Aflevering 16

Gepubliceerd op 21 april 2016

NTFR 2016/1100 - Innovatiebox: weggegooid geld?

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 geschreven door prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
Fiscaal geld is stuurgeld, zo leerde mijn promotor en (inmiddels emeritus) hoogleraar L.G.M. Stevens mij. De overheid probeert met belastingheffing en belastingsubsidies de burger tot door de overheid wenselijk gedrag aan te zetten. Veelal wordt daarbij echter niet onderzocht of 1. een fiscale stimulans überhaupt wel nodig is, en 2. de fiscale maatregel daarbij wel het efficiëntste middel is. Ontnuchterend was wat mij betreft het proefschrift van M.J. Hoogeveen, De kwaliteit van de fiscale bedrijfsopvolgingswetgeving (Fiscaal wetenschappelijke reeks nr. 19, Sdu, Den Haag), die, althans voor mij, afdoende heeft aangetoond dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de erf- en schenkbelasting volstrekt onnodig is, laat staan de enorme hoogte van die faciliteit.

NTFR 2016/1101 - 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst aan de Tweede Kamer gestuurd. In een begeleidende brief heeft hij aangestipt waar de aandachtspunten voor de Belastingdienst liggen bij het veranderingsproces van de Investeringsagenda. Ook gaat hij in op het thema van deze halfjaarsrapportage en dat is de internationale invordering van belasting- en premieschulden.

NTFR 2016/1102 - Door ondernemer aangekocht terrein dat wordt verhuurd en ondergehuurd en gebruikt in onderneming is verplicht ondernemingsvermogen

ECLI:NL:HR:2016:477, datum uitspraak 25-03-2016, publicatiedatum 25-03-2016
Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende dreef aanvankelijk samen met zijn vader in maatschapsverband en later alleen een onderneming. De onderneming werd uitgeoefend op een door de vader van een derde gehuurd bedrijfsterrein dat vervolgens werd onderverhuurd aan de onderneming. Het terrein maakte deel uit van een groter complex van bedrijfsruimten en bedrijfsterreinen. In 1995 heeft belanghebbende het complex in eigendom verkregen. Het terrein en een ander terrein (terrein 2) op het complex heeft hij aan zijn vader verhuurd, die de terreinen voorts aan de maatschap heeft onderverhuurd. Sindsdien zijn beide terreinen gebruikt ten behoeve van de onderneming. In 2008 heeft belanghebbende het complex met winst verkocht. Anders dan de inspecteur, heeft Hof Den Bosch (6 november 2014, nr. 13/01102, NTFR 2015/624) geoordeeld dat de winst ter zake van de terreinen 1 en 2 niet is belast, omdat sprake is van verplicht privévermogen. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. In een geval als hier, waarin een belastingplichtige die een onderneming drijft een zelfstandig rendabel te maken gedeelte van een onroerende zaak na de aanschaffing ervan weliswaar verhuurt maar hij over dat gedeelte toch duurzaam kan blijven beschikken krachtens een overeenkomst van onderhuur en het feitelijk gebruikt ten behoeve van de door hem gedreven onderneming, dient namelijk het desbetreffende gedeelte van de onroerende zaak tot het ondernemingsvermogen van de belastingplichtige te worden gerekend. Aangezien de staatssecretaris zijn cassatieberoep heeft beperkt tot terrein 2, is het geschil na verwijzing beperkt tot een hernieuwde beoordeling van de vermogensetikettering van terrein 2 en de gevolgen daarvan voor de hoogte van de onderhavige aanslag.

NTFR 2016/1106 - Reactie op motie IBO-ZZP

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uitvoering gegeven aan een motie waarin het kabinet naar aanleiding van het IBO-ZZP wordt verzocht om op korte termijn met een eigen opvatting te komen over de wijze waarop op de arbeidsmarkt evenwichtiger verhoudingen tussen werknemers en zelfstandigen tot stand kunnen komen en daarbij de beleidsmaatregelen te geven die daarvoor zorg kunnen dragen.

NTFR 2016/1107 - Tweede Kamervragen beantwoord over de criteria gezag, arbeid en loon

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de criteria gezag, arbeid en loon. Anders dan de vragensteller vindt de staatssecretaris dat deze drie elementen duidelijk zijn geformuleerd in de wet en verder zijn verduidelijkt in civiele en fiscaalrechtelijke jurisprudentie. Door de vrijheid die partijen hebben bij het vormgeven van hun arbeidsrelatie ontstaan grensgevallen waarin de arbeidsrelatie niet eenvoudig is te duiden. Hiervoor is de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) bedoeld. In verband met deze wet kunnen partijen namelijk gebruikmaken van een modelovereenkomst of hun overeenkomst voorleggen aan de Belastingdienst. Verder komt in de Kamervragen het werken via een tussenpersoon aan de orde en legt de staatssecretaris uit dat er geen opting-in-regeling bestaat op grond waarvan men kan kiezen voor het ondernemerschap.

NTFR 2016/1108 - Commissie (Model)overeenkomsten Wet DBA ingesteld

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
Bij beleidsbesluit heeft de staatssecretaris van Financiën met ingang van 15 april 2016 een commissie ingesteld die tot taak heeft onderzoek te verrichten naar de juistheid van door de Belastingdienst beoordeelde (model)overeenkomsten. In dat verband toetst de Commissie (Model)overeenkomsten Wet DBA (Commissie) de door haar te beoordelen (model)overeenkomsten aan het huidige wettelijk kader. Naar aanleiding daarvan kan de Commissie aanbevelingen doen. De stukken die door of namens de Commissie worden vervaardigd, worden niet door de Commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de staatssecretaris uitgebracht. De Commissie moet haar eindrapport vóór 31 december 2016 aan de staatssecretaris uitbrengen en wordt binnen vier weken na het uitbrengen van het rapport ontbonden.

NTFR 2016/1109 - Brief over modelovereenkomsten voor zzp'ers in de zorg

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De staatssecretaris van VWS heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de modelovereenkomsten voor zzp’ers in de zorg. Aanleiding hiervoor was een signaal dat modelovereenkomsten voor deze zzp’ers werden afgewezen. Naast een uitleg over de toetsing van de Belastingdienst van de arbeidsrelatie gaat de staatssecretaris van VWS in op de modelcontracten. Hij meldt verder dat er 262 overeenkomsten zijn ingediend waarvan er 192 nog in behandeling zijn en herhaalt dat iedereen die vóór 1 februari 2016 een overeenkomst heeft voorgelegd aan de Belastingdienst, uiterlijk voor de inwerkingtreding van de Wet DBA een oordeel van de Belastingdienst krijgt. Dit geldt ook voor de beoordelingen in de zorg.

NTFR 2016/1114 - Belastingplichtige en de koning zijn geen gelijke gevallen

ECLI:NL:HR:2016:423, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende is aangeslagen voor de IB/PVV. Hij maakt op grond van het gelijkheidsbeginsel aanspraak op de vrijstelling van de heffing van IB/PVV, zoals die geldt voor bepaalde leden van het Koninklijk Huis. Onder verwijzing naar de conclusie van de advocaat-generaal (18 december 2015, nr. 15/02213, NTFR 2016/329) verwerpt de Hoge Raad de stelling van belanghebbende dat het gelijkheidsbeginsel dan wel het discriminatieverbod is geschonden. Ook geeft de Hoge Raad geen gehoor aan het verzoek van belanghebbende om vragen te stellen aan het HvJ over de interpretatie van het Handvest. In onderhavige zaak is immers niet het recht van de Unie aan de orde.

NTFR 2016/1117 - Deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op wegens wanprestatie ontvangen vergoeding

ECLI:NL:RBGEL:2016:1527, datum uitspraak 17-03-2016, publicatiedatum 17-03-2016
Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van mr. dr. W.R. Kooiman
Belanghebbende, X bv, is internationaal actief in de verzekeringsbranche en is opgericht door een aantal Europese verzekeraars met de bedoeling belangen te verwerven in verzekeraars in landen waarin de onderneming een beperkt marktaandeel heeft. In 1999 heeft belanghebbende een overeenkomst (SPA) gesloten met de State Treasury of the Republic of Poland (RoP) ter verwerving van een participatie in een staatverzekeringsmaatschappij (I). Na wrijving met de RoP wordt uiteindelijk een first addendum (FA) op de SPA gesloten. Met de RoP hebben onderhandelingen plaatsgevonden over een beursgang en de verwerving van een groter pakker aandelen in I. Daartoe is een second addendum (SA) op de SPA gesloten. Na het aantreden van een nieuwe Poolse regering wijzigt het Poolse privatiseringsbeleid. Op grond van een clausule in de SA is de SA komen te vervallen. Belanghebbende is vervolgens een arbitrageprocedure onder het Bilaterale Investeringsverdrag Nederland/Polen (BIT) gestart. Het tribunaal oordeelt dat de RoP het BIT heeft geschonden. Op verzoek van partijen is de vervolgprocedure opgeschort voor overleg. Dit heeft op 1 oktober 2009 geleid tot het sluiten van de Settlement and Divestment Agreement (S&DA). Belanghebbende ontvangt op grond van het S&DA voor het afstand doen van haar rechten een bedrag van € 1,16 miljard, bestaande uit € 860 miljoen aan superdividend dat voortvloeit uit het kortlopend vruchtgebruik op een deel van de aandelen die worden gehouden door RoP en € 300 miljoen aan gegarandeerde verkoopopbrengst op een door RoP gehouden pakket aandelen I. Op grond van de S&DA verplicht belanghebbende zich tevens haar belang van 33% in I te verminderen. Als gevolg van de verkoop van dit belang heeft belanghebbende een bedrag van ongeveer € 2,8 miljard ontvangen, dat volgens beide partijen onder de deelnemingsvrijstelling valt. Het bedrag bestaat uit dividend en verkoopwinst ter zake van de afbouw van het gehele belang, waarvan belanghebbende juridisch en/of economisch eigenaar is. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op het bedrag van € 1,16 miljard, omdat belanghebbende deze vergoeding heeft ontvangen op grond van wanprestatie.

NTFR 2016/1118 - Pensioenfonds is niet vrijgesteld van vennootschapsbelasting

ECLI:NL:PHR:2016:173, datum uitspraak 22-03-2016, publicatiedatum 01-04-2016
Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende is een pensioenfonds (stichting) verbonden aan een bv. Tussen negen en zestien werknemers van die bv bouwden in 2009 t/m 2013 bij belanghebbende pensioen op over het variabele deel van hun loon. Sinds 1 januari 2009 beheert de bv het vermogen van belanghebbende. Tot 1 januari 2011 betaalde belanghebbende een prestatiegerelateerde vergoeding aan de bv. Vanaf die datum delen zij de winst, hetgeen tot significant groter voordeel dan voorheen voor de bv leidt. Belanghebbende houdt zich met behulp van de bv bezig met cash & carry-dividendarbitrage. Belanghebbende heeft daarmee in 2010-2012 voor een pensioenfonds ongebruikelijk grote voordelen behaald. Haar verdienmodel steunt voornamelijk op het uitgangspunt dat zij is vrijgesteld van vennootschapsbelasting en daarom restitutie van buitenlandse (voornamelijk Belgische) dividendbelasting kan vragen die ingehouden is op door haar genoten dividenden.

NTFR 2016/1122 - Belanghebbende heeft geen recht op wettelijke rentevergoeding over te vergoeden heffingsrente

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft Hof Den Haag aan belanghebbende teruggaaf van btw verleend. Bij kennisgevingen van 4 oktober 2013 heeft de inspecteur hieraan uitvoering gegeven. Bij brieven van 17 oktober 2013 heeft belanghebbende tegen deze kennisgevingen bezwaar gemaakt voor zover daarin geen heffingsrentevergoeding is toegekend. Zij verzocht daarbij voorts om vergoeding van wettelijke rente over de door de inspecteur verschuldigde heffingsrente alsmede om een proceskostenvergoeding voor het bezwaar. Bij beschikkingen van 25 oktober 2013 heeft de inspecteur de te vergoeden heffingsrente vastgesteld op € 251 en € 99. Bij brief van 28 oktober 2013 heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt. Op 26 mei 2014 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend. Rechtbank Den Haag (21 augustus 2014, nrs. 14/2729 t/m 14/2732) en Hof Den Haag (1 mei 2015, nrs. 14/01467 t/m 14/01469, NTFR 2015/2314) hebben de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens de Hoge Raad hebben de feitenrechters juridische steken laten vallen. De cassatierechter zet uiteen dat:

NTFR 2016/1131 - Aansprakelijkstelling op grond van art. 40 IW 1990 ziet ook op rechtspersonen

ECLI:NL:HR:2016:582, datum uitspraak 08-04-2016, publicatiedatum 08-04-2016
Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende, een bv, was tot 31 juli 2007 enig aandeelhouder en bestuurder van A bv. A bv had in maart 2007 een boekwinst behaald bij de verkoop van een pand. Na deze verkoop heeft belanghebbende het bedrag van de boekwinst in rekening-courant bij A bv opgenomen. Op 31 juli 2007 heeft belanghebbende de aandelen in A bv verkocht aan F bv. De koopsom is gedeeltelijk voldaan door overname van de schuld in rekening-courant. Eveneens op 31 juli 2007 heeft A bv onroerende zaken gekocht van een concernvennootschap. Op deze zaken rustten op dat moment al hypotheken en beslagen ten behoeve van schuldeisers van een concernvennootschap. In 2008 zijn de onroerende zaken door de hypotheekhouder executoriaal verkocht. Aan A bv is een aanslag VPB 2007 opgelegd, waarin de boekwinst op het pand is begrepen. Deze aanslag is niet betaald, waarna belanghebbende aansprakelijk is gesteld op grond van art. 40 IW 1990. Onder verwijzing naar HR 16 oktober 2015, nr. 14/02700, NTFR 2015/2975 overweegt de Hoge Raad dat ook rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond van art. 40 IW 1990. Hof Arnhem-Leeuwarden (18 november 2014, nr. 14/00209, NTFR 2015/596) had verder geoordeeld dat belanghebbende ten tijde van de vervreemding van de aandelen niet wist of behoorde te weten dat de koper door het verrichten van buiten de normale bedrijfsuitoefening liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheid van de ontvanger illusoir zou maken. Ook om die reden zag het hof aanleiding de aansprakelijkstelling te vernietigen. De Hoge Raad acht zonder nadere toelichting onbegrijpelijk dat de aankoop van onroerende zaken door A bv terwijl daarop een hypotheekrecht was gevestigd, niet voldoende zou zijn voor de conclusie dat het vermogen van A bv is verminderd door handelingen die liggen buiten de normale bedrijfsuitoefening van A bv. Verder had het hof niet als vaststaand tussen partijen mogen aannemen dat het vermogen van A bv na de aandelenoverdracht niet is verminderd door toedoen van belanghebbende. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2016/1133 - Wijzigingsprotocol belastingverdrag met Duitsland ter stilzwijgende goedkeuring aan parlement voorgelegd

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De minister van Buitenlandse Zaken heeft het op 11 januari 2016 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Duitsland, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. Zie NTFR 2016/673 voor de ondertekening van dit protocol. De belangrijkste (inhoudelijke) wijziging betreft een herziening van de toewijzing van het heffingsrecht ter zake van inkomsten genoten door werknemers die werkzaam zijn aan boord van een schip of luchtvaartuig in het internationale verkeer (art. 14). De overige wijzigingen zijn voornamelijk van technische of verduidelijkende aard, en hebben onder meer betrekking op: de uitdrukkingen ‘Duitsland’ onderscheidenlijk ‘Nederland’ (art. 3), het begrip ‘vaste inrichting’ (art. 5), zeevaart, binnenvaart en luchtvervoer (art. 8), vermogenswinsten behaald met de vervreemding van aandelen in onroerende zaaklichamen (art. 13), en pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen (art. 17).

NTFR 2016/1134 - Wijzigingsprotocol belastingverdrag met Indonesië ter stilzwijgende goedkeuring aan parlement voorgelegd

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De minister van Buitenlandse Zaken heeft het op 30 juli 2015 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Indonesië, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. Zie NTFR 2015/2457 voor de ondertekening van dit protocol. Met dit protocol wordt de vrijstelling van bronstaatheffing voor interest die wordt betaald op leningen met een looptijd van langer dan twee jaar en voor interest die wordt betaald in verband met de verkoop op afbetaling van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting (handelskredieten), vervangen door een bronheffing van 5%. Verder wordt het bronheffingstarief van 10% op dividenden uit het huidige verdrag vervangen door een tarief van 5% op deelnemingsdividenden (bij een belang van ten minste 25%), van 10% voor erkende pensioenfondsen en van 15% voor overige dividenden. Daarnaast wordt met dit protocol onder meer het artikel inzake de uitwisseling van inlichtingen geactualiseerd en wordt een bepaling inzake bijstand bij invordering aan het verdrag toegevoegd.

NTFR 2016/1135 - Beantwoording Tweede Kamervragen over Protocol tot wijziging belastingverdrag met Indonesië

Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van de Tweede Kamer over het ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegde Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Indonesië. In de antwoorden wordt onder meer in algemene zin ingegaan op de praktische gevolgen van de nieuw afgesproken tarieven voor bronheffingen op dividenden en op de verhouding tot het verdragsbeleid, op de toepassing door Indonesië van het huidige verdrag en op de positie van Indonesië als ontwikkelingsland. Verder wordt aangegeven dat er binnen afzienbare tijd gesprekken met Indonesië zullen plaatsvinden over een additioneel wijzigingsprotocol waarin een antimisbruikbepaling zal worden opgenomen en wordt ingegaan op de stand van zaken rond de (her)onderhandelingen van de belastingverdragen met de 23 ontwikkelingsladen over het opnemen van een antimisbruikbepaling.