Aflevering 1-2

Gepubliceerd op 11 januari 2018

NTFR 2018/2 - Toenemende invloed van artikel 6 EVRM op zuivere belastinggeschillen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 geschreven door mr. dr. N. Djebali
Art. 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) niet van toepassing op het zuivere belastinggeschil.Zie EHRM 9 december 1994, nr. 19/005/91, 19006/91 (Schouten en Meldrum/Nederland) en EHRM 12 juli 2001, nr. 44759/98 (ferrazzini/Italië). Maar wat is nu precies dat zuivere belastinggeschil? Hiermee wordt gedoeld op een geschil waarin enkel de vaststelling van de belastingaanslag aan de orde is en waarin de oplegging van een bestuurlijke boete als zodanig niet ter toetsing voorligt. Met andere woorden: het strafrecht is in geen velden of wegen te bekennen. In de loop der tijd is veel lezenswaardige literatuur verschenen over de invloed van het strafrecht op de belastingprocedure en de geleidelijke toename in dezen.Zie bijvoorbeeld prof. mr. Ch.P.A. Geppaart, De invloed van art. 6 EVRM op de fiscale boete, WFR 1994/1471 en meer recent prof. dr. M.W.C. Feteris, Invloed van het strafrecht op het fiscale boeterecht, WFR 2015/140. In die literatuur is veelal ingezoomd op de ‘niche’ die fiscaal boeterecht heet, hetgeen niet verwonderlijk is gelet op de onmiskenbare leer van het EHRM. Een clear-cut case zo het zich laat aanzien. Indien de belastinginspecteur in kwestie geen bestuurlijke boete heeft opgelegd, dan dient de belastingrechter in kwestie bij de beslechting van het belastinggeschil art. 6 EVRM buiten beschouwing te laten. Maar is deze afbakening echt zo scherp, of zien wij via kieren en gaten de rechtsbeginselen van art. 6 EVRM steeds meer in het zuivere belastinggeschil doorsijpelen?

NTFR 2018/5 - Wijziging Wet BPM en enige uitvoeringsregelingen op het gebied van belastingen en toeslagen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De staatssecretaris heeft de eindejaarsregeling gepubliceerd waarin een aantal wijzigingen zijn opgenomen van enkele uitvoeringsregelingen onder andere op het terrein van de directe belastingen, de indirecte belastingen en het formele belastingrecht. De wijzigingen vloeien onder meer voort uit het Belastingplan 2018 (BP 2018), Overige fiscale maatregelen 2018 (OFM 2018), de Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling en de Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling. Daarnaast wordt de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) aangepast ingevolge Overige fiscale maatregelen 2017, worden een aantal zelfstandige wijzigingen in de uitvoeringsregelingen aangebracht en worden redactionele wijzigingen doorgevoerd.

NTFR 2018/6 - Wijziging van enige uitvoeringsbesluiten van belastingen en de sociale zekerheid

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft zijn eindejaarsbesluit gepubliceerd met een aantal wijzigingen van enkele uitvoeringsbesluiten onder andere op het terrein van de directe belastingen en de indirecte belastingen. Enkele van deze wijzigingen vloeien voort uit het Belastingplan 2015 (BP 2015), het Belastingplan 2018 (BP 2018), Overige fiscale maatregelen 2018 (OFM 2018) en de Fiscale vereenvoudigingswet 2017 (Fvw 2017). Voorts worden een aantal technische wijzigingen aangebracht en worden er redactionele wijzigingen doorgevoerd.

NTFR 2018/8 - Bijstellingsregeling accijns, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, motorrijtuigenbelasting, belastingen op milieugrondslag 2018

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Bijstellingsregeling accijns, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, motorrijtuigenbelasting, belastingen op milieugrondslag en Provinciewet 2018 gepubliceerd. Met deze regeling geeft hij uitvoering aan de indexeringsvoorschriften in de diverse belastingwetten, in samenhang met art. 10.1 en 10.2 Wet IB 2001. Ingevolge deze bepalingen worden de bedragen, genoemd in diverse artikelen van de Wet op de accijns, de Wet BPM, de Wet MRB, de Wbm en de Provinciewet jaarlijks bij het begin van het kalenderjaar aangepast door deze te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, als bedoeld in art. 10.2 Wet IB 2001. Voor 2018 is deze tabelcorrectiefactor bepaald op 1,008. Gelet op de daartoe in art. 10.1 Wet IB 2001 opgenomen mogelijkheid is op de uit de vermenigvuldiging verkregen bedragen de nodig geachte afronding toegepast. Uit de toelichting blijkt hoe de voor 2018 geldende bedragen tot stand zijn gekomen.

NTFR 2018/9 - Milieulijst 2018 verschenen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 is gewijzigd. Als bijlage daarbij is de Milieulijst 2018 opgenomen. Daarin staat een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2018 de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (VAMIL) en/of de milieu-investeringsaftrek (MIA) geldt.

NTFR 2018/10 - Energielijst 2018 verschenen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 is gewijzigd. Als bijlage daarbij is opgenomen de Energielijst 2018, waarin een opsomming staat van investeringen waarvoor vanaf 2018 de energie-investeringsaftrek geldt.

NTFR 2018/13 - Inbrengwaarde automatiseringstool moet volgens A-G Niessen worden bepaald volgens regels totaalwinstbeginsel

ECLI:NL:PHR:2017:1351, datum uitspraak 05-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende, voorheen systeemprogrammeur, heeft begin jaren negentig een ‘tool’ ontwikkeld. Dit betreft software waarmee op een pc aanpassingen en verbeteringen voor mainframeapplicaties kunnen worden ontwikkeld. Nadat de ‘tool’ bijna twintig jaar op de plank had gelegen, bracht belanghebbende deze in 2011 in zijn eenmanszaak in. Bij de inbreng van de ‘tool’ in zijn eenmanszaak wenste belanghebbende deze te activeren tegen de waarde in het economische verkeer (€ 250.000). De inspecteur stond echter activering tegen de historische kostprijs voor (€ 5.000). Dit bracht – aldus de inspecteur – met zich dat belanghebbende in 2012 tot een lager bedrag op de ‘tool’ kon afschrijven.

NTFR 2018/14 - Kamerbrief over een nieuwe balans op de arbeidsmarkt

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 15 december 2017 de Tweede Kamer geïnformeerd over proces en planning van de relevante wetsvoorstellen (in het kader van het regeerakkoord) in relatie tot het sociaal overleg. Het kabinet wil de door haar gestelde doelen samen met de sociale partners bereiken en in dat kader heeft de minister inmiddels een rondgang langs de afzonderlijke werkgevers- en werknemersorganisaties gemaakt. Hij constateert dat men de ambitie de arbeidsmarkt meer evenwichtig te maken deelt, maar dat men verschillend aankijkt tegen de oplossingen die daarvoor noodzakelijk zijn. Vanuit deze gedachte ziet de minister vooralsnog geen ruimte voor een alomvattend akkoord. In dat kader stelt de minister een programmatische aanpak voor waarbij verschillende dossiers afzonderlijk worden opgepakt. Een van die dossiers betreft de DBA en de fiscale kwalificatie van zelfstandigen. In navolging op hetgeen reeds in het regeerakkoord is aangegeven, benadrukt de minister dat voor opdrachtgevers duidelijkheid zal worden geschapen over de arbeidsrelatie door middel van invoering van de opdrachtgeversverklaring (die verkregen kan worden na het invullen van een nog te ontwikkelen webmodule). In die webmodule zal het gezagscriterium, als onderdeel van de arbeidsovereenkomst, zo veel mogelijk worden verduidelijkt. Daarmee heeft de opdrachtgever zekerheid over het (niet) verschuldigd zijn van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen zolang inderdaad wordt gewerkt conform ingevulde antwoorden in de webmodule. Het kabinet treft daarnaast maatregelen die erop zien dat schijnzelfstandigheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt wordt voorkomen en professionals aan de bovenkant meer ruimte krijgen. Het streven is de specifieke maatregelen, bedoeld voor de onderkant en de bovenkant, alsmede de opdrachtgeversverklaring per 1 januari 2020 in werking te laten treden. Het kabinet acht daarbij – zoals in het regeerakkoord gesteld – van groot belang om bij de concrete uitwerking hiervan sociale partners en veldpartijen te betrekken. Naast het verduidelijken van het gezagscriterium ten behoeve van de webmodule zal het kabinet de wet zo aanpassen dat gezag voortaan meer getoetst wordt op basis van materiële in plaats van formele omstandigheden. Dit is complexe materie die potentieel alle werkenden raakt. Om de introductie van de andere maatregelen hiermee niet te belasten, pakt het kabinet dit separaat, maar voortvarend op.

NTFR 2018/16 - Belastingdienst beoordeelt verzoeken om uitstel van betaling van twee belastingschuldigen onterecht in één brief

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Een onderneemster krijgt naheffingsaanslagen OB met boetes opgelegd. Ze vraagt om uitstel van betaling. Ze klaagt erover dat de Belastingdienst in zijn beslissing deze zaak ten onrechte met die van een andere belastingschuldige heeft samengevoegd waardoor een vertekend beeld ontstaat. De Nationale ombudsman vraagt de Belastingdienst om de beslissing te heroverwegen zodat voor beiden een afzonderlijke beoordeling en beslissing wordt genomen.

NTFR 2018/17 - Circulaire 2017/C/87 betreffende pensioenen in eigen beheer

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
De Belgische belastingdienst heeft in een circulaire aangegeven hoe zij omgaat met afkoop van pensioen in eigen beheer en de omzetting in een oudedagsverplichting (ODV) van in België woonachtige dga’s. Over het deel waarover korting wordt verkregen in Nederland gaat België alsnog heffen als het gaat om nog niet ingegane pensioenen. Ingegane pensioenen worden volledig belast in België, behalve wanneer de afkoopsom meer dan € 25.000 bedraagt. Echter, ook dan zal België heffen over het vrijgestelde deel in Nederland. Als de dga nog actief is, zal het in België tegen progressief tarief belast zijn. Zo niet, dan is het normaliter belast tegen 16,5%.

NTFR 2018/21 - Kosten inburgeringscursus geen scholingsuitgaven

ECLI:NL:HR:2017:3129, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende is in 2014 gehuwd met zijn uit China afkomstige partner. Deze partner heeft een inburgeringscursus gevolgd. Belanghebbende heeft de kosten van deze cursus aan scholingsuitgaven opgevoerd. Hof Den Haag (6 juni 2017, nr. 16/00512, NTFR 2017/1581) heeft aftrek geweigerd. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Scholingsuitgaven komen voor aftrek in aanmerking als de opleiding wordt gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Het volgen van een inburgeringscursus is een voorwaarde voor rechtmatig verblijf in Nederland. De kosten van een dergelijke cursus staan in een te ver verwijderd verband tot een concrete vorm van inkomensverwerving om te kunnen worden aangemerkt als scholingsuitgaven.

NTFR 2018/23 - Beantwoording Kamervragen over het bericht ‘Opmerkelijk cadeau van € 135.000 voor Pechtold’

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De staatssecretaris van Financiën gaat in zijn antwoorden op Kamervragen van het lid Edgar Mulder (PVV) niet inhoudelijk in op de fiscale gevolgen van de schenking aan de heer Pechtold van een appartement door de Canadese diplomaat Serge Marcoux. Gevraagd was hoe de waarde van het appartement, die € 135.000 zou zijn, zich verhoudt tot de WOZ-waarde en de marktwaarde van vergelijkbare appartementen in de buurt. Ook is gevraagd naar de gevolgen voor de schenk- en overdrachtsbelasting, de vermogensrendementsheffing en het eigenwoningforfait. De staatssecretaris doet over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige, gelet op de geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR, geen mededelingen. Het spreekt volgens hem voor zich dat de Belastingdienst toeziet op een juiste wetstoepassing. Wel geeft hij aan dat als bij de verkrijging van een appartementsrecht een aanspraak wordt verkregen op een aandeel in het onderhoudsfonds van de Vereniging van Eigenaren, over de waarde van die aanspraak geen overdrachtsbelasting wordt geheven.

NTFR 2018/29 - Kabelschoentjes moeten onder post 8536 90 10 GN worden ingedeeld

ECLI:NL:HR:2017:3228, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft zogenoemde kabelschoentjes in het vrije verkeer gebracht. De kabelschoentjes zijn bedoeld om een elektrische contactverbinding te maken binnen een stroomleiding. In geschil is of de kabelschoentjes moeten worden ingedeeld als ‘andere contactdozen en contactstoppen (stekkers)’ als bedoeld in post 8536 69 90 GN (2,3%) dan wel als ‘aansluittoestellen en contactverbindingen voor draad en kabels’ als bedoeld in post 8536 90 10 GN (0%). Hof Amsterdam (10 december 2015, nrs. 13/00775 en 13/00776, NTFR 2016/475) heeft geoordeeld dat de kabelschoentjes als ‘andere contactdozen en contactstoppen (stekkers)’ dienen te worden ingedeeld.

NTFR 2018/30 - Hoge Raad geeft bewijsspelregels inzake gebruik openbare weg met voertuig dat van bestelauto tot personenauto is omgebouwd

ECLI:NL:HR:2017:3079, datum uitspraak 08-12-2017, publicatiedatum 08-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. J. Rolleman
Sinds 18 april 2008 staat een (vrij van BPM ingevoerde) pickup truck als bestelauto op naam van belanghebbende, een OB-ondernemer, geregistreerd in het kentekenregister. Op 26 februari 2013 heeft de Belastingdienst waargenomen dat met het voertuig gebruik werd gemaakt van de weg, waarbij het voertuig was voorzien van een kap met ruiten. Naar aanleiding hiervan heeft de ambtenaar op 2 mei 2013 belanghebbende bezocht. Toen is geconstateerd dat de laadruimte van het voertuig niet voldeed aan de inrichtingseisen en als een personenauto moet worden aangemerkt. Er is daarom nageheven, waarbij is uitgegaan van het tarief op tijdstip van tenaamstelling van het motorvoertuig (18 april 2008) voor een personenauto. Hof Amsterdam heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Ook in cassatie krijgt belanghebbende nul op het rekest. De Hoge Raad zet onder meer uiteen dat:

NTFR 2018/31 - Wijziging grondwatervergunning met terugwerkende kracht leidt tot vermindering naheffingsaanslag grondwaterbelasting

ECLI:NL:PHR:2017:1348, datum uitspraak 30-11-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. E.D. Postema
Belanghebbende is, als bewonersvereniging, ten behoeve van haar leden, houder van een zogenoemde WKO (warmte/koudeopslag)-inrichting. Deze wordt gebruikt voor de warmtevoorziening van de woningen van de leden. Voor de werking van de WKO-inrichting wordt grondwater aan de bodem onttrokken en ook weer teruggeleid.

NTFR 2018/32 - Nederlandse kansspelbelasting verschuldigd over hoofdprijs Westdeutsche Lotterie

ECLI:NL:HR:2017:3130, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende heeft in 2012 de hoofdprijs in de Westdeutsche Lotterie gewonnen van € 3,5 miljoen. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd van € 1 miljoen. De deelstaten in Duitsland heffen een Lotteriesteuer van 16,67% van de totale verkoopwaarde van alle loten. Daarnaast wordt een Konzessionsbeitrag van 24% van de totale inleg geheven. De Lotteriesteuer en de Konzessionsbeitrag worden geheven van de organisator van het kansspel. Belanghebbende bestrijdt de naheffingsaanslag met een beroep op art. 52 BVDB 2001. Daarin is bepaald dat een buitenlandse prijs is vrijgesteld van kansspelbelasting als die prijs in het buitenland is onderworpen aan een gelijksoortige belasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (7 februari 2017, nr. 16/00216, NTFR 2017/617) heeft geoordeeld dat beide Duitse heffingen niet de gewonnen prijs als grondslag hebben, zodat de prijs niet is onderworpen aan een soortgelijke buitenlandse belasting. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel.

NTFR 2018/34 - Stand van zaken moties verhuurderheffing

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaat in haar brief over integrale visie op de woningmarkt onder meer in op de stand van zaken van moties over de verhuurderheffing. Het betreft twee moties die de Tweede Kamer heeft aangenomen tijdens de behandeling van de wijzigingen in de verhuurderheffing naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing (wijziging van de Wet maatregelen Woningmarkt 2014 II, NTFR 2017/731). De moties vragen om een nader onderzoek. Het betreft de motie van het lid Albert de Vries (Kamerstukken II, 2016-2017, 34 548, nr. 16), die verzoekt te onderzoeken of voor de woningmarktregio Haaglanden, Midden-Holland en Rotterdam dezelfde aftrekmogelijkheid mogelijk gemaakt kan worden als in de schaarstegebieden, en de motie van de leden Ronnes en Voortman (Kamerstukken II, 2016-2017, 34 548, nr. 18), die verzoekt te onderzoeken of en in hoeverre de beoogde heffingsverminderingen ook daadwerkelijk terechtkomen bij corporaties met een grote bouwopgave en een relatief lage investeringscapaciteit.

NTFR 2018/35 - Aangenomen moties verhuurderheffing

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Tijdens de plenaire vergadering over de begrotingsonderdelen wonen en ruimtelijke ordening op 19 december 2017 zijn de volgende drie moties aangenomen over de verhuurderheffing. In de moties wordt de regering verzocht te onderzoeken:

NTFR 2018/36 - Zaagtandtarief bouwleges gemeente Rotterdam kan door de beugel

ECLI:NL:HR:2017:3227, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. A. Dinée
Aan belanghebbende zijn door de gemeente Rotterdam bouwleges in rekening gebracht voor het terugplaatsen van een dakopbouw. De betreffende Legesverordening 2015 bevat een zogenoemd zaagtandtarief. Volgens Hof Den Haag (14 juni 2017, nr. 17/00039, NTFR 2017/1926) leidde dat tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De Hoge Raad is het daarmee echter niet eens en verwijst daarvoor naar zijn eerdere beslissing in HR 30 juni 2017, nr. 16/05127, NTFR 2017/1640. De zaak wordt verwezen voor behandeling van de nog niet behandelde stellingen, onder meer dat de dakopbouw vergunningvrij. Als deze stelling juist is, dient de heffing van leges achterwege te blijven.

NTFR 2018/37 - Na verwijzing: terechte heffing precariobelasting over leidingen in gemeentegrond (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:8, datum uitspraak 05-01-2018, publicatiedatum 05-01-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Aan belanghebbende, een energieleverancier, is een voorlopige aanslag precariobelasting opgelegd voor gas- en elektriciteitsleidingen in de gemeentegrond. Belanghebbende beroept zich op afspraken uit het verleden die aan de heffing van precariobelasting in de weg zouden staan, omdat de gemeente op grond van deze afspraken een gedoogplicht zou hebben voor de leidingen. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft Hof Amsterdam (21 maart 2017, nr. 16/00289, NTFR 2017/1569) geoordeeld dat belanghebbende met haar stelling dat zij niet belastingplichtig is, buiten de rechtsstrijd treedt zoals deze met het arrest is afgebakend. Weliswaar vergt het arrest een hernieuwd onderzoek van de zaak in volle omvang, maar dat betekent niet dat na verwijzing nieuwe stellingen, deels van feitelijke aard, kunnen worden behandeld. Voorts oordeelde het hof dat de in het verleden gemaakte afspraken niet aan de heffing van precariobelasting vanaf 2012 in de weg staan. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de aan enkele overeenkomsten en een met de gemeente in het verleden getroffen regeling te ontlenen rechten aan belanghebbende zijn overgedragen. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de bij de totstandkoming van die wetten gegeven toelichtingen hebben de overgang van die rechten evenmin bewerkstelligd.

NTFR 2018/38 - Gemeenschappelijk Belastingkantoor moet maatwerk leveren bij kwijtscheldingsverzoeken waterschapsbelasting

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Een vrouw klaagt over de handelswijze van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT). Zij gaan uit van haar financiële situatie in 2016 om de kwijtscheldingsaanvraag waterschapsbelasting van 2014 en 2015 te beoordelen maar toen zat ze nog in de schuldsanering. De Nationale ombudsman vindt dat GBLT maatwerk moet leveren en geeft het dagelijks bestuur van GBLT in overweging de verzoeken om kwijtschelding voor de aanslagen 2014 en 2015 te bezien vanuit het burgerperspectief en te heroverwegen of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen de verzoeken te beoordelen op basis van de financiële situaties in 2014 en 2015.

NTFR 2018/39 - Berekenen belastingrente niet in strijd met zorgvuldigheidsbeginsel

ECLI:NL:HR:2017:3126, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft de inspecteur op 19 juni 2014 verzocht aan haar een voorlopige aanslag VPB 2013 op te leggen naar een belastbaar bedrag van € 45,9 miljoen. De inspecteur heeft belanghebbende bij elektronisch bericht van 28 juni 2014 geïnformeerd dat een voorlopige aanslag is opgelegd. De voorlopige aanslag is opgelegd met dagtekening 5 juli 2014. Daarbij is € 15.509 aan belastingrente in rekening gebracht over de periode van 1 juli 2014 tot en met 16 augustus 2014. Op grond van de wettelijke bepalingen is de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag berekend. Belastingrente wordt namelijk in rekening gebracht als de voorlopige aanslag is gedagtekend op 1 juli of later. Belanghebbende betoogt dat het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengt dat de berekening van belastingrente achterwege moet blijven. Redengevend daarvoor is dat gelet op het elektronische bericht van de inspecteur van 28 juni 2014 de voorlopige aanslag materieel voor 1 juli 2014 is opgelegd en dat in dat geval geen belastingrente verschuldigd zou zijn geweest. Volgens de Hoge Raad faalt dit betoog. De Hoge Raad wijst er daarbij op dat de wetgever ervan uitgaat dat een aanslagbiljet nimmer een eerdere dagtekening draagt dan die van het tijdstip van uitreiking en dat in de praktijk het aanslagbiljet gedagtekend is enige dagen na de datum van verzending. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt niet mee dat de inspecteur moet differentiëren al naargelang de daaruit voor belastingplichtige voortvloeiende voor- en nadelen.

NTFR 2018/40 - Geen recht op proceskostenvergoeding nu naheffingsaanslag parkeerbelasting is te wijten aan fout van belanghebbende

ECLI:NL:HR:2017:3226, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van mr. W.Y. Ip
Belanghebbende heeft bij een parkeerautomaat een verkeerd kenteken ingevoerd. Het betaalbewijs met het onjuist ingevoerde kenteken heeft belanghebbende achter de voorruit van zijn auto gelegd. De gemeente controleert met een zogenoemde scanauto, die ‘scans’ maakt van kentekens van geparkeerde auto’s. De gescande kentekens worden vergeleken met de kentekens van de auto’s waarvoor parkeerbelasting is voldaan. Door het onjuist ingevoerde kenteken is de betaling van belanghebbende niet gekoppeld aan zijn geparkeerde auto. Aan belanghebbende is daarom een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In bezwaar heeft belanghebbende het betaalbewijs overgelegd en is de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij is geen proceskostenvergoeding toegekend. Hof Amsterdam (9 mei 2017, nr. 16/00213, NTFR 2017/2009) en Hoge Raad achten dit juist. De naheffingsaanslag is immers niet herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.

NTFR 2018/42 - Hogere vergoeding voor immateriële schade wegens onterechte aanhouding bezwaar (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3237, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Belanghebbende heeft aangifte voor de BPM gedaan voor een nieuwe en ongebruikte Audi A5 Coupé. Allereerst is in geschil welke uitvoering de auto betreft. Het hof (Hof Amsterdam 10 mei 2016, nr. 14/00803, NTFR 2016/2117) heeft het oordeel van Rechtbank Noord-Holland overgenomen dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een 2.0 TFSI-uitvoering betreft, afgeleverd met (doch niet met alle) extra opties en/of accessoires uit het Pro Line S-pakket én nog met enkele andere extra opties en/of accessoires. Voorts is de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in geschil. Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn fors is overschreden aangezien het bezwaar van belanghebbende door de inspecteur per abuis is meegenomen in de afhandeling van de massaal ingediende bezwaarschriften tegen de belastingheffing van gebruikte personenauto’s. Deze werkwijze kan belanghebbende niet worden tegengeworpen en komt voor rekening van de inspecteur. Evenmin bestond aanleiding voor de rechtbank om het beroep in de onderwerpelijke zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die aan de orde waren bij het HvJ, omdat de in die zaak gestelde vragen enkel relevant zijn voor de BPM-heffing van gebruikte voertuigen. Het hof heeft belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade van € 2.500 toegekend.

NTFR 2018/43 - Doordat (uiteindelijk) uitstel van betaling is verleend, is geen sprake van schending van het verdedigingsbeginsel (art. 81.1. Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:3240, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-12-2017
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Belanghebbende heeft in 2004 en 2005 aangiften gedaan van het in het vrije verkeer brengen van ‘harde tarwe’ dan wel ‘harde tarwe, andere dan zaaigoed’. Volgens de inspecteur is sprake van ‘bulgurtarwe’ en is een uitnodiging tot betaling (utb) opgelegd. Na verwijzing door de Hoge Raad dient Hof Amsterdam (23 maart 2017, nr. 15/00809, NTFR 2017/1728) te beoordelen of de inspecteur bij het uitreiken van de utb het verdedigingsbeginsel heeft geschonden en, als dat zo is, of het besluitvormingsproces met betrekking tot de utb zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Het hof oordeelt dat het niet vooraf horen in dit geval geen onevenredige en onduldbare ingreep vormt waardoor de rechten van belanghebbende in de kern zijn aangetast. De Leidraad invordering 1990 vormde een voldoende adequate waarborg voor opschorting van de uitvoering van de utb. Vast staat dat voor de utb ook daadwerkelijk uitstel is verleend. Aan deze vaststelling doet niet af dat het uitstel enige tijd op zich heeft laten wachten, omdat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarde van zekerheidstelling en evenmin bewijs leverde van haar onvermogen om zekerheid te stellen. De facto is het bedrag van de uitnodiging – behoudens de hierna te noemen verrekeningen – niet betaald. Aan dit oordeel doet niet af dat de ontvanger aan belanghebbende terug te geven bedragen heeft verrekend met de onderwerpelijke utb, nu deze verrekeningen hebben plaatsgevonden op voorstel van belanghebbende. Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is daarom niet geschonden. Zo er wel sprake zou zijn geweest van schending van het verdedigingsbeginsel, dan zijn door belanghebbende geen stellingen ingebracht die, ware zij vooraf gehoord, tot een andere afloop van het besluitvormingsproces hadden kunnen leiden.

NTFR 2018/44 - Wijzigingen in de Leidraad Invordering 2008

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 geschreven door mr. J.D. Schouten
In de Staatscourant van 27 december 2017 zijn de wijzigingen in de Leidraad Invordering 2008 gepubliceerd. Het betreft hier aanpassingen in de Leidraad die het gevolg zijn van wijzigingen in de Invorderingswet 1990 per 1 januari 2018, dan wel van gewezen jurisprudentie.

NTFR 2018/45 - Uitstel van betaling in bezwaarfase hoeft niet automatisch te leiden tot uitstel in beroepsfase

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Een bedrijf maakt bezwaar tegen een aanslag VPB. Tijdens de behandeling van het bezwaar wordt uitstel van betaling verleend. Maar tijdens de beroepsprocedure wordt het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. De Nationale ombudsman vindt dat bij ieder nieuw verzoek opnieuw getoetst mag worden of de belastingschuldige in staat is om zekerheid te stellen voor uitstel van betaling. Hij oordeelt dat uitstel tijdens de bezwaarprocedure niet maakt dat dit ook in de vervolgprocedure het geval is.

NTFR 2018/46 - Toepassing Market Economy Operator Principle (MEOP) bij crediteurenakkoord

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 met annotatie van A.F. Gunn
Frucona Ko353ice a.s. is een vennootschap naar Slowaaks recht die met name op het gebied van de productie van alcoholische en gedistilleerde dranken actief is. In de periode van november 2002 tot november 2003 heeft Frucona Ko353ice herhaaldelijk uitstel van betaling van belastingschulden, namelijk van door haar verschuldigde accijnzen, verkregen, nadat zij financiële garanties had verstrekt aan de lokale belastingdienst waaronder zij ressorteerde. Op 25 februari 2004 was Frucona Ko353ice door financiële moeilijkheden niet in staat de door haar voor januari 2004 verschuldigde accijnzen te betalen. Na een wetswijziging per 1 januari 2004 kon Frucona Ko353ice geen uitstel van betaling van die accijnzen meer verkrijgen. Op 8 maart 2004 heeft Frucona Ko353ice bij de regionale rechter een verzoek tot inleiding van de akkoordprocedure ingediend, waarin zij voorstelde om elke schuldeiser 35% van het aan hem verschuldigde bedrag te betalen. In 2006 komt de Europese Commissie tot de conclusie dat dit akkoord leidde tot verboden fiscale staatssteun en gelast de terugvordering van deze steun bij Frucona Ko353ice. Dit besluit wordt echter in 2013 vernietigd door het HvJ. De Europese Commissie neemt vervolgens een tweede besluit met grotendeels dezelfde strekking. In het voorliggend arrest vernietigt het HvJ echter ook dit tweede besluit. Centraal staat in dit verband de toepassing van het zogeheten Market Economy Operator Principle (MEOP). Het HvJ oordeelt dat de analyse van de Europese Commissie over de vraag of Slowakije gehandeld heeft als een onafhankelijke marktdeelnemer vis-a-vis het sluiten van het crediteurenakkoord, geen stand kan houden.

NTFR 2018/50 - Antwoorden op Kamervragen over dienstverlening aan US persons en FATCA

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op vragen van De Vries (VVD) dat de meeste banken geen klanten weigeren omdat zij US persons zijn, mits de klant beschikt over een SSN (social security number) en meewerkt aan de FATCA-rapportage. Voor dergelijke inwoners van Nederland die ook Amerikaans staatsburger zijn, is dus passende dienstverlening beschikbaar en er zijn voldoende aanbieders die klanten accepteren die onder de FATCA-regelgeving vallen. Indien een US person is geweigerd door een financiële instelling of geen diensten meer kan krijgen, kan deze terecht bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) voor informatie over banken waarbij wél een rekening geopend kan worden.

NTFR 2018/51 - Stand van zaken ratificatie belastingverdrag met Malawi

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
Met deze brief informeert de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot het nieuwe belastingverdrag met Malawi. Na de totstandkoming van dit verdrag op 19 april 2015 heeft Malawi in september 2016 aangegeven bij nader inzien twee inhoudelijke wijzigingen te willen aanbrengen. Dit zou betekenen dat het al getekende verdrag zou moeten worden opengebroken en dat de onderhandelingen opnieuw zouden moeten worden opgestart. Omdat de huidige verdragsloze situatie hierdoor langer zou blijven bestaan, heeft de staatssecretaris in oktober 2016 aan Malawi voorgesteld om eerst de ratificatie van het belastingverdrag af te ronden en daarnaast te gaan onderhandelen over een wijzigingsprotocol (NTFR 2016/2578). Volgens de onderhavige brief is hierop tot op heden nog geen reactie ontvangen, ondanks het feit dat in april 2017 een herinnering is verzonden en langs diplomatieke kanalen om een reactie is gevraagd. Volgens de staatssecretaris zal nog een laatste diplomatieke poging worden gedaan om een en ander vlot te trekken. Op de uitkomst hiervan zal hij terugkomen.

NTFR 2018/52 - EU-lidstaten plaatsten zeventien rechtsgebieden op de zwarte lijst van niet-coöperatieve fiscale jurisdicties

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Na beraad in de vergadering van de Raadsformatie Economische en Financiële Zaken (Ecofin) van 5 december 2017 hebben de ministers van Financiën van de EU uiteindelijk zeventien rechtsgebieden op de zwarte lijst van niet-coöperatieve jurisdicties geplaatst. Dit zijn jurisdicties die zich niet hebben verbonden aan Europese belastingnormen en waarvan, volgens de Raad, de belastingregimes en belastingpraktijken een negatieve invloed hebben op de belastingopbrengsten van EU-lidstaten. Het kan gaan om het zich niet committeren aan de standaarden voor uitwisseling van financiële informatie of voor het verlenen van administratieve bijstand, om het niet voldoen aan de minimum-BEPS-standaarden en om schadelijke belastingconcurrentie.

NTFR 2018/53 - Nederlandse vertaling van het Multilateraal Instrument (MLI) van de OESO beschikbaar

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 11-01-2018
In het Tractatenblad van 13 december 2017 (nr. 2017, 194) is de Nederlandse vertaling van het MLI gepubliceerd. Dit betreft het Multilaterale verdrag ter bestrijding van BEPS door middel van systematische aanpassing en aanvulling van bilaterale belastingverdragen zoals eerder gepubliceerd door de OESO. De Nederlandse vertaling van de officiële volledige naam van dit verdrag luidt ‘Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving’. In art. 2 van het verdrag staan de definities die in het verdrag worden gehanteerd met nu aldus de Nederlandse terminologie. Zie voor de ondertekening door Nederland van het verdrag en de publicaties van de OESO NTFR 2017/1866 en NTFR 2017/1870. Er is op dit moment nog geen wetsvoorstel ingediend ter ratificatie van het verdrag.