NTFR 2016/1131 - Aansprakelijkstelling op grond van art. 40 IW 1990 ziet ook op rechtspersonen
ECLI:NL:HR:2016:582, datum uitspraak 08-04-2016, publicatiedatum 08-04-2016
Aflevering 16, gepubliceerd op 21-04-2016 met annotatie van mr. R.B.H. BeuneBelanghebbende, een bv, was tot 31 juli 2007 enig aandeelhouder en bestuurder van A bv. A bv had in maart 2007 een boekwinst behaald bij de verkoop van een pand. Na deze verkoop heeft belanghebbende het bedrag van de boekwinst in rekening-courant bij A bv opgenomen. Op 31 juli 2007 heeft belanghebbende de aandelen in A bv verkocht aan F bv. De koopsom is gedeeltelijk voldaan door overname van de schuld in rekening-courant. Eveneens op 31 juli 2007 heeft A bv onroerende zaken gekocht van een concernvennootschap. Op deze zaken rustten op dat moment al hypotheken en beslagen ten behoeve van schuldeisers van een concernvennootschap. In 2008 zijn de onroerende zaken door de hypotheekhouder executoriaal verkocht. Aan A bv is een aanslag VPB 2007 opgelegd, waarin de boekwinst op het pand is begrepen. Deze aanslag is niet betaald, waarna belanghebbende aansprakelijk is gesteld op grond van art. 40 IW 1990. Onder verwijzing naar HR 16 oktober 2015, nr. 14/02700, NTFR 2015/2975 overweegt de Hoge Raad dat ook rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond van art. 40 IW 1990. Hof Arnhem-Leeuwarden (18 november 2014, nr. 14/00209, NTFR 2015/596) had verder geoordeeld dat belanghebbende ten tijde van de vervreemding van de aandelen niet wist of behoorde te weten dat de koper door het verrichten van buiten de normale bedrijfsuitoefening liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheid van de ontvanger illusoir zou maken. Ook om die reden zag het hof aanleiding de aansprakelijkstelling te vernietigen. De Hoge Raad acht zonder nadere toelichting onbegrijpelijk dat de aankoop van onroerende zaken door A bv terwijl daarop een hypotheekrecht was gevestigd, niet voldoende zou zijn voor de conclusie dat het vermogen van A bv is verminderd door handelingen die liggen buiten de normale bedrijfsuitoefening van A bv. Verder had het hof niet als vaststaand tussen partijen mogen aannemen dat het vermogen van A bv na de aandelenoverdracht niet is verminderd door toedoen van belanghebbende. Verwijzing moet volgen.