Aflevering 39

Gepubliceerd op 26 september 2013

NTFR 2013/1844 - Gelijke behandeling van het ongelijke. Belastingheffing van individuele en collectieve belegging

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 geschreven door prof. dr. H. Vermeulen
Vandaag op 26 september 2013 spreek ik om 4 uur in de aula van de Universiteit van Amsterdam in verkorte vorm mijn inaugurele rede met bovenstaande titel uit. De volledige versie van mijn oratie verschijnt binnenkort bij Sdu Uitgevers in boekvorm. In deze NTFR–bijdrage besteed ik aandacht aan enige fiscale aspecten van collectief beleggen. Daarmee wil ik laten zien dat er voldoende braakliggende gebieden zijn die kansen bieden voor het opzetten van nader onderzoek op het terrein van collectief beleggen.

NTFR 2013/1853 - Hervormingsagenda woningmarkt

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft in een brief aan de Eerste en Tweede Kamer de hervormingsagenda woningmarkt van het kabinet uiteengezet. Hij komt hiermee een toezegging aan de Eerste Kamer na. De hervormingsagenda geeft de samenhang weer tussen de verschillende maatregelen voor de huur- en koopmarkt, het corporatiestelsel en de bouw. De maatregelen moeten de basis leggen voor een sterkere woningmarkt.

NTFR 2013/1854 - Brief over wetsvoorstel 'Maatregelen woningmarkt 2014'

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft aan de Eerste Kamer een brief gestuurd over het wetsvoorstel ‘Maatregelen woningmarkt 2014’. Hij vraagt de Eerste Kamer om de onderwerpen in het wetsvoorstel in samenhang te bezien en legt daarnaast uit dat het wetsvoorstel geen onderdeel uitmaakt van het Belastingplan 2014. Omdat het de bedoeling is dat de voorgestelde maatregelen wel per 1 januari 2014 ingaan, vraagt de minister verder of het wetsvoorstel hetzelfde tijdpad kan hebben als het Belastingplan 2014.

NTFR 2013/1857 - Verhuur pand is niet het drijven van een onderneming

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9122, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 01-05-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
In december 2004 is de vader van belanghebbende overleden. Zij en haar pleegmoeder waren ieder voor de helft erfgenamen. Haar pleegmoeder is in 2007 overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam van de nalatenschap van haar pleegmoeder. Belanghebbende doet een beroep op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit voor de aandelen in de beheer-bv. De activiteiten van de beheer-bv bestonden uit de verhuur van een pand. Het hof is van oordeel dat deze activiteit niet kan worden aangemerkt als het drijven van een onderneming, zodat de aandelen in de vennootschap niet onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit zijn te brengen. Het hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat deze beperking van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in strijd is met Europese regelgeving omdat daarin geen omschrijving is gegeven van het begrip ‘materiële onderneming’. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en leidt niet tot discriminatie.

NTFR 2013/1860 - Raad van State stelt prejudiciële vragen over invorderingsvrijstelling in NSW

ECLI:NL:RVS:2013:BZ4004, datum uitspraak 13-03-2013, publicatiedatum 13-03-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
cultuurhistorisch erfgoed, dispariteit, dwingende reden van algemeen belang, fiscale controles, internationale bijstandsverlening, invorderingsfaciliteit, loyale samenwerking, proportionaliteitstoets, rechtvaardiging, schenking, vrij verkeer van kapitaal

NTFR 2013/1861 - Stilzwijgende goedkeuring wijzigingsprotocol belastingverdrag met Noorwegen

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013
Bij brief van 4 september 2013 is het op 23 april 2013 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Noorwegen ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Bij de brief is een toelichtende nota bij het Protocol gevoegd. Met dit wijzigingsprotocol wordt het belastingverdrag met Noorwegen uit 1990 op een aanzienlijk aantal onderdelen gewijzigd. Zie NTFR 2013/1000 voor de ondertekening van het Protocol.

NTFR 2013/1863 - Kabinetsreactie SEO-rapport Overige Financiële Instellingen en IBFD-rapport ontwikkelingslanden

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013
Deze brief van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Financiën bevat de kabinetsreactie op het rapport ‘Uit de schaduw van het bankwezen’ van de Stichting Economisch Onderzoek (het SEO-rapport) en op een onderzoek dat het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) heeft gedaan naar de belastingverdragen van Nederland met een aantal ontwikkelingslanden. Het SEO-rapport analyseert onder meer de omvang, de samenstelling en het financiële belang van de niet-bancaire financiële sector in Nederland. Tevens wordt ingegaan op de fiscale redenen voor de vestiging van schakelvennootschappen in Nederland en op de bijbehorende risico’s. Het IBFD-onderzoek gaat in op de risico’s van onbedoeld gebruik binnen belastingverdragen met ontwikkelingslanden. De brief en de bijgevoegde nota geven aan hoe het kabinet aankijkt tegen de problematiek van internationale belastingontwijking door multinationals in het algemeen en de rol die Nederlandse schakelvennootschappen daarbij spelen, en wat de stand van zaken is rond een aantal initiatieven die in het kader van de EU, OESO en G20 in dit verband worden ontwikkeld. Nederland streeft, mede vanwege de internationale concurrentiepositie, primair naar mondiale oplossingen die bindend zijn voor alle staten. Vooruitlopend daarop worden thans echter ook (beperkte) eenzijdige maatregelen aangekondigd. Zo zal Nederland aan 23 ontwikkelingslanden waarmee een belastingverdrag bestaat of waarmee Nederland in onderhandeling is, aanbieden om antimisbruikbepalingen in die verdragen op te nemen. Verder wordt voorzien in een aanscherping van de substance-eisen voor bepaalde schakelvennootschappen, zoals rente- en royalty-doorstromers naar laagbelaste landen en houdsters, en in het in meer gevallen spontaan informeren van de verdragspartners, bijvoorbeeld indien vennootschappen niet aan de substance-eisen voldoen. Naast de kabinetsreactie, het begeleidende nieuwsbericht en het IBFD-rapport, is voor de volledigheid tevens als brondocument opgenomen een brief van 29 mei 2013 aan de Eerste Kamer ter voorbereiding van een debat over de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.

NTFR 2013/1864 - CPB Policy Brief en CPB Achtergronddocument ‘De economische betekenis van bilaterale belastingverdragen’

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013
Het CPB heeft op 30 augustus twee publicaties vrijgegeven over de economische betekenis van bilaterale belastingverdragen. Het onderzoek van het CPB concludeert onder andere dat ieder nieuw belastingverdrag de buitenlandse investeringen gemiddeld met 20% verhoogt. Door de spilfunctie van Nederland in een netwerk van belastingverdragen zijn de ingaande en uitgaande investeringsstromen hoger. In tegenstelling tot hetgeen soms wordt beweerd is Nederland geen belastingparadijs, maar een doorsluisland ten gunste van de belastingplanning van multinationale ondernemingen. Doorsluislanden profiteren ten koste van de belastinginkomsten van de landen waar de investeringen worden gedaan (‘gastlanden’). Belastingparadijzen (‘tax havens’) zijn tijdelijke eindbestemmingen van de uitgekeerde winsten, hetgeen ten koste gaat van de belastingheffing in de herkomstlanden van de investerende bedrijven. Aan dergelijke constructies zitten vanuit economisch perspectief twee kanten. Het kan overheden die geconfronteerd worden met verminderde belastingopbrengsten dwingen tot meer efficiëntie in hun publieke dienstverlening. Aan de andere kant kunnen de gewenste overheidsuitgaven in gevaar komen door de verminderde inkomsten. Gezien het bestaande wereldwijde verdragennetwerk en de wereldwijde belastingconcurrentie hebben eenzijdige maatregelen tegen de mogelijk nadelige gevolgen van belastingplanning weinig effect. Dat leidt slechts tot de verplaatsing van routes. Alleen internationale samenwerking kan op dit punt effectief zijn.

NTFR 2013/1865 - Verlaagd tarief van toepassing op rondleiding door stadion

ECLI:NL:GHDHA:2013:1482, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 07-08-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van drs. C. Verweij
Belanghebbende exploiteert een stadion waarin ook een museum is gevestigd. Belanghebbende verzorgt onder meer tegen vergoeding rondleidingen in het stadion. De rondleidingen vinden alleen plaats als er geen evenementen in het stadion plaatsvinden. Tijdens de rondleidingen werd ook het museum bezocht. Na verwijzing is nog in geschil of het verlaagde tarief op de rondleidingen van toepassing is. Volgens het hof is dat het geval. Het stadion moet worden beschouwd als een multifunctioneel gebouw. Tijdens de rondleidingen verandert het karakter van het stadion tijdelijk. De bijzondere bouwkenmerken, de (technische) bezienswaardigheden en de betekenis voor de voetbalsport maken dan dat het geheel als een museum moet worden aangemerkt.

NTFR 2013/1866 - Aftrek van btw in ondernemingskosten niet afhankelijk van arbeidsrelatie werknemers

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
AES exploiteert een thermische centrale in een onbewoonde zone van de gemeente Galabovo (Bulgarije). AES heeft geen eigen personeel om de exploitatie te verzekeren, zodat zij voltijdse werknemers moet inlenen. Volgens overeenkomst gaat AES Services op zoek naar het noodzakelijke personeel, sluit de arbeidsovereenkomsten en betaalt hen loon. De werknemers worden vervolgens ter beschikking gesteld van AES tegen betaling van een vergoeding, omvattende de lonen en de sociale bijdragen voor de werknemers. De werkkleding en de persoonlijke beschermende uitrusting van de werknemers, alsook het vervoer van de werknemers van de thermische centrale naar hun woning en terug, verstrekt AES. De kosten in verband met deze goederen en diensten zijn geen onderdeel van de vergoeding aan AES Services. Wanneer een werknemer een dienstreis maakt, worden zijn reis- en verblijfkosten eveneens rechtstreeks door AES gedragen. Derden hebben ten behoeve van AES vervoersprestaties verricht, werkkleding en persoonlijke beschermende uitrusting ter beschikking gesteld en dienstreizen van de werknemers verzorgd. AES heeft besloten, gelet op het feit dat de werknemers van de thermische centrale wonen in gebieden die niet door het openbaar vervoer worden bediend, zelf vervoer te organiseren overeenkomstig een op basis van de shiften van de werknemers vastgesteld tijdschema. AES is verplicht volgens het arbeidsrecht op het werk werkkleding en beschermende uitrusting ter beschikking te stellen van de werknemers van de thermische centrale. De Bulgaarse belastingdienst weigert de aftrek van de btw over de door AES ontvangen vervoersprestaties en de haar ter beschikking gestelde werkkleding en persoonlijke beschermende uitrusting, alsook over haar uitgaven voor dienstreizen, op grond dat de verkregen goederen en diensten bestemd waren voor handelingen om niet ten behoeve van de werknemers van AES Services. Op de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter In de gevolgde gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht: ‘de artt. 168, sub a, en 176, tweede alinea, van de Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling volgens welke een belastingplichtige die kosten maakt voor vervoerdiensten, werkkleding, beschermende uitrusting en dienstreizen van personen die voor hem werken, niet gerechtigd is de btw over deze kosten af te trekken, op grond dat die personen hem door een andere onderneming ter beschikking zijn gesteld en dus niet als personeel van de belastingplichtige in de zin van deze wettelijke regeling kunnen worden aangemerkt, ook al kunnen die kosten worden geacht een rechtstreeks en onmiddellijk verband te hebben met de algemene kosten van al zijn economische activiteiten. Artikel 176, tweede alinea, van de Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat dat een lidstaat bij toetreding tot de Unie een beperking van het recht op aftrek invoert krachtens een nationale wettelijke bepaling volgens welke goederen of diensten die voor handelingen om niet of voor andere activiteiten dan de economische activiteit van de belastingplichtige zijn bestemd, van het recht op aftrek zijn uitgesloten, terwijl de nationale wettelijke regeling die tot op de datum van toetreding van kracht was, niet in een dergelijke beperking voorzag. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie de aan de orde zijnde nationale bepalingen zoveel mogelijk in overeenstemming met het recht van de Unie uit te leggen. Indien zou blijken dat een dergelijke uitlegging niet mogelijk is, dient hij deze bepalingen buiten toepassing toe te laten op grond dat zij niet verenigbaar zijn met art. 176, tweede alinea, van de Btw-richtlijn.’

NTFR 2013/1867 - Aan werkgever berekende btw voor beheer en bedrijfsvoering van afzonderlijk pensioenfonds in beginsel aftrekbaar

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
In overeenstemming met een wettelijke verplichting heeft PPG voor de werknemers van haar ondernemingen pensioenregelingen ondergebracht in Stichting Pensioenfonds PPG Industries Nederland. Overeenkomstig de Nederlandse wet is dit pensioenfonds juridisch en fiscaal afgescheiden van PPG. De premies voor de pensioenregelingen worden volledig betaald door PPG en niet door de werknemers. De werkgevers konden naar Nederlands recht zelf een dergelijk fonds opzetten of kiezen hun verplichtingen uit te besteden aan een verzekeringsmaatschappij, waaraan zij de premies zouden betalen en die de verantwoordelijkheid voor het uitkeren van de pensioenen aan gepensioneerde personeelsleden op zich zou nemen. Het was echter niet mogelijk de pensioenvoorziening in eigen beheer te houden. Een dochteronderneming van PPG, PPG Industries Fiber Glass BV, heeft met in Nederland gevestigde dienstverleners overeenkomsten gesloten inzake de administratie van de pensioenen en het vermogensbeheer van het pensioenfonds. De met de overeenkomsten gemoeide kosten zijn betaald door die dochteronderneming en niet doorberekend aan het pensioenfonds. PPG heeft de btw ter zake van deze kosten als voorbelasting in aftrek gebracht. De fiscus bestrijdt deze aftrek. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de volgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 17 Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een belastingplichtige die ten behoeve van het zeker stellen van de pensioenrechten van zijn werknemers en gewezen werknemers een pensioenfonds heeft opgericht in de vorm van een juridisch en fiscaal afgescheiden entiteit, het recht heeft de btw die hij heeft betaald ter zake van prestaties voor het beheer en de bedrijfsvoering van dat fonds in aftrek te brengen, mits uit het geheel van de omstandigheden van de betrokken transacties een rechtstreeks en onmiddellijk verband naar voren komt.

NTFR 2013/1868 - Diefstal goederen onder entrepotstelsel is invoer en leidt tot douaneschuld en btw-schuld

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013
Na een gewapende overval met gijzeling op 6 oktober 2007, waarbij juwelen zijn ontvreemd die onder het stelsel van douane-entrepots waren geplaatst, heeft de Franse douane van Harry Winston de douanerechten en de btw op de voormelde goederen gevorderd ter zake van de onttrekking die leidt tot het belastbaar feit invoer. Omdat de aangeslagene zich hiermee niet kan verenigen, start hij een gerechtelijke procedure. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het Hof van Justitie (HvJ) voor recht dat art. 203, lid 1, CDW aldus moet worden uitgelegd dat diefstal van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen een onttrekking van deze goederen in de zin van die bepaling vormt waardoor een douaneschuld bij invoer ontstaat. Art. 206 van die verordening kan enkel worden toegepast in gevallen dat overeenkomstig art. 202 en 204, lid 1, sub a, daarvan een douaneschuld kan ontstaan. Art. 71, lid 1, tweede alinea, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat diefstal van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen tot gevolg heeft dat het belastbare feit plaatsvindt en de btw verschuldigd wordt.

NTFR 2013/1870 - Vrijstelling voor post

Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 geschreven door mr. A. Vroon
De staatssecretaris heeft vragen van de twee leden van de Tweede Kamer beantwoord over de btw-vrijstelling voor postdiensten. De leden van de Tweede Kamer hebben de staatssecretaris gevraagd of hij de mening deelt dat door de stevige concurrentie op de pakketpostmarkt deze btw-vrijstelling niet meer van deze tijd is. De staatssecretaris antwoordt dat de zogenoemde postvrijstelling alleen geldt voor diensten die onder de universele postdienst vallen. In Nederland heeft deze vrijstelling volgens de staatssecretaris dus geen betrekking op het deel van de pakketmarkt waarop concurrentie plaatsvindt.

NTFR 2013/1871 - Rechtsgrond voor heffing rechten identiteitskaart na invoering reparatiewet is deugdelijk

ECLI:NL:GHARL:2013:6286, datum uitspraak 20-08-2013, publicatiedatum 27-08-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft op 19 oktober 2011 bij de gemeente Zeewolde een identiteitskaart aangevraagd. Dit tijdstip is gelegen na de inwerkingtreding van de (reparatie) Wet van 13 oktober 2011, houdende regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart. Voor de aanvraag is hem € 43,85 in rekening gebracht. Belanghebbende bestrijdt deze heffing, echter zonder succes. Het hof zet uiteen dat de rechtsgrond voor de heffing deugdelijk is. Voorts is het onderscheid in tariefstoepassing – personen jonger dan 14 jaar betalen een lager bedrag dan personen ouder dan 14 jaar – volgens het hof niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

NTFR 2013/1874 - Waardering en afbakening van toekomstig bungalowterrein

ECLI:NL:GHARL:2013:5458, datum uitspraak 18-06-2013, publicatiedatum 25-07-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een terrein (de onroerende zaak) dat voorheen in gebruik was als camping, met een centrumgebouw, een zwembad, een sanitaire ruimte en een berging. In 2008 heeft belanghebbende besloten op het terrein een uitbreiding van het belendende bungalowpark te realiseren. Het bungalowpark bestaat uit veertig bungalows die allemaal vóór 2008 door belanghebbende zijn verkocht. Belanghebbende is na verkoop van de bungalows eigenaar gebleven van de infrastructuur van het park. De heffingsambtenaar heeft de infrastructuur tot de onroerende zaak gerekend. Belanghebbende heeft medio 2008 een bouwvergunning voor het oprichten op het terrein van dertig recreatiebungalows aangevraagd. Eind 2008 hebben B&W besloten medewerking te verlenen aan de noodzakelijke vrijstellingsprocedure. De gevraagde bouwvergunning is in oktober 2008 verleend. De rechtbank heeft de vastgestelde waarde per de peildatum 1 januari 2008, verlaagd tot € 1.108.000. Belanghebbende bepleit in beroep een waarde van € 500.000. Het hof overweegt dat naar de omstandigheden beoordeeld, het terrein en de infrastructuur niet bij elkaar behoren. Het hof is van oordeel dat van een samenstel tussen de infrastructuur en de gebouwde en de ongebouwde eigendommen evenmin sprake is, nu de infrastructuur wordt gebruikt door de eigenaren van de recreatiebungalows op het belendende park en het terrein wordt gebruikt door belanghebbende. Mitsdien is uitgegaan van een onjuiste, namelijk te ruime, objectafbakening. Het hof past vervolgens de objectafbakening aan waarvan zij de waarde schattenderwijs vast stelt op € 850.000.

NTFR 2013/1875 - Hof acht huurwaardekapitalisatieberekening voor kantoorruimte niet inzichtelijk

ECLI:NL:GHARL:2013:6158, datum uitspraak 20-08-2013, publicatiedatum 23-08-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van een kantoorruimte met kelder vastgesteld. Belanghebbende, de eigenaar, is het met de vastgestelde waarde niet eens. De rechtbank heeft de waarde verlaagd van € 105.000 naar € 99.500. Belanghebbende bepleit in hoger beroep een verdere verlaging. Het hof overweegt dat de huurwaarden per m² oppervlakte van het kantoor en de kelder niet op een voor het hof toetsbare wijze zijn te herleiden uit voor de vergelijkingsobjecten rond de waardepeildatum bedongen huren. Gegevens over de wijze waarop uit de ‘primaire huren’ en ‘geanalyseerde primaire huren’ de bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak gebruikte rekenprijzen per m² voor het kantoor en de kelder zijn herleid, ontbreken. Ook overigens is geen onderbouwing van de in de taxatierapporten gebruikte rekenprijzen per m² voor het kantoor en de kelder gegeven. De herleiding van de huurwaardekapitalisatiefactor uit de berekende huurwaardekapitalisatiefactoren voor de vergelijkingsobjecten is evenmin niet met objectief toetsbare gegevens onderbouwd; daardoor is door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat bij deze herleiding in voldoende mate rekening is gehouden met de relevante verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten. Ook de bij de BAR-berekening gebruikte grootheden zijn in het taxatierapport niet onderbouwd, zodat deze berekening de bepaling van de huurwaardekapitalisatiefactor evenmin kan dragen. Het hof acht vervolgens belanghebbende ook niet geslaagd in het bewijs van de door hem bepleite waarde, en stelt zelf de waarde vast op € 96.000.