Aflevering 15

Gepubliceerd op 14 april 2016

NTFR 2016/1051 - Een fictie is geen werkelijkheid….

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 geschreven door mr. J.P van 't Hof
Een fictie is kort gezegd een niet op de werkelijkheid berustende voorstelling of beschouwing van zaken, veelal gehanteerd als uitgangspunt voor een gedragslijn of een bepaalde veronderstelling. In de fiscale regelgeving wordt in diverse wetten gebruikgemaakt van ficties, veelal op praktische gronden.

NTFR 2016/1052 - Vragen beantwoord over rapport Algemene Rekenkamer

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
De Belastingdienst heeft in verband met de uitvoering van een onderdeel van het Regeerakkoord extra geld gekregen voor de intensivering van het toezicht en de inning. De Rekenkamer heeft onderzocht of de Belastingdienst dat extra geld daaraan heeft besteed en wat dat heeft opgebracht. De conclusies uit het onderzoek zijn onder meer dat niet duidelijk is wat de opbrengst is van de investeringen die de Belastingdienst heeft gedaan, dat de Belastingdienst de verantwoordelijken binnen het Ministerie van Financiën niet heeft ingelicht over de uitvoering van de plannen en dat de Tweede Kamer alleen op hoofdlijnen is geïnformeerd. De minister van Financiën is het, zij het met een enkele nuancering, eens met de conclusies. De conclusies hebben geleid tot een aantal aanbevelingen. De behandeling van het rapport in de Tweede Kamer heeft vervolgens tot een aantal vragen geleid die de staatssecretaris van Financiën thans heeft beantwoord.

NTFR 2016/1053 - Wetsvoorstel gegevensverstrekking Belastingdienst aan woningverhuurders aangenomen

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
Het wetsvoorstel Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (gegevensverstrekking Belastingdienst) is op 29 maart 2016 door de Eerste Kamer aangenomen. De wet houdt verband met de inkomensverklaring van een huurder voor de inkomensafhankelijke huurverhoging. Op verzoek van de verhuurder verstrekt de Belastingdienst aan die verhuurder het huishoudinkomen van zijn huurder. Om eventuele misverstanden over de huidige wettekst te voorkomen, wordt buiten twijfel gesteld dat de Belastingdienst op verzoek van een verhuurder een inkomensverklaring moet verstrekken. Daarnaast wordt het eenvoudiger om verhuurders aan te spreken die in strijd met de wet een inkomensverklaring opvragen. De wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.

NTFR 2016/1056 - Huurrecht dat voor 11% zakelijk wordt gebruikt kan ondernemingsvermogen vormen

ECLI:NL:PHR:2016:108, datum uitspraak 23-02-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende woont met zijn gezin in een huurwoning. In een werkruimte in die woning die iets meer dan 11% van het woningoppervlak beslaat, drijft hij een onderneming in voorbereidende en ondersteunende werkzaamheden voor de bouwsector. In geschil is of belanghebbende ervoor kan kiezen zijn (gehele) huurrecht als ondernemingsvermogen aan te merken en dus de volledige huisvestingskosten in mindering kan brengen op zijn ondernemingswinst, onder gelijktijdige bijtelling, ex art. 3.19 Wet IB 2001, van een bedrag voor privégebruik van de niet-werkruimte. Met name is in geschil of het huurrecht, dat niet is geactiveerd, kan worden aangemerkt als ondernemingsvermogen.

NTFR 2016/1057 - Tweede Kamervragen over zzp’ers in de zorg beantwoord

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft, mede namens de minister van VWS en de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord naar aanleiding van een mediabericht dat zzp’ers niet langer in de zorg kunnen werken. De vragen hebben betrekking op de toepassing van de modelovereenkomsten die worden gebruikt in verband met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA). Anders dan de vragensteller veronderstelt, vormt de Wet kwaliteit klachten en geschillen Zorg (Wkkgz) volgens de staatssecretaris geen belemmering om als zzp’er in de zorg werkzaam te zijn, niet bij directe contractering en niet bij contractering via een (zorg)instelling. Wel moeten de feiten en omstandigheden tot de conclusie leiden dat buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Maar dat geldt voor alle sectoren in de economie.

NTFR 2016/1058 - Als scheepvaartintermediair ontvangen aanbrengcommissie is belast als resultaat uit overige werkzaamheden

ECLI:NL:HR:2016:586, datum uitspraak 08-04-2016, publicatiedatum 08-04-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
Belanghebbende is een gepensioneerd piloot en bezit 50% van de aandelen in H bv. H bv is beherend vennoot in de commanditaire vennootschappen J cv en K cv. In deze commanditaire vennootschappen worden twee motorschepen geëxploiteerd. H bv heeft deze schepen laten bouwen bij bv Scheepswerf N. In een in mei 2003 gesloten overeenkomst tussen belanghebbende (als scheepvaartintermediair) en de scheepswerf staat dat in de prijs die H bv betaalt voor bouw en levering van een schip (de werfprijs) een vergoeding voor aanbrengcommissie is begrepen van € 260.000, door de werf te betalen aan belanghebbende. In februari 2004 zijn twee soortgelijke overeenkomsten gesloten. De aanbrengcommissie bedraagt dan tweemaal € 156.733,50. Het bedrag van € 260.000 is door bv Scheepswerf N verrekend met de door H bv te betalen werfprijs. Belanghebbende heeft in 2003 geen aangifte IB/PVV gedaan en in 2004 heeft hij aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. Er is vervolgens een boekenonderzoek ingesteld naar de feitelijke woonplaats (Spanje of Nederland) van belanghebbende. Daarbij zijn vragen gesteld over de ‘commissiebetaling’. Aan belanghebbende zijn over 2003 en 2004 navorderingsaanslagen opgelegd. n hoger beroep is in geschil of ter zake van de (aanbreng)commissies sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. In confesso is inmiddels dat belanghebbende in de desbetreffende jaren woonachtig was in Nederland. Hof Arnhem-Leeuwarden (2 juni 2015, nrs. 14/00482 en 14/00483, NTFR 2015/2067) heeft overwogen dat de feiten geen andere conclusie toelaten dan dat belanghebbende in 2003 een vordering heeft verkregen van € 260.000 op (uiteindelijk) H bv en daarmee een bate heeft gehad. Voor dat geval is niet in geschil dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. De afwikkeling van deze vordering in latere jaren acht het hof niet van belang. Het enkele ontstaan van de vordering is voldoende om te spreken van resultaat. Voor 2004 heeft het hof overwogen dat uit de feiten volgt dat belanghebbende een vordering heeft gekregen op bv Scheepswerf N ter grootte van € 313.467. Bv Scheepswerf N heeft deze schuld, als onderdeel van een betaling van P bv aan bv Scheepswerf N, door middel van verrekening voldaan aan P bv, waarvan belanghebbende middellijk 50% aandeelhouder is. Belanghebbende heeft gesteld dat hij van P bv geen vergoeding heeft gevraagd. Het hof is van oordeel dat belanghebbende zich hiermee een voordeel van € 313.467 heeft laten ontgaan, dat in het onderhavige jaar bij hem moet worden belast. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2016/1061 - Voortgang wetsvoorstel Aanpassing fiscale eenheid

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag alsmede een nota van wijziging van het wetsvoorstel Aanpassing fiscale eenheid naar de Tweede Kamer gezonden. Tevens heeft hij een conceptbepaling inzake de voortzetting van een fiscale eenheid meegezonden. Deze bepaling zal worden opgenomen in het Besluit fiscale eenheid 2003. In de nota naar aanleiding van het verslag gaat de staatssecretaris in op de gemaakte keuze om het bestaande regime zo veel mogelijk te handhaven, en slechts waar de rechtspraak van het HvJ daartoe dwingt de regeling aan te passen. Hij handhaaft dat beleid. Vooralsnog wil de staatssecretaris niet serieus kijken naar een optie om de fiscale eenheid uit te kleden tot een minder vergaande regeling, die bijvoorbeeld slechts verliesoverdracht en/of beperkte reorganisatiemogelijkheden zou ondersteunen. De achtergrond hiervan is dat de geldende fiscale eenheid ook in het MKB veel wordt gebruikt en als nuttig wordt ervaren. Tevens vreest hij uitvoeringsproblemen voor de Belastingdienst als zou worden overgegaan tot een beperktere consolidatieregeling. De staatssecretaris is ook niet van plan om reeds nu de regeling aan te passen aan de gevolgen van het Groupe Steria-arrest (HvJ 2 september 2015, zaak C-386/14, NTFR 2015/2456), omdat nog niet duidelijk is waartoe de rechtspraak zal leiden. Verder gaat de staatssecretaris in op enkele technische vragen, waaronder de van de NOB afkomstige vragen. De nota van wijziging behelst een wijziging van de onderworpenheidseis ten aanzien van EU-tussen- en topmaatschappijen. Daarnaast wordt de regeling voor het al dan niet voortbestaan van de fiscale eenheid bij een herstructurering en wijziging van de samenstelling van een fiscale eenheid aangepast. Het uitgangspunt in de nieuwe regeling is dat de fiscale eenheid niet verbreekt als de fiscale eenheid niet zou zijn geëindigd indien de tussenmaatschappij of de topmaatschappij een in Nederland gevestigde gevoegde dochtermaatschappij respectievelijk moedermaatschappij was geweest. In andere gevallen verbreekt de fiscale eenheid, met dien verstande dat in het Besluit fiscale eenheid 2003 een verzachting van de gevolgen kan worden geboden. Hierop ziet ook de meegezonden conceptbepaling voor het Besluit fiscale eenheid 2003.

NTFR 2016/1062 - Nader commentaar NOB inzake wetsvoorstel Aanpassing fiscale eenheid

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
De NOB heeft een nader commentaar uitgebracht inzake het wetsvoorstel Aanpassing fiscale eenheid (34 323). De NOB reageert hierbij op de nota naar aanleiding van het verslag, de nota van wijziging en de concept-voorzettingsbepaling die naar de Tweede Kamer zijn gezonden. De Orde heeft nog enkele vragen en opmerkingen over de aanscherping van de bezitseis, de verplichting tot het sluiten van de boeken van een gekozen moedermaatschappij in een zuster-fiscale eenheid, de aanvang en het staken van een vaste inrichting, de nieuwe benadering bij wijziging van de structuur van een fiscale eenheid, verliesverrekening bij wijziging van de structuur, de toepassing van het voorgestelde art. 15ac, lid 8, Wet VPB 1969 en de samenloop me art. 13l Wet VPB 1969.

NTFR 2016/1066 - Eindarrest VDP Dental: geen aftrek omzetbelasting en invoer en intracommunautaire verwerving van tandprothesen zijn vrijgesteld

ECLI:NL:HR:2016:487, datum uitspraak 25-03-2016, publicatiedatum 25-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende verhandelt tandprothesen, zowel in het binnenland als binnen en buiten de EU. In cassatie (HR 1 maart 2013, nr. 10/04806, NTFR 2013/2481) is met betrekking tot het eerste kwartaal van 2006 – toen de wet nog niet geheel richtlijnconform was – aan de orde de vraag of belanghebbende met betrekking tot de binnenlandse, vrijgestelde leveringen van tandprothesen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Met betrekking tot het derde kwartaal van 2008 spitst het geschil in cassatie zich toe op de vraag of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd ter zake van de invoer en de intracommunautaire verwerving van tandprothesen. Omdat de Hoge Raad over het antwoord op deze vragen Unierechtelijke twijfels had, heeft hij de zaak voorgelegd aan het HvJ. Na beantwoording ervan door dit Hof (HvJ 26 februari 2015, zaak C-144/13, NTFR 2015/1357), wijst de Hoge Raad thans eindarrest. Nu belanghebbende met betrekking tot de door haar verrichte leveringen van tandprothesen de vrijstelling van omzetbelasting van art. 11, lid 1, onderdeel g, onder 1°, Wet OB 1968 heeft toegepast, kan zij niet met een beroep op de Zesde Richtlijn aanspraak maken op aftrek van de omzetbelasting die haar in rekening is gebracht ter zake van goederen en diensten die zij heeft gebruikt voor deze leveringen. Uit het arrest VDP volgt voorts dat de invoer en de intracommunautaire verwerving van de tandprothesen zijn vrijgesteld van omzetbelasting, aangezien de tandprothesen aan belanghebbende vanuit een derde land respectievelijk een lidstaat zijn geleverd door een tandarts of tandtechnicus.

NTFR 2016/1067 - Fiscale neutraliteit van kansspelen beoordelen vanuit gezichtspunt consument

ECLI:NL:HR:2016:476, datum uitspraak 25-03-2016, publicatiedatum 25-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Belanghebbende exploiteerde kansspelautomaten. Tot 1 juli 2008 waren met behulp van speelautomaten beoefende kansspelen niet vrijgesteld van omzetbelasting, terwijl kansspelen die aan een tafel onder leiding van een croupier worden beoefend, wel waren vrijgesteld. Belanghebbende moest dus over de opbrengsten uit de speelautomaten omzetbelasting voldoen. Belanghebbende betoogt dat daardoor het fiscaleneutraliteitsbeginsel is geschonden. Hof Den Bosch (25 juli 2014, nr. 12/00834, NTFR 2014/2426) heeft geoordeeld dat wat het roulettespel betreft sprake is van gelijksoortige dienstverrichtingen die met elkaar concurreren, zodat het neutraliteitsbeginsel in zoverre is geschonden. Met betrekking tot blackjack en poker is geen sprake van gelijksoortige dienstverrichtingen, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak omdat het hof ter beoordeling van de gelijksoortigheid een onjuist criterium heeft aangelegd. Bij die beoordeling gaat het erom of de onderscheiden categorieën kansspelen als zodanig vanuit het gezichtspunt van de consument verwisselbaar zijn. Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, is het type spel of de wijze waarop de spelbeoefening is ingericht, niet van belang.

NTFR 2016/1068 - PPG heeft recht op aftrek van voorbelasting inzake algemene kosten; innemen nieuwe stellingen na prejudiciële beslissing in hoger beroep toegestaan

ECLI:NL:HR:2016:433, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
Belanghebbende, een belast presterende ondernemer, heeft de pensioenen van haar personeel ondergebracht in een afzonderlijke Stichting Pensioenfonds. Voor het beheer van deze pensioenen heeft zij kosten gemaakt. De daarop drukkende omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De inspecteur heeft die aftrek niet toegestaan. Na het stellen van prejudiciële vragen door Hof Arnhem-Leeuwarden (1 april 2014, nr. 11/00010 t/m 11/00014, NTFR 2014/1587) en beantwoording ervan door het HvJ (18 juli 2013, zaak C-026/12, NTFR 2013/1867) oordeelde het hof dat de voorbelasting aftrekbaar is, omdat de desbetreffende kosten naar zijn oordeel ‘algemene kosten’ van het bedrijf van belanghebbende zijn. In reactie op het arrest van het HvJ had de inspecteur nog nieuwe stellingen ingenomen, maar die zijn door het hof tardief verklaard. De Hoge Raad onderschrijft de beslissing van het hof dat het gaat om algemene kosten. Het hofoordeel dat sprake is van, kort gezegd, een rechtstreeks en onmiddellijk verband, acht de Hoge Raad cassatieproof. Volgens de Hoge Raad had het hof, echter niet zonder meer de nieuwe stellingen tardief mogen verklaren. Ook na het stellen van prejudiciële vragen mogen in beginsel, ook in hoger beroep, nieuwe stellingen of grieven worden ingebracht, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Met betrekking tot het subsidiaire beroep van de inspecteur op het BUA, dat louter van juridische aard is, is dat laatste niet het geval. De meer subsidiair aangevoerde nieuwe stelling van de inspecteur over compensatie is wel in strijd met een goede procesorde, omdat die stelling niet is uitgewerkt en nader feitenonderzoek zou vergen. De Hoge Raad behandelt zelf de subsidiaire stelling inzake toepassing van het BUA en wijst die stelling af. Het treffen van een pensioenregeling voor personeel vormt namelijk niet een door een werkgever verstrekte pensioenvoorziening als bedoeld in art. 1, lid 1, onderdeel c, BUA. Van relatiegeschenken of andere giften in de zin van art. 1, lid 1, onderdeel b en lid 2, BUA is evenmin sprake.

NTFR 2016/1069 - Volgens A-G Ettema deelt het beheer van het vermogen van een pensioenfonds in de vrijstelling

ECLI:NL:PHR:2016:91, datum uitspraak 23-02-2016, publicatiedatum 15-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende beheert en belegt tegen een vergoeding het vermogen van Stichting Pensioenfonds. In geschil is of het beheer van pensioenvermogen in een ‘middelloonstelsel’ onder de vrijstelling voor ‘het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens’ als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel i, sub 3°, Wet OB 1968 valt. Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten van belanghebbende met betrekking tot het vermogen op zichzelf kunnen worden aangemerkt als ‘beheer’ als bedoeld in art. 11, lid 1, onderdeel i, sub 3°, Wet OB 1968 en art. 135, lid 1, onder g, Btw-richtlijn (hierna ook: de vrijstelling). De richtlijnbepaling stelt vrij ‘het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals omschreven door de lidstaten’. In dit geval doet zich de bijzonderheid voor dat toepassing van de Vrijstelling afhangt van de hoedanigheid van de instelling wiens vermogen wordt beheerd. De vraag moet worden beantwoord of Stichting Pensioenfonds – om wiens vermogen het gaat – als ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds’ kan worden beschouwd.

NTFR 2016/1072 - Besluit medische vrijstelling

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
Over de reikwijdte van medische btw-vrijstelling is in de afgelopen periode door verschillende rechterlijke instanties uitspraak gedaan. Op basis van deze rechtspraak heeft de staatssecretaris het besluit over deze vrijstelling aangepast.

NTFR 2016/1075 - Beantwoording Kamervragen over (verhuurderheffing bij) zeer kleine woningcorporaties

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
Minister Blok (Wonen en Rijksdienst) heeft Kamervragen beantwoord over de dertig woningcorporaties met minder dan driehonderd verhuureenheden (zeer kleine corporaties). De minister is niet voornemens de verhuurderheffing te schrappen voor kleine woningcorporaties. Bij de evaluatie van de verhuurderheffing zal hij aandacht besteden aan de positie van kleinere woningcorporaties. Ook zal hij bij de evaluatie ingaan op het effect van de vrijstelling in de verhuurderheffing van het huidige aantal van tien woningen.

NTFR 2016/1077 - Tijdstip sluiten koopovereenkomst vergelijkingsobjecten is bepalend voor WOZ-waardering

ECLI:NL:HR:2016:475, datum uitspraak 25-03-2016, publicatiedatum 25-03-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende is vastgesteld op € 322.000. Hof Den Haag (4 maart 2015, nr. 14/00562, NTFR 2015/1136) achtte de heffingsambtenaar met zijn taxatierapport geslaagd in zijn bewijslast inzake deze waardevaststelling. In dat rapport is volgens het hof terecht uitgegaan van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten op de datum van de notariële overdracht. De datum van het sluiten van de koopovereenkomst kan volgens het hof niet tot uitgangspunt worden genomen. De Hoge Raad oordeelt, onder verwijzing naar HR 29 januari 2016, nr. 14/04882, NTFR 2016/615 dat dit laatste oordeel onjuist is.

NTFR 2016/1082 - Bestuurdersaansprakelijkheid voor omzetbelastingschulden

ECLI:NL:HR:2016:40, datum uitspraak 15-01-2016, publicatiedatum 15-01-2016
Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de omzetbelastingschulden van een vennootschap waarvan hij bestuurder was. Deze schulden betreffen zowel belastingen die zijn aangegeven maar niet zijn voldaan, als belastingen die niet zijn aangegeven en voldaan. De aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden zonder dat belanghebbende daarvan vooraf op de hoogte was gesteld en zonder dat belanghebbende in de gelegenheid was gesteld zich daarover uit te laten. De Hoge Raad oordeelt dat Hof Arnhem Leeuwarden (23 april 2014, nr. 13/00260, NTFR 2014/1496) het verdedigingsbeginsel onjuist heeft toegepast. Dit beginsel geldt namelijk ook bij de aansprakelijkstelling voor verschuldigde omzetbelasting. Bovendien heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom de inspecteur zou hebben voldaan aan de verplichting om alle stukken over te leggen (art. 8:42 Awb). Wat betreft de nageheven omzetbelasting, die meer beloopt dan de belasting die was aangegeven, heeft het hof terecht de meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 toegepast. Verwijzing moet volgen. Daarvoor geeft de Hoge Raad nog enige vingerwijzingen over de toepassing van de meldingsregeling van art. 36 IW 1990.

NTFR 2016/1083 - Antwoorden op TK-vragen over automatische uitwisseling van rulings

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Tweede Kamerlid Omtzigt over de toevoeging van de automatische uitwisseling van rulings aan de Administratieve Bijstandsrichtlijn. Een wetsvoorstel tot implementatie van deze (wijzigings)richtlijn in de nationale wetgeving zal dit jaar aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De daadwerkelijke uitwisseling van informatie op basis van de richtlijn zal vanaf 1 januari 2017 plaatsvinden. Verder zullen vóór 1 januari 2018 ook de rulings worden uitgewisseld die in het verleden (vanaf 2012) zijn afgesloten. Rulings van vóór 1 april 2016 hoeven echter alleen te worden uitgewisseld indien deze zijn afgesloten met bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan € 40 miljoen. De richtlijn hanteert een brede en vormvrije invulling van het begrip ruling. Deze brede definitie betekent dat de Belastingdienst veel informatie over rulings zal moeten uitwisselen. Een nadere bepaling van de uitvoeringskosten zal aan de hand van de nationale wetgeving worden gemaakt. Nederland zal de informatie over rulings in het Engels verstrekken. Bij nadere vragen van een lidstaat zullen eventuele bijlagen, waaronder de ruling zelf, in de originele taal worden verstrekt. Dit is meestal Nederlands. Bij de uitwisseling van informatie worden belastingplichtigen niet individueel ingelicht. Wel kunnen belastingplichtigen op basis van de richtlijn en de nationale wetgeving weten welke informatie over met hen afgesloten rulings moet worden uitgewisseld.

NTFR 2016/1084 - Nederland zal aandringen op impact assessment als voorwaarde voor akkoord anti-ontgaansrichtlijn indien finaal voorstel ongewijzigde switch-overbepaling bevat

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
In zijn brief van 24 maart 2016 aan de voorzitter van de Tweede Kamer reageert de Staatssecretaris van Financiën op een motie van Kamerleden Neppérus, Omtzigt en Dijkgraaf. In deze motie wordt de regering verzocht de Europese Commissie te vragen om een impact assessment van de onderdelen in het Commissievoorstel van 28 januari 2016 voor een Anti-ontgaansrichtlijn die verder gaan dan de internationale afspraken die zijn gemaakt binnen OESO/G20-verband over de aanpak van grondslaguitholling en winstverschuiving door multinationals (Base Erosion and Profit Shifting – ‘BEPS’). De motie richt zich met name tot de onderdelen in het richtlijnvoorstel die de Nederlandse deelnemingsvrijstelling inperken, meer specifiek de switch-overbepaling.

NTFR 2016/1085 - Expert Group Europese Commissie rapporteert over fiscale hinderpalen voor natuurlijke personen binnen de EU

Aflevering 15, gepubliceerd op 14-04-2016 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Onlangs publiceerde de Europese Commissie op haar website twee rapporten van de Expert Group over de belastingheffing van natuurlijke personen binnen de EU. De Expert Group, een groep van onafhankelijke experts, was ingesteld om de Europese Commissie bij te staan in het vinden van oplossingen voor opgeworpen hindernissen door onderlinge verschillen tussen de belastingsystemen van de EU-lidstaten waar natuurlijke personen tegenaan lopen die binnen de interne markt grensoverschrijdende activiteiten ontplooien (werken, ondernemen, beleggen, studeren, sporten, optreden, pensioen genieten, schenken, erven). De bevindingen van de Expert Group zijn in twee rapporten neergelegd. Het ene rapport, getiteld ‘Ways to tackle cross-border tax obstacles facing individuals within the EU’, adresseert marktverstoringen door dispariteiten op het terrein van de directe belastingen van de lidstaten (inkomstenbelasting, loonbelasting, bronbelastingen). Het andere rapport, met de titel ‘Ways to tackle inheritance cross-border tax obstacles facing individuals within the EU’, gaat in op marktverstoringen door dispariteiten op het terrein van de successiebelastingen van de lidstaten. Discriminaties en belemmeringen die via de EU-verdragsvrijheden oplosbaar zijn, komen niet aan de orde. De rapporten richten zich op mismatches die leiden tot effectieve-belastingdrukverschillen tussen binnenlandse en grensoverschrijdende situaties (‘substantive tax problems’). Daarnaast wordt ingegaan op aangelegenheden van meer praktische en fiscaal-administratieve aard (‘procedural tax problems’). De rapporten belichten de posities van de lidstaten als thuislidstaat en als gast-/werklidstaat. Oplossingsrichtingen worden gezocht in onderlinge heffingsbevoegdheidverdeling, samenwerking en afstemming via zowel soft- als hard-law-coördinatiemaatregelen.