NTFR 2016/1068 - PPG heeft recht op aftrek van voorbelasting inzake algemene kosten; innemen nieuwe stellingen na prejudiciële beslissing in hoger beroep toegestaan
ECLI:NL:HR:2016:433, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 Belanghebbende, een belast presterende ondernemer, heeft de pensioenen van haar personeel ondergebracht in een afzonderlijke Stichting Pensioenfonds. Voor het beheer van deze pensioenen heeft zij kosten gemaakt. De daarop drukkende omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De inspecteur heeft die aftrek niet toegestaan. Na het stellen van prejudiciële vragen door Hof Arnhem-Leeuwarden (1 april 2014, nr. 11/00010 t/m 11/00014, NTFR 2014/1587) en beantwoording ervan door het HvJ (18 juli 2013, zaak C-026/12, NTFR 2013/1867) oordeelde het hof dat de voorbelasting aftrekbaar is, omdat de desbetreffende kosten naar zijn oordeel ‘algemene kosten’ van het bedrijf van belanghebbende zijn. In reactie op het arrest van het HvJ had de inspecteur nog nieuwe stellingen ingenomen, maar die zijn door het hof tardief verklaard. De Hoge Raad onderschrijft de beslissing van het hof dat het gaat om algemene kosten. Het hofoordeel dat sprake is van, kort gezegd, een rechtstreeks en onmiddellijk verband, acht de Hoge Raad cassatieproof. Volgens de Hoge Raad had het hof, echter niet zonder meer de nieuwe stellingen tardief mogen verklaren. Ook na het stellen van prejudiciële vragen mogen in beginsel, ook in hoger beroep, nieuwe stellingen of grieven worden ingebracht, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Met betrekking tot het subsidiaire beroep van de inspecteur op het BUA, dat louter van juridische aard is, is dat laatste niet het geval. De meer subsidiair aangevoerde nieuwe stelling van de inspecteur over compensatie is wel in strijd met een goede procesorde, omdat die stelling niet is uitgewerkt en nader feitenonderzoek zou vergen. De Hoge Raad behandelt zelf de subsidiaire stelling inzake toepassing van het BUA en wijst die stelling af. Het treffen van een pensioenregeling voor personeel vormt namelijk niet een door een werkgever verstrekte pensioenvoorziening als bedoeld in art. 1, lid 1, onderdeel c, BUA. Van relatiegeschenken of andere giften in de zin van art. 1, lid 1, onderdeel b en lid 2, BUA is evenmin sprake.