd op 31 mei 2018

NTFR 2018/1201 - Onrecht en ander te voorkomen fiscaal leed in de wereld van de fiscale toeslagen

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door mr. H.A. Elbert
Welkom in de wereld van de fiscale toeslagen! Het betreft een mooi voorbeeld van een fiscale regeling die in de praktijk niet de aandacht krijgt die zij verdient. Hoewel ik de eerste ben om toe te geven dat u hierin niet al uw declarabele uren kwijt kunt, vraag ik desondanks uw aandacht voor dit onderwerp en een aantal willekeurige onderdelen daarvan die veel leed kunnen veroorzaken, maar waarvan het leed wellicht met een paar kleine aanpassingen eenvoudig te voorkomen is. Zie het maar als maatschappelijk verantwoord handelen van een belastingadviseur.

NTFR 2018/1204 - Geen dotering aan de HIR, want herinvesteringsvoornemen is niet aannemelijk gemaakt (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:768, datum uitspraak 25-05-2018, publicatiedatum 25-05-2018
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018
Belanghebbende drijft een akkerbouwonderneming. In 2004 vindt er – op verzoek van belanghebbende – een minnelijke taxatie plaats van een deel van de akkerbouwgrond, in verband met een mogelijke overdracht aan zijn drie kinderen. Eind 2004 wordt een perceel akkerbouwgrond aan de kinderen verkocht, waarna in april 2005 de grond wordt geleverd. De inspecteur corrigeert de verkoopprijs van het perceel. In geschil is of de boekwinst, voor zover deze betrekking heeft op de correctie, gedoteerd kan worden aan de HIR. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft Hof Amsterdam (19 september 2017, nrs. 16/00413 en 16/00414, NTFR 2018/240) geoordeeld dat belanghebbende een herinvesteringsvoornemen niet aannemelijk heeft gemaakt. Er was in de omgeving geen grond te koop en die zou ook zeer waarschijnlijk in de nabije toekomst niet beschikbaar komen. Na de transacties met de kinderen, beschikte belanghebbende nog steeds over landbouwgrond van 85,5 ha. (in eigendom en in pacht). Ieder voornemen tot aankoop van grond behelst naar het oordeel van het hof dan per definitie een uitbreidingsinvestering, waarvoor geen HIR kan worden gevormd.

NTFR 2018/1210 - Wijzing van de premieplicht voor buitenlandse studenten die werken of gewerkt hebben in Nederland

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018
Het huidige art. 20, lid 2, onderdeel a, BUB volksverzekeringen bepaalt dat tijdelijk in Nederland studerenden, die verblijf houden op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdende met studie, niet verzekerd zijn voor de AOW, de ANW, de AKW en de Wlz. Gelet op art. 22, lid 3, Europese richtlijn 2016/801 is deze beperking van de kring van verzekerden te ruim geformuleerd. Uit de richtlijn blijkt dat als een student werkt dan wel ten minste zes maanden heeft gewerkt en als werkloos staat geregistreerd, hij gelijk moet worden behandeld voor de sociale zekerheid als onderdanen van de lidstaat waar hij verblijft. Met de onderhavige wijziging is dit geregeld voor deze gevallen. Voor de overige gevallen blijft de bestaande regel ongewijzigd dat tijdelijk in Nederland studerenden niet verzekerd zijn voor de AOW, ANW, AKW en Wlz.

NTFR 2018/1211 - Getto-uitkeringen blijven buiten verzamelinkomen

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018
De staatssecretarissen van Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben de Tweede Kamer bericht dat er een oplossing is gevonden voor de overlevenden van de Tweede Wereldoorlog die van de Duitse overheid een uitkering ontvangen voor onbetaald werk dat zij tijdens de oorlog hebben verricht, de zogenaamde getto-uitkering. De uitkeringen worden niet specifiek vrijgesteld in de Wet IB 2001, maar zullen worden aangewezen als onder de eindheffing loonheffing vallende uitkering van publiekrechtelijke aard. In de praktijk zullen uitkeringsgerechtigden weinig tot niets merken van de eindheffing die door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor zijn rekening wordt genomen. Met deze andere route wordt voor de uitkeringsgerechtigden eenzelfde resultaat bereikt als bij een fiscale vrijstelling. Deze oplossing geldt ook voor de eenmalige getto-uitkering op grond van de Anerkennungsrichtlinie für Arbeit im Ghetto ohne Zwang verstrekt en uitkeringen op grond van het Bundesentschädigungsgesetz (BEG-uitkeringen).

NTFR 2018/1212 - Na echtscheiding betaalde hypotheekrente en premie levensverzekering niet aftrekbaar als onderhoudsverplichting

ECLI:NL:PHR:2018:466, datum uitspraak 26-04-2018, publicatiedatum 18-05-2018
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is in 2009 van zijn echtgenote gescheiden en is in de echtelijke woning blijven wonen. De (inmiddels voormalige) echtelijke woning was gemeenschappelijk eigendom van belanghebbende en zijn ex-echtgenote. Belanghebbende heeft in 2010 en 2011 alle woonlasten, zijnde de hypotheekrente en premies levensverzekering, voor zijn rekening genomen.

NTFR 2018/1216 - Tegemoetkoming aan kleine ondernemingen bij herziening fiscale eenheid

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door mr. dr. W.R. Kooiman
In antwoord op Kamervragen over de te verwachten reparatiemaatregelen in de fiscale-eenheidsfeer naar aanleiding van HvJ 22 februari 2018, zaken C-398/16 en C-399/16 (NTFR 2018/563) komt de staatssecretaris met een tegemoetkoming aan kleinere VPB-plichtige ondernemingen. Met deze overgangsbepaling wordt beoogd te bewerkstelligen dat de spoedreparatiemaatregel ten aanzien van de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage (art. 10a Wet VPB 1969) tot en met 31 december 2018 met betrekking tot renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – onder voorwaarden geen toepassing vindt. Belangrijkste voorwaarde is dat het moet gaan om een op 25 oktober 2017, 11.00 uur bestaande schuld die rechtens dan wel in feite direct of indirect verschuldigd is aan een verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon. Daarnaast dient die schuld rechtens dan wel in feite direct of indirect verband te houden met een van de in art. 10a, lid 1, Wet VPB 1969 bedoelde rechtshandelingen, die vóór 25 oktober 2017, 11.00 uur, is verricht. Ten slotte mag het bedrag van die renten op al die schulden tezamen zonder toepassing van art. 10a, lid 3, Wet VPB 1969 per twaalf maanden € 100.000 niet te boven gaan.

NTFR 2018/1219 - Zabrus Siret: onmogelijkheid claimen aanvullende btw-aftrek na belastingcontrole is strijdig met EU-recht

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Bij Zabrus is een btw-controle over het tijdvak van 1 mei 2014 tot en met 30 november 2014 uitgevoerd. Op 25 mei 2015 heeft Zabrus een btw-aangifte ingediend over april 2015. Op deze aangifte heeft zij verzocht om teruggaaf van twee btw-bedragen. Het eerste bedrag betreft een correctie van een boekhoudnota na afloop van de bovenbedoelde belastingcontrole. Het tweede bedrag vloeit voort uit in februari 2015 aangebrachte verbeteringen met betrekking tot handelingen in 2014, waarvoor Zabrus de relevante bewijsstukken pas na de belastingcontrole had verzameld. Vervolgens is bij Zabrus een belastingcontrole over het tijdvak van 1 december 2014 tot en met 30 april 2015 uitgevoerd. De Roemeense belastingdienst heeft de btw-teruggaaf geweigerd omdat het niet is toegestaan btw in aftrek te brengen die voortvloeit uit verbeteringen die betrekking hebben op een tijdvak waarover al een belastingcontrole is uitgevoerd. De verwijzende rechter vraagt zich af of een dergelijke beperking van de btw-aftrek is toegestaan.

NTFR 2018/1223 - Privégebruik auto's btw en toepassing arrest Hoge Raad 21 april 2017

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De staatssecretaris van Financiën stuurt de Tweede Kamer een brief over een bij de vaste commissie van Financiën ingediende klacht over de btw-heffing van privégebruik van auto’s. In de brief gaat hij in op de gevolgen van HR 21 april 2017, nr. 15/02004, NTFR 2017/1035. De zaak betreft een arrest uit een serie van vier arresten waarbij de Hoge Raad heeft geoordeeld over de massaal ingediende bezwaren tegen de btw-correctie voor het privégebruik van auto’s over de periode tweede helft 2011 tot en met 2016. Deze bezwaren zijn aangemerkt als ‘massaal bezwaar’. In de collectieve uitspraak op bezwaar is aangegeven dat een termijn van zes weken wordt aangehouden om de bezwaren nader te laten motiveren. Ondernemers moesten daarom binnen deze termijn de lagere omvang van het privégebruik nader motiveren en onderbouwen.

NTFR 2018/1224 - Overgangsregeling landbouwregeling

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door mr. H.J. de Boer
Op 1 januari 2018 is de btw-landbouwregeling opgeheven. Landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers kunnen gebruikmaken van een overgangsregeling. LTO Nederland en de Belastingdienst hebben afspraken gemaakt over de percentages die de landbouwers, enz. daarbij kunnen gebruiken om de (herziening van de) btw te bepalen over de voorraad dieren en agrarische producten. Deze percentages staan vermeld op www.lto.nl.

NTFR 2018/1229 - Alleen dijk is waterverdedigingswerk dat bij WOZ-waardering buiten aanmerking blijft

ECLI:NL:HR:2018:625, datum uitspraak 25-05-2018, publicatiedatum 25-05-2018
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan een dijk. Volgens Hof Amsterdam (6 juli 2017, nr. 16/00134, NTFR 2017/2228) is de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken (art. 2, lid 1, onderdeel f, Uitv.reg. uitg.obj. Wet WOZ) beperkt tot het waterverdedigingswerk (de dijk) zelf. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel onder verwijzing naar zijn arrest HR 10 november 2017, nr. 17/01579, NTFR 2017/2800. Alleen het dijklichaam zelf is namelijk een waterverdedigingswerk. Dat een waterschap ter bescherming van de dijk voorschriften vaststelt voor de naast de dijk gelegen zones, brengt niet mee dat ook die zones gerekend moeten worden tot de verdedigingswerken.

NTFR 2018/1237 - Het met hulp van een frauderende belastingambtenaar uitgekeerde bedrag van € 19.500.000 kan volgens A-G IJzerman worden nagevorderd

ECLI:NL:PHR:2018:469, datum uitspraak 26-04-2018, publicatiedatum 18-05-2018
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Op 15 maart 2014 is aan belanghebbende de aanslag VPB over 2012, conform de aangifte, opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Daarop nemen de gebeurtenissen een merkwaardige wending. Een bepaalde belastingambtenaar heeft, geheel ongefundeerd en frauduleus, ervoor gezorgd dat € 19.500.000 op de bankrekening van belanghebbende terechtkwam. Aan de overboeking van het bedrag van € 19.500.000 op de bankrekening van belanghebbende lag een ambtshalve, op de voet van art. 65 AWR genomen, ten name van belanghebbende gestelde beschikking ten grondslag, met dagtekening 14 juni 2014. Uit de verminderingsbeschikking blijkt dat het gehele bedrag van € 19.500.000 is geboekt als verrekende dividendbelasting. Echter, het is niet waar dat belanghebbende zeer grote bedragen aan beleggingsdividenden zou hebben ontvangen, waarvan de daarop bij uitbetaling ingehouden dividendbelasting zou kunnen worden verrekend bij belanghebbende. Met dagtekening 27 september 2014 is aan belanghebbende, ter correctie van de ten onrechte bij de verminderingsbeschikking verleende ‘teruggaaf’, een navorderingsaanslag VPB 2012 opgelegd, ten bedrage van € 19.500.000. De onderhavige procedure ziet op die navorderingsaanslag. Hof Arnhem-Leeuwarden (27 juni 2017, nr. 16/01062, NTFR 2017/2198) heeft geoordeeld dat het besluit van de gemandateerde ambtenaar tot ‘teruggaaf’ niet aan de inspecteur (het bestuursorgaan) kan worden toegerekend, omdat het besluit door de gemandateerde buiten de grenzen van zijn bevoegdheid is genomen. Volgens het hof is het besluit ongeldig en diende het in het geding voor het hof als non-existent te worden beschouwd. Dat betekent dat er geen grondslag was voor de betaling van € 19.500.000 als een teruggaaf van belasting, zodat moet worden aangenomen dat deze betaling moet worden aangemerkt als een onverschuldigde betaling. Het hof achtte het opleggen van de navorderingsaanslag hier niet mogelijk en heeft die vernietigd.

NTFR 2018/1238 - Vereiste VPB-aangiften niet gedaan ondanks blokkering persoonlijk domein (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:770, datum uitspraak 25-05-2018, publicatiedatum 25-05-2018
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018
Belanghebbende, een bv, beschikt over een persoonlijk domein bij de Belastingdienst om elektronisch aangifte VPB te kunnen doen. Dit persoonlijke domein van belanghebbende is echter vanaf 14 september 2013 automatisch geblokkeerd, omdat belanghebbende haar persoonlijke domein achttien maanden niet had gebruikt. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen van de inspecteur tot het doen van aangiften VPB 2012 en 2013. Wel heeft belanghebbende na de gestelde termijnen twee brieven aan de Belastingdienst gestuurd, waarin is gemeld dat het doen van aangifte niet mogelijk was wegens de blokkering. De inspecteur heeft ambtshalve de onderhavige aanslagen vastgesteld naar geschatte belastbare winsten van € 70.632 respectievelijk € 50.000. Voorts zijn verzuimboeten opgelegd. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (23 mei 2017, nrs. 16/00688 en 16/00689, NTFR 2017/1571) heeft belanghebbende de vereiste aangiften niet gedaan. De stelling van belanghebbende dat dit niet aan haar te wijten is omdat haar gebruikersnaam was geblokkeerd, is door het hof verworpen. Zij heeft namelijk te weinig actie ondernomen richting de Belastingdienst om de blokkering op te heffen. De bewijslast moet derhalve worden omgekeerd en verzwaard. De schatting van de inspecteur acht het hof redelijk en belanghebbende is er niet in geslaagd aan haar verzwaarde bewijslast te voldoen. Voorts zijn de verzuimboeten volgens het hof terecht opgelegd. Een situatie van avas is niet aan de orde. Wel matigt het hof de voor 2013 opgelegde boete tot de helft, omdat de inspecteur niet heeft gereageerd op de brief van belanghebbende.

NTFR 2018/1242 - Schriftelijk overleg over besluit Goedkeuring toepassing vrijstellingsmethode voor bepaalde inkomsten uit dienstbetrekking onder belastingverdragen met Golfstaten

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt in het kader van een schriftelijk overleg vragen van de Tweede Kamer over het besluit Goedkeuring toepassing vrijstellingsmethode voor bepaalde inkomsten uit dienstbetrekking onder belastingverdragen met Golfstaten (zie voor dit besluit NTFR 2017/2345). Zo zijn er kritische vragen over de dubbele niet-heffing waartoe dit besluit kan leiden. Volgens de staatssecretaris is het een hoeksteen van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid om Nederlandse bedrijven en werknemers een vrijstelling van Nederlandse belasting te verlenen voor in het buitenland behaalde winst en verdiend arbeidsinkomen. Ook als de andere landen maar beperkt of zelfs in het geheel niet heffen over lokaal behaalde ondernemingswinsten of verdiend arbeidsinkomen. Genoemd beleid is ook als uitgangspunt genomen bij het sluiten van de belastingverdragen met de Golfstaten. Omdat in sommige situaties de redactie van het verdrag daar onbedoeld niet mee in lijn is, strekt het beleidsbesluit ertoe dit recht te zetten. Hiermee wordt een concurrentienadeel voorkomen voor Nederlandse bedrijven en hun Nederlandse werknemers die op die lokale markten actief zijn. In de jaren 2015 tot en met 2017 ging het daarbij maximaal om enkele honderden inwoners van Nederland die werkzaam waren in de door het besluit bestreken Golfstaten.

NTFR 2018/1243 - Kamervragen beantwoord over de werkwijze van de Belastingdienst bij belastingafspraken met multinationals

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
De vragen hebben betrekking op informatieverstrekking over APA’s, de concernfinancieringsconstructie, ook wel fiscale begeleiding genoemd (zie NTFR 2018/565, NTFR 2018/676, NTFR 2018/1001 en NTFR 2018/1056), en de rulingpraktijk. De meeste antwoorden bevatten geen nieuws. Wel interessant is het antwoord op vraag 7. Deze vraag luidt als volgt: ‘Klopt het dat uit het WOB-verzoek is op te maken dat er al in maart 2011 getwijfeld werd of de afspraken die de Belastingdienst maakte wel in overeenstemming waren met de geldende wetten en regels? Zo ja, waarom is er dan doorgegaan met het maken van belastingdeals met deze constructie erin?’ De staatssecretaris geeft het volgende antwoord: ‘Zoals ook blijkt uit openbaar gemaakte stukken bestreed de Belastingdienst ook al in 2011 constructies waarbij sprake is van het stallen van immateriële vaste activa in tax havens (STIATH). In 2011 is door de Belastingdienst een mogelijk verband gelegd tussen concernfinancieringsactiva en immateriële vaste activa die betrokken zijn bij STIATH omdat in beide gevallen sprake is van vermogen dat wordt aangehouden in een laagbelastende jurisdictie. Daar stond tegen over dat concernfinancieringsactiva een ander soort activa zijn dan immateriële vaste activa die betrokken zijn bij STIATH. Concernfinancieringsactiviteiten vragen minder functionaliteit dan het ontwikkelen, exploiteren, onderhouden, beheren en beschermen van immateriële activa. De heersende opvatting in internationaal verband was aanvankelijk dat aan treasuryactiviteiten met betrekking tot concernfinancieringsvermogen een relatief minder groot deel van het rendement toekwam dan het deel van het rendement dat toegerekend moet worden aan het ontwikkelen, exploiteren, onderhouden, beheren en beschermen van immateriële activa. In OESO-verband is tijdens het BEPS-project de discussie ontstaan welk deel van het rendement kan worden toegerekend aan het concernfinancieringsvermogen dat in handen is van een lichaam zonder dat in dat lichaam de bijbehorende functies worden uitgeoefend. Uiteindelijk heeft de uitkomst van deze discussie zijn weerslag gevonden in de BEPS-rapporten die zijn gepubliceerd in oktober 2015 en de aanpassingen van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen in 2017. In OESO-verband wordt op dit moment nader overlegd tussen de landen over de zakelijke beloning voor financiële transacties.’

NTFR 2018/1244 - Nieuw besluit verrekenprijzen

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door mr. S.J.P. Ubachs
De staatssecretaris heeft een nieuw verrekenprijsbesluit uitgebracht. Het besluit geeft een nadere invulling aan het arm’s length-beginsel zoals opgenomen in art. 8b Wet VPB 1969. Het besluit richt zich met name op aspecten waar de OECD Transfer Pricing Guidelines (OESO-richtlijnen) ruimte laten voor een eigen invulling door lidstaten of waar sprake is van onduidelijkheid. Het besluit vervangt het besluit van 14 november 2013, nr. IFZ 2013/184M (NTFR 2014/497). Het nieuwe besluit besteedt aandacht aan recente ontwikkelingen, waaronder de resultaten van het BEPS-project en de wijzigingen in de OESO-richtlijnen naar aanleiding van dit project.

NTFR 2018/1245 - Motie aangenomen over het invoeren van een substance-eis

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
Op 3 april heeft de Tweede Kamer de motie-Azarkan aangenomen. De motie luidt als volgt: ‘De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat het kabinet voornemens is om de toegang tot de rulingpraktijk te beperken door het invoeren van een substance-eis van een loonsom van € 100.000 en een kantoorruimte voor 24 maanden; van mening dat dit enerzijds een goede stap vooruit is, maar anderzijds een iets strengere variant is van dezelfde rulingpraktijk; van mening dat deze eis voor alle bedrijven hetzelfde is, en geen onderscheid wordt gemaakt naar omvang en inhoud van de activiteiten, die wereldwijd ontplooid worden; verzoekt de regering, te bezien, in het kader van de nadere uitwerking van de aanpak van belastingontwijking, of de substance-eis afhankelijk kan worden gemaakt van de omvang en inhoud van de activiteiten van de onderneming die om een tax ruling vraagt, en gaat over tot de orde van de dag.’

NTFR 2018/1258 - Geen omkering bewijslast; inspecteur maakt niet aannemelijk dat de aanmaning is ontvangen

ECLI:NL:GHARL:2018:4411, datum uitspraak 15-05-2018, publicatiedatum 18-05-2018
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2018
Belanghebbende is in 2003 vertrokken naar Zuid-Afrika. In 2004 wordt hij in Nederland failliet verklaard. In 2011 keert belanghebbende terug naar Nederland. In 2014 heeft belanghebbende betaalde werkzaamheden verricht. De inspecteur heeft voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag opgelegd met een beroep op omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. In geschil is of dit terecht is. Belanghebbende ontkent de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning voor het doen van aangifte te hebben ontvangen. Het hof overweegt dat de inspecteur aannemelijk dient te maken dat de uitnodiging en de aanmaning tot het doen van aangifte op het adres van belanghebbende is ontvangen of aangeboden, dan wel belanghebbende anderszins heeft bereikt. De aanmaning is verstuurd naar het adres waar de partner van belanghebbende woonde, maar belanghebbende zelf formeel (nog) niet. Ter zitting in hoger beroep heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende in de betreffende periode het toezendadres heeft gewijzigd en dat vanaf die datum de postblokkade die verband hield met het faillissement is opgeheven. De inspecteur heeft deze stellingen niet met stukken onderbouwd. Gelet op de weerspreking van de ontvangst door belanghebbende is het hof van oordeel dat de inspecteur niet is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende de aanmaning heeft ontvangen. De inspecteur is er derhalve ten onrechte vanuit gegaan dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan.