Aflevering 3

Gepubliceerd op 18 januari 2018

NTFR 2018/120 - Hofoordeel over onzakelijke lening is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2017:3076, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende heeft aan D, waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, in januari 2005 een lening verstrekt van € 182.000 tegen een rente van 6%. Belanghebbende heeft sinds 2005 de resultaten uit deze lening verantwoord als row. De inspecteur is hiermee voor de jaren 2005, 2007 en 2008 akkoord gegaan. D bezit alle aandelen in E. In geschil is of belanghebbende de lening in 2011 mag afwaarderen ten laste van het row. Volgens de inspecteur mag dat niet omdat de lening vanaf het begin als een onzakelijke lening moet worden bestempeld. Hof Arnhem-Leeuwarden (10 mei 2017, nr. 16/00647, NTFR 2017/1551) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Daarbij is het hof er onder meer van uitgegaan dat zowel D als E een substantieel negatief eigen vermogen had. Dat strookt echter niet, naar belanghebbende in cassatie stelt, met de gedingstukken. Daaruit blijkt namelijk dat D en E ten tijde van het verstrekken van de lening een positief vermogen hadden. Hierdoor is de hofuitspraak niet cassatieproof en volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2018/121 - Sociaal plan met vrijwilligers- en plaatsmakersregeling kwalificeert niet als VUT-regeling

ECLI:NL:PHR:2017:1416, datum uitspraak 14-12-2017, publicatiedatum 12-01-2018
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van mr. J.D. Schouten
In cassatie is in geschil of het sociaal plan met een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling van belanghebbende geldt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van art. 32ba, lid 6, Wet LB 1964. Onder meer is hierbij de vraag aan de orde of bij de beoordeling het gehele sociaal plan in aanmerking moet worden genomen of alleen de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling voor werknemers van 55 jaar en ouder.

NTFR 2018/122 - Vragen en antwoorden gepubliceerd over het vervallen van de tijdklemmen kapitaalverzekering eigen woning

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018
De Belastingdienst heeft op zijn website vragen en antwoorden geplaatst over het vervallen van de tijdklemmen in een aantal situaties per 1 januari 2013 en in verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2017 en 1 april 2017 op het terrein van de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW). Verder gaan de vragen en antwoorden in op de overschrijding bandbreedte premiebetalingen als gevolg van aanpassingen van de eigenwoningrente en op een uitkeringsvrijstelling bij goedkoper wonen.

NTFR 2018/124 - Beantwoording vragen spoedmaatregelen fiscale eenheid

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 geschreven door mr. dr. W.R. Kooiman
Staatssecretaris van Financiën Snel is ingegaan op de vragen van enkele Kamerfracties over de aangekondigde spoedreparatiemaatregelen inzake de fiscale eenheid. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de zaken die op dit moment aanhangig zijn bij het HvJ en aanleiding zijn geweest voor de spoedreparatie. Vervolgens worden de budgettaire consequenties besproken. Belastingplichtigen met een moeder- of dochtervennootschap in een andere lidstaat van de EU hebben voor € 3,2 miljard per jaar aan niet-aftrekbare rente als gevolg van art. 10a Wet VPB 1969. Een voor de schatkist negatieve uitspraak zal er naar verwachting voor zorgen dat een kwart van dit bedrag wél aftrekbaar wordt. Dit zou tot een budgettaire derving van € 100 miljoen per jaar leiden. Zonder reparatie zal de budgettaire derving bovendien vele malen groter worden als gevolg van gedragseffecten, zo schat de staatssecretaris in.

NTFR 2018/125 - Reactie staatssecretaris spoedreparatiemaatregelen fiscale eenheid

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018
In de brief van 8 december 2017 beantwoordt de staatssecretaris van Financiën de vragen die door de vaste commissie zijn gesteld over de aankondiging van de invoering van de spoedreparatiemaatregelen in de Wet VPB 1969 en Wet DB 1965. In de brief onderbouwt de staatssecretaris de belastingderving van € 400 miljoen over de belastingjaren 2012-2017 die het toekennen van de per-elementbenadering in het Nederlandse fiscale-eenheidsregime tot gevolg kan hebben. Ook motiveert de staatssecretaris de terugwerkende kracht van de spoedreparatiemaatregelen. Het budgettaire belang vormt hiervoor het belangrijkste argument. Indien de spoedreparatiemaatregelen niet met terugwerkende kracht zouden worden ingevoerd, zou dit mogelijkheden bieden om de Nederlandse belastinggrondslag uit te hollen. De staatssecretaris acht de terugwerkende kracht in lijn met het beleid (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 212, nr. 2) dat geldt ten aanzien van het toekennen van terugwerkende kracht aan fiscale wet- en regelgeving.

NTFR 2018/126 - NOB stelt grensoverschrijdende FE VPB voor

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018
De NOB heeft aanvullend commentaar gegeven op de spoedreparatiemaatregelen fiscale eenheid VPB die door de staatssecretaris zijn aangekondigd in zijn brief van 25 oktober 2017. De aangekondigde spoedreparatie houdt kort gezegd in dat een binnenlandse fiscale eenheid voor verschillende regelingen in de Wet VPB 1969 en de Wet DB 1965 zal worden genegeerd vanaf 25 oktober 2017, 11:00. Achtergrond is de conclusie van A-G Campos Sanchéz-Bordona van het HvJ over de verenigbaarheid van het Nederlandse fiscale-eenheidregime Wet VPB met de vrijheid van vestiging. Uit de conclusie volgt dat de zogenoemde per-elementbenadering – door het HvJ geïntroduceerd in het arrest Groupe Steria – waarschijnlijk ook van toepassing is op het Nederlandse fiscale-eenheidsregime. Met de spoedreparatie wordt beoogd het met het EU-recht strijdige verschil tussen de binnenlandse fiscale eenheid en de grensoverschrijdende situatie weg te nemen.

NTFR 2018/127 - Bij teruggaaf OB geen wettelijke termijn voor doen van verzoek te worden uitgenodigd tot doen van aangifte

ECLI:NL:HR:2017:3127, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende heeft op zijn privéwoning zonnepanelen geïnstalleerd en deze op 1 september 2012 in gebruik genomen. Sindsdien levert hij elektriciteit tegen vergoeding aan een energiemaatschappij. Belanghebbende is ondernemer voor de OB. Voor de levering en installatie is op 1 september 2012 een factuur uitgereikt, waarbij hem € 830 aan OB in rekening is gebracht. Belanghebbende heeft pas op 8 maart 2013 de inspecteur verzocht hem een aangiftebiljet uit te reiken over de periode 1 september 2012 t/m 31 december 2012. De inspecteur heeft aan hem een aangiftebiljet uitgereikt. Belanghebbende heeft een aangifte gedaan die resulteerde in een teruggaaf van € 810. De inspecteur heeft het verzoek om teruggaaf afgewezen omdat belanghebbende het verzoek niet heeft gedaan binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarin het recht op teruggaaf is ontstaan (art. 31, lid 5, Wet OB 1968). Hof Amsterdam (24 november 2015, nr. 15/00094, NTFR 2016/502) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. In gevallen zoals de onderhavige, waarin een belastingplichtige geen belasting behoeft te betalen, is in de AWR geen verplichting opgenomen noch een termijn gesteld voor het doen van een verzoek om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. Die verplichting ontstaat pas voor tijdvakken waarin de verschuldigde OB de in aftrek gebrachte OB overtreft. Belanghebbende kan dus niet worden tegengeworpen dat hij het verzoek niet tijdig heeft gedaan. Art. 31 OB 1968 schrijft niet méér voor dan dat het verzoek om teruggaaf wordt gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Nu de inspecteur belanghebbende had uitgenodigd tot het doen van een eerste aangifte OB over het tijdvak 1 september 2012 t/m 31 december 2012 heeft belanghebbende daaraan voldaan.

NTFR 2018/129 - Vakantiepark met kampeerterrein en voorzieningen dient in hoofdzaak tot woning

ECLI:NL:HR:2018:3, datum uitspraak 05-01-2018, publicatiedatum 05-01-2018
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende is eigenaar van een vakantiepark met recreatiewoningen en centrumvoorzieningen. Het vakantiepark vormt voor de Wet WOZ één onroerende zaak. Volgens de gemeente dient de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning. Zij heeft belanghebbende als gebruiker en eigenaar aanslagen voor de OZB. Hof Den Bosch (30 maart 2017, nr. 16/00079, NTFR 2017/1642) heeft geoordeeld dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient.

NTFR 2018/130 - Hoge Raad lijkt opening te bieden voor anoniem getuigenbewijs ter zitting

ECLI:NL:HR:2017:2986, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft bij het hof een verzoek gedaan om anonieme getuigen te horen. Zij vreesde dat die getuigen anders ook zouden worden aangeslagen en beboet. Hof Den Haag (17 augustus 2016, nrs. 15/01014 en 15/01015, NTFR 2016/2126) heeft dit verzoek afgewezen. De Hoge Raad zet uiteen dat de wettelijke regels er niet in voorzien dat getuigen ter zitting anoniem worden gehoord. De vraag is echter of de belastingrechter niettemin de vrijheid heeft om anonieme getuigen te horen, en zo ja, in welke gevallen, en welke processuele regels gelden dan? Als anoniem getuigenbewijs in belastingzaken zou worden aanvaard, moet die mogelijkheid volgens de Hoge Raad sterk worden begrensd. Beginselen van behoorlijk procesrecht brengen mee dat het anoniem horen van getuigen slechts toelaatbaar is indien dit strikt noodzakelijk is omdat met het oog op de getuigenverklaring voor het leven, de gezondheid of de veiligheid/ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economische bestaan van die getuige of van een andere persoon moet worden gevreesd. Het door belanghebbende gestelde risico van aanslagen en boeten voor de getuigen kan in ieder geval niet worden aangemerkt als een gevaar dat grond zou kunnen opleveren voor het anoniem horen van die getuigen. Reeds daarom faalt het cassatiemiddel van belanghebbende. Daarom hoeft de vraag of de belastingrechter de vrijheid heeft getuigen anoniem te horen volgens de Hoge Raad in dit geding niet te worden beantwoord.

NTFR 2018/131 - Uitleg door hof van bij rechtbank na verstrijken navorderingstermijn gemaakte afspraak over toerekening gewone en conserverende aanslag successierecht niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2017:3230, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van mr. A.J.C. Perdaems
Belanghebbende is erfgenaam van een in 2002 overleden tante. Tot de nalatenschap behoorden onder meer AB-aandelen. Daarom is een beroep gedaan op de BOR-faciliteit. Hiervoor is een conserverende aanslag opgelegd. Voor het overige is een gewone aanslag opgelegd. In beroep hebben partijen ter zitting (24 april 2008) een afspraak gemaakt over de toerekening van posten aan enerzijds de aanslag en anderzijds de conserverende aanslag. Daarom is de aanslag verminderd door de rechtbank. Deze beslissing is op 22 oktober 2010 (in cassatie) onherroepelijk geworden. Vervolgens heeft de inspecteur (op basis van de afspraak) met dagtekening 5 april 2011, buiten de vijfjaarstermijn, de onderhavige conserverende navorderingsaanslag opgelegd. Hof Den Bosch (13 oktober 2016, nr. 15/00701, NTFR 2017/595) heeft deze navorderingsaanslag echter vernietigd omdat deze buiten de in art. 16 AWR opgenomen vijfjaarstermijn is opgelegd. De gemaakte afspraak bepaalt volgens het hof niets over de mogelijkheid tot navordering. Volgens de Hoge Raad is de beslissing omtrent de uitleg van de afspraak door het hof echter niet cassatieproof. Het hof heeft het in hoger beroep aangevoerde standpunt van de inspecteur dat een redelijke uitleg van de buiten de navorderingstermijn overeengekomen afspraak meebrengt dat beide (professionele) partijen hebben moeten begrijpen dat een vermindering van de gewone aanslag leidt tot een verhoging van de conserverende aanslag volgens de Hoge Raad namelijk niet adequaat behandeld. Daarom volgt vernietiging en verwijzing voor een nieuwe behandeling in hoger beroep.

NTFR 2018/132 - Geen vergoeding werkelijke proceskosten omdat standpunt staatssecretaris niet evident onjuist is

ECLI:NL:HR:2018:6, datum uitspraak 05-01-2018, publicatiedatum 05-01-2018
Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 met annotatie van mr. F.C. van der Bogt
De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden (31 januari 2017, nr. 16/00156, NTFR 2017/663). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft de staatssecretaris zijn cassatieberoep ingetrokken. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten van € 1.327. De Hoge Raad overweegt dat op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een forfaitaire vergoeding wordt toegekend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Een bijzondere omstandigheid kan gelegen zijn in het innemen van een evident onjuist standpunt door het bestuursorgaan. Daarvan is in dit geval geen sprake. De proceskostenvergoeding wordt daarom vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 990.

NTFR 2018/138 - Beantwoording Kamervragen over bericht dat niet alle rulings worden uitgewisseld

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen van de heer Nijboer (PvdA) en van mevrouw Leijten (SP) over berichten dat niet alle rulings (internationaal) worden uitgewisseld. Hij geeft aan dat als gevolg van de getroffen aanvullende maatregelen vóór 1 januari 2018 informatie over alle bestaande rulings zal zijn uitgewisseld. Verder wordt in de beantwoording ingegaan op de verplichtingen die in EU- en OESO-verband bestaan tot de uitwisseling van informatie over rulings, op de wijze waarop daarop toezicht wordt gehouden (door de Europese Commissie en een peer review in OESO-verband), op de aantallen rulings die in beeld zijn gebracht en die worden uitgewisseld alsmede op het belang van het door de Belastingdienst geven van zekerheid vooraf en de kwaliteit van de Nederlandse rulingspraktijk en op verschillende lopende onderzoeken daarnaar. Wat betreft het uitwisselingsproces verwijst de staatssecretaris tevens naar zijn brief van 4 december 2017 over een (eerste) peer review van de OESO over de uitwisseling van rulings in 44 landen. Deze brief en het peer review zijn eveneens als brondocument opgenomen. Nederland komt volgens de staatssecretaris door de bank genomen goed uit het peer review. De enkele aanbevelingen voor Nederland, die vooral zien op de uitwisseling van bestaande rulings, worden overgenomen. Nederland gaat op enkele onderdelen zelfs verder dan de minimumstandaard. Verder wordt de wijze waarop informatie over informeelkapitaalrulings wordt uitgewisseld, verder verduidelijkt. Ten slotte kondigt de staatssecretaris in de antwoorden aan dat hij begin 2018 de Tweede Kamer nader zal informeren over de stand van zaken met betrekking tot de rulinguitwisseling. Hij zal daarbij ook ingaan op de aantallen ontvangen en verstuurde informatie over rulings.

NTFR 2018/139 - Europese Commissie publiceert nieuwe richtsnoeren over de toepassing van bronheffingen

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 geschreven door mr. S.R. Pancham
De Europese Commissie heeft op 11 december 2017 een gedragscode over de toepassing van bronheffingen gepubliceerd. De gedragscode moet ervoor zorgen dat er geen dubbele belastingheffing ontstaat ten gevolge van bronbelasting over dividenden, interest en royalty’s bij grensoverschrijdende investeringen. Omdat deze inkomsten vaak ook belastbaar zijn in de lidstaat waar de investeerder woont, kunnen er problemen ter zake van dubbele belasting ontstaan. Deze investeerders hebben in de regel recht op belastingteruggave, maar de teruggaveprocedure is momenteel vaak omslachtig, duur en traag. De aanbevelingen in de gedragscode hebben geen bindende werking, maar moeten lidstaten aanmoedigen om verbeteringen aan te brengen in de teruggaveprocedures. Zij worden verzocht informatie over verbeteringen met elkaar uit te wisselen om te komen tot ‘best practices’. In dat kader komen vertegenwoordigers van de lidstaten in 2018 twee keer bij elkaar.

NTFR 2018/140 - Staatssteun: EC opent onderzoek naar fiscale behandeling door Nederland van Inter IKEA

Aflevering 3, gepubliceerd op 18-01-2018 geschreven door A.F. Gunn
De Europese Commissie (EC) heeft een diepgaand onderzoek geopend naar de fiscale behandeling door Nederland van Inter IKEA, een van de twee groepen die de IKEA-activiteiten beheren. De EC vreest dat Inter IKEA dankzij twee Nederlandse fiscale rulings misschien minder belastingen hoefde te betalen en daardoor een oneerlijk voordeel heeft gekregen ten opzichte van andere ondernemingen. Dit zou in strijd zijn met de EU-staatssteunregels.