Aflevering 14

Gepubliceerd op 7 april 2016

NTFR 2016/1008 - Rechtspraak en literatuur

Aflevering 14, gepubliceerd op 07-04-2016 geschreven door mr. L.J.A. Pieterse
Over de manier waarop de rechter, in het bijzonder de Hoge Raad, tot zijn beslissing komt, een kwestie van rechtsvinding dus, is veel geschreven, maar eigenlijk niet veel bekend. Dat klinkt enigszins paradoxaal, en dat is het misschien ook wel. De buitenwereld zal het namelijk moeten doen met de beslissing zoals zij naar buiten is gebracht en de verantwoording daarvan, die voornamelijk zal bestaan uit de motivering van de beslissing. Daaruit valt voor de lezer van arresten, de gebruiker, het nodige en soms veel meer dan dat, af te leiden. Zo verwijst de Hoge Raad, om een voorbeeld te geven, steeds vaker (openlijk) naar eerder gewezen rechtspraak (precedenten).Zie daarover geschrift nr. 255 van de Vereniging voor Belastingwetenschap: De belastingkamer van de Hoge Raad. Verleden, heden en toekomst – een verkenning, par. 5.8. Ook verschijnen geregeld arresten waarin de van oudsher gevolgde gedecideerde betoogtrant is verlaten en zelfs sporen van twijfel zichtbaar zijn, waaruit de lezer kan opmaken dat de beslissing ook anders had kunnen uitvallen. Een enkele keer, ook dat komt voor, verwijst de hoogste rechter naar opvattingen in de literatuur, de voor vakgenoten bestemde geschriften, maar eigenlijk alleen in de spaarzame gevallen dat hij zich daartegen afzet, bijvoorbeeld omdat een arrest in zijn ogen verkeerd wordt begrepen. De Hoge Raad maakt dan duidelijk dat de articulatie van het recht zoals die in bepaalde gremia plaatsvindt, niet de zijne is.J.B.M. Vranken, Mr. C. Assers, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen deel. Een synthese, Kluwer, Deventer, 2014, nr. 98. Doorgaans gebeurt dat met de overweging ‘anders dan in de literatuur (…) wel is aangenomen’HR 14 juni 2002, nr. 36.453, NTFR 2002/854, r.o. 3.3 (‘Anders dan in de literatuur uit het arrest (…) wel is afgeleid (…)’); HR 14 september 2012, nr. 11/02105, NTFR 2012/2326, r.o. 3.3 (‘anders dan wel is afgeleid uit de (…) arresten van de Hoge Raad’) en HR 25 november 2011, nr. 08/05323, NTFR 2011/2722, r.o. 3.3.5 (‘Anders dan in de literatuur die naar aanleiding van het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad (…) wel is aangenomen, moet voor de lening als geheel worden beoordeeld of sprake is van een onzakelijke lening’). of met formuleringen van gelijke strekking (‘anders dan uit het arrest (…) zou kunnen worden afgeleid’HR 10 juli 2015, nr. 13/04421, NTFR 2015/2004, r.o. 2.3.2. Zie in deze zin ook HR 26 juni 2015, nr. 13/04127, NTFR 2015/2074 (‘anders dan uit dit arrest zou kunnen worden afgeleid’). Een voorzichtiger (?) formulering komt voor in HR 28 februari 2014, nr. 12/03526, NTFR 2014/911 (‘anders dan daaruit wellicht kan worden afgeleid’).). Om dat te doen, om deze overweging(en) te gebruiken, soms ook om te preciseren hoe een eerdere beslissing moet worden opgevat,Een zodanige nadere uitleg, verduidelijking en/of contextualisering, kan niet altijd een geslaagde operatie worden genoemd. Zie A.O. Lubbers, ‘En ook de Belastingkamer ging de hei op’ (Opinie), NTFR 2003/528. moet wel een geschikte zaak voorhanden zijn. In voorkomende gevallen kan het gerezen misverstand, het misverstaan, worden weggenomen via een overweging ten overvloede. Als ook dat niet mogelijk is, en het niet aanvaardbaar is de onduidelijkheid te laten voortbestaan, kan het aangewezen zijn dat de Hoge Raad (ambtshalve) een interpreterende uitspraak wijst,Zie in deze zin: H.J. Snijders, ‘Uitleg van rechterlijke uitspraken’, WPNR 2007/6709, par. 9 en L.J.A. Pieterse, ‘Duiding van rechterlijke uitspraken, een suggestie’ (Opinie), NTFR 2013/572. maar dat is tot op heden nog niet voorgekomen. Maar, om terug te keren naar literatuurverwijzingen, de Hoge Raad doet – anders dan sommige feitenrechtersIn de feitenrechtspraak zijn namelijk wel voorbeelden van literatuurverwijzingen te vinden. Zo wijst Geppaart in zijn proefschrift op verschillende gevallen (Ch.P.A. Geppaart, Fiscale rechtsvinding, FED, Deventer 1965, de voetnoten 337 t/m 340 op p. 271). Zie ook: Hof Den Haag 31 mei 1957, nr. 1957-05-31, BNB 1957/329 en – recenter – ook: Hof Den Haag 25 november 2004, nr. 03/01543, NTFR 2005/432, r.o. 6.6 t/m 6.9, waarin standpunten van auteurs worden vermeld, al spelen deze standpunten in de motivering van de beslissing hoegenaamd geen rol van betekenis; Hof Den Bosch 28 juni 2007, nr. 05/00409, NTFR 2007/1564, r.o. 4.2.3; Rechtbank Breda 8 juli 2011, nr. 11/1531, NTFR 2012/313, r.o. 4.13, waarin de rechtbank wijst op een analyse van een arrest van de Hoge Raad door M.W.C. Feteris (‘De suppletiebetaling: wettelijke plicht of een stille dood?’, WFR 2007/887). Zie verder ook Rechtbank Haarlem 30 augustus 2012, nrs. 11/3101 en 11/3102, NTFR 2012/2216, r.o. 5.12. Een ander voorbeeld verschaft: Rechtbank Breda 25 januari 2013, nr. 08/3146, FutD 2013-0613, r.o. 2.13, waarin wordt verwezen naar een annotatie van B.W.N. de Waard, opgenomen in AB 2011/341.– niet expliciet een beroep op (een concreet product uit) de literatuur,Zie voor een uitzondering: HR 28 november 1990, nr. 26.752, BNB 1991/75, waarin de Hoge Raad ‘het van de zijde van de Vereniging voor Belastingwetenschap tegen de voorgestelde bepaling gemaakte bezwaar’ in zijn overwegingen betrekt (r.o. 4.5). en treedt evenmin kenbaar in dialoog met de (wetenschappelijke) literatuur, anders dan op de hiervoor genoemde wijze.

NTFR 2016/1014 - Regeling Groenprojecten 2016

Aflevering 14, gepubliceerd op 07-04-2016
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Financiën hebben de Regeling Groenprojecten 2016 gepubliceerd. De Regeling Groenprojecten 2016 (de Regeling) vervangt per 1 april 2016 de Regeling Groenprojecten 2010. De Regeling geeft een omschrijving van de projecten die voor een zogeheten groenverklaring in aanmerking kunnen komen. Verder zijn er regels in opgenomen voor de aanwijzing van dergelijke projecten. De Regeling is van belang voor de kwalificatie van groenprojecten, waarin aangewezen groenfondsen kunnen investeren of waar ze geld aan kunnen lenen. Particulieren die deelnemen in een aangewezen groenfonds hebben recht op een vrijstelling in box 3.

NTFR 2016/1016 - Geen aftrek voor omzetbelasting die betrekking heeft op terbeschikkingstelling van sportaccommodaties om niet door gemeente

ECLI:NL:HR:2016:424, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 14, gepubliceerd op 07-04-2016 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende, een gemeente, heeft verscheidene binnensportaccommodaties in eigendom. Zij stelt deze accommodaties tijdens schooltijden om niet ter beschikking aan basisscholen. Voorts stelt belanghebbende deze accommodaties tegen vergoeding beschikbaar aan scholen in het voortgezet onderwijs, sportverenigingen, bedrijven en particulieren. Belanghebbende claimt aftrek van alle omzetbelasting die haar in rekening is gebracht op aan haar verrichte leveringen van goederen, niet zijnde investeringsgoederen, en diensten. Hof Arnhem-Leeuwarden (27 januari 2015, nrs. 14/00520 en 14/00521, NTFR 2015/1352) heeft die claim echter niet gehonoreerd. Het hof heeft daartoe overwogen dat er geen sprake is van één economische activiteit van belanghebbende. De terbeschikkingstelling aan basisscholen is een zelfstandige handeling waarvoor geen vergoeding is bedongen. In zoverre is geen sprake van een economische activiteit. Dit betekent volgens het hof dat slechts die omzetbelasting aftrekbaar is die betrekking heeft op de kosten verbonden aan de terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties tegen vergoeding. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2016/1021 - BPM-afschrijvingsmethode kan in bezwaar niet worden gewijzigd, nu aantal kilometers op later tijdstip niet meer kan worden nagegaan

ECLI:NL:HR:2016:421, datum uitspraak 18-03-2016, publicatiedatum 18-03-2016
Aflevering 14, gepubliceerd op 07-04-2016 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een gebruikte personenauto vanuit een andere lidstaat naar Nederland overgebracht. In de aangifte BPM heeft belanghebbende voor het berekenen van de afschrijving gekozen voor toepassing van de wettelijke afschrijvingstabel. In bezwaar heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van de XRAY-koerslijst, waardoor een teruggaaf van BPM zou volgen. Hof Den Haag (25 juli 2014, nr. 13/01190, NTFR 2014/2432) heeft geoordeeld dat op grond van art. 10, lid 7, Wet BPM (tekst 2012) het niet mogelijk is om na het doen van de aangifte in de bezwaar- of de beroepsfase alsnog een andere afschrijvingsmethode te kiezen, of uit te gaan van gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt. Volgens de Hoge Raad is dit oordeel niet juist. Art. 10, lid 7, derde volzin, Wet BPM staat niet eraan in de weg om in bezwaar of beroep te kiezen voor een andere afschrijvingsmethode dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan of een beroep te doen op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de BPM, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. In de door belanghebbende in bezwaar toegepaste XRAY-koerslijst is een substantieel aantal kilometers vermeld, te weten 20.879, waarvan op een later tijdstip niet meer kan worden nagegaan of dit overeenkomt met het aantal kilometers dat de auto op het tijdstip van voldoening op aangifte heeft afgelegd. Reeds hierom kan op basis van de bij het bezwaarschrift overgelegde gegevens niet worden aangenomen dat het in de aangifte, met toepassing van de wettelijke afschrijvingstabel bepaalde afschrijvingspercentage van 25 te laag is geweest.

NTFR 2016/1025 - Verzuim informatie te verstrekken over buitenlandse bankrekening schort termijn uitspraak op bezwaar niet op

Aflevering 14, gepubliceerd op 07-04-2016 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Naar aanleiding van informatie van een tipgever is de inspecteur ervan op de hoogte geraakt dat belanghebbende voor de fiscus verzwegen bankrekeningen zou aanhouden in Luxemburg. Belanghebbende heeft desgevraagd geen (volledige) openheid van zaken verschaft. In een eerdere civiele procedure is hij door de voorzieningenrechter veroordeeld om alle informatie dienaangaande aan de inspecteur te verstrekken Belanghebbende heeft weliswaar bepaalde informatie verstrekt, maar volgens de inspecteur onvoldoende.

NTFR 2016/1026 - Ook in verzetprocedure kan nog een verzoek om immateriëleschadevergoeding worden gedaan

Aflevering 14, gepubliceerd op 07-04-2016 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak in het kader van een vereenvoudigde behandeling niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de gronden. Deze beslissing is bij uitspraak op verzet bekrachtigd. Daarbij heeft de verzetrechter tevens geoordeeld dat het beroep ook niet-ontvankelijk is wegens te late indiening van het beroepschrift. Het door belanghebbende voor het eerst in de verzetprocedure gedane verzoek om een immateriëleschadevergoeding is afgewezen door de rechtbank (Rechtbank Gelderland 2 juni 2015, nr. 12/3247) omdat belanghebbende daartoe eerder in de procedure een verzoek had moeten indienen. Onder verwijzing naar HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, NTFR 2016/752 oordeelt de Hoge Raad dat die beslissing niet juist. Ook in de verzetprocedure kan namelijk nog een verzoek om immateriëleschadevergoeding worden gedaan. De klachten over de niet-ontvankelijkheid worden afgedaan onder verwijzing naar art. 81, lid 1, Wet RO.