Aflevering 44

Gepubliceerd op 3 november 2016

NTFR 2016/2598 - Werkgroep presenteert voorstel voor nieuwe regeling personenvennootschappen

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 geschreven door dr. A. Rozendal
Een personenvennootschap moet voor alle categorieën gebruikers een gebruiksvriendelijke rechtsvorm zijn, die zo veel mogelijk tegemoetkomt aan de behoeften die in de praktijk leven. Dit is een belangrijke conclusie uit het rapport Modernisering personenvennootschappen dat minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) op 26 september jl. in ontvangst heeft genomen.

NTFR 2016/2600 - Rekenleeftijd voor maximale fiscale pensioenopbouw aangepast

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Het Ministerie van Financiën heeft gereageerd op de nieuwe raming van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van de macro gemiddelde levensverwachting. Het ministerie bericht dat als gevolg van de gestegen levensverwachting de pensioenrichtleeftijd met ingang van 1 januari 2018 zal worden verhoogd van 67 naar 68 jaar. De pensioenrichtleeftijd is een rekenleeftijd die wordt gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse maximaal toegestane fiscale pensioenopbouw. De pensioenrichtleeftijd is gekoppeld aan de gemiddelde resterende levensverwachting van de Nederlandse bevolking. De verhoging van de pensioenrichtleeftijd gaat in per 1 januari 2018 en heeft geen invloed op de fiscale pensioenopbouw voor die datum.

NTFR 2016/2601 - Art. 3.29 Wet IB 2001 verhindert verplichte vrijval soortgelijke (pensioen)verplichting niet

ECLI:NL:HR:2016:2338, datum uitspraak 14-10-2016, publicatiedatum 14-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 met annotatie van M.A.H. Reimert
De dga van belanghebbende heeft een ontslagvergoeding ondergebracht in belanghebbende als koopsom voor een stamrecht. Bij stamrechtovereenkomst heeft de dga drie uitkeringen bedongen. Ultimo 2009 resteerde een levenslange uitkering van € 15.963 per jaar aan de dga, ingaande in 2015, en na zijn overlijden uit te betalen aan zijn partner tot haar overlijden. Volgens de stamrechtovereenkomst kan ‘het recht op periodieke uitkeringen (…) worden omgezet in een ander fiscaal toegestaan stamrecht’. Ultimo 2009 heeft belanghebbende de stamrechtverplichting gewaardeerd op € 243.266 (rekenrente 3%). Volgens de inspecteur moet op grond van art. 3.29 Wet IB 2001 een rekenrente van 4% worden gehanteerd. De waarde van de stamrechtverplichting is door hem vastgesteld op € 210.999. Hof Den Haag (16 juni 2015, nr. 14/00848, NTFR 2015/2255) heeft geoordeeld dat art. 3.29 Wet IB 2001 van toepassing is, omdat sprake is van een ‘soortgelijke verplichting’ als bedoeld in dat artikel. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Het hof heeft verder geoordeeld dat reeds bij het passiveren van de stamrechtverplichting moet worden uitgegaan van art. 3.29 Wet IB 2001, hetgeen betekent dat (ook) ten tijde van het passiveren van de stamrechtverplichting moet worden uitgegaan van een verplichting van € 210.999. Voor een gedeeltelijke vrijval van de stamrechtverplichting in de periode tussen het aangaan van die verplichting en het einde van het onderhavige jaar bestaat volgens het hof geen grond. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad onjuist. Art. 3.29 Wet IB 2001 is volgens de Hoge Raad in zijn werking beperkt tot de waardering van pensioenverplichtingen en andere soortgelijke verplichtingen in het kader van de jaarwinstbepaling. De in de Wet IB 2001 neergelegde systematiek inzake de jaarwinstbepaling staat niet eraan in de weg dat een gedeelte van een tegen de waarde in het economische verkeer aangegane pensioenverplichting of een soortgelijke verplichting verplicht ten gunste van de winst vrijvalt.

NTFR 2016/2603 - Heeft gekochte landbouwgrond eenzelfde economische functie als onder voorbehoud van pacht verkochte grond?

ECLI:NL:HR:2016:2092, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende drijft een akkerbouwbedrijf. Zij heeft grond onder voorbehoud van een pachtrecht verkocht aan haar zoons voor € 362.000. De inspecteur heeft de verkoopprijs gecorrigeerd naar € 1,8 miljoen, zijnde de waarde in het economische verkeer vrij van pacht. Hof Den Haag (9 september 2015, nr. 15/00179, NTFR 2016/723) heeft geoordeeld dat het bedrag van de winstcorrectie kan worden toegevoegd aan de herinvesteringsreserve. Het hof heeft daarbij overwogen dat daaraan niet afdoet dat belanghebbende bij de verkoop van de grond het recht van pacht heeft voorbehouden. In cassatie betoogt de staatssecretaris dat de door belanghebbende aangekochte gronden niet kunnen gelden als een herinvestering ter vervanging van de door belanghebbende verkochte grond, omdat bij de verkoop een pachtrecht is voorbehouden, waardoor bij de aankoop van niet verpachte grond sprake is van een uitbreidingsinvestering. Dit betoog slaagt. Als het hof ervan is uitgegaan dat onder alle omstandigheden de te verwerven landbouwgronden eenzelfde economische functie binnen de onderneming van belanghebbende zullen hebben als de onder voorbehoud van een pachtrecht verkochte grond, getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de Hoge Raad. Indien het van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, behoefde zijn oordeel een nadere motivering, die ontbreekt. De hofuitspraak wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen.

NTFR 2016/2607 - Pseudo-eindheffing RVU afspraak tussen Belastingdienst en Inspecteur der Belastingen

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Staatssecretaris Wiebes van Financiën stuurt een brief naar de Tweede Kamer over de continuïteit van de Belastingdienst in relatie tot de Investeringsagenda. Tijdens het algemeen overleg Belastingdienst van 13 oktober 2016 heeft hij toegezegd om de Tweede Kamer over een aantal andere onderwerpen te rapporteren. De brief gaat in op de RVU eindheffing over stimuleringspremies en bevat als bijlage onder meer een memo over de wijze waarop de Belastingdienst omgaat met de pseudo-eindheffing RVU in het kader van de vertrekregeling Belastingdienst die gold tot 1 september 2016. In het memo zijn met de inspecteur gezamenlijk de fiscale gevolgen van de vertrekregeling besproken en vastgesteld.

NTFR 2016/2612 - Kamerbrief over toekomst stimulering scholing en onderhoud monumenten

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stuurde op 10 oktober 2016 een brief naar de Tweede Kamer over de Toekomst stimulering scholing en onderhoud monumenten. De vaste commissie van Financiën vroeg hiernaar op 30 september 2016 in verband met de behandeling van het wetsontwerp om de fiscale aftrek van scholingsuitgaven en van uitgaven voor monumentenpanden te beëindigen en om te vormen tot een niet-fiscale subsidieregeling. De minister geeft in de brief (nadere) contouren van de regelingen die moeten dienen als alternatief voor de aftrek scholingsuitgaven (verwacht in voorjaar 2017) en de aftrek uitgaven voor monumentenpanden (vanaf 2019). Naar verwachting is er een groep van circa 400 eigenaren van rijksmonumenten die plannen hebben uitgewerkt en verplichtingen zijn aangegaan op basis van de verwachting dat er ook in 2017 (en 2018) nog fiscale aftrek zou zijn. Deze groep van 400 zal in aanmerking komen voor de ‘Overgangsregeling projecten met onomkeerbare financiële verplichting’.

NTFR 2016/2613 - Kamerbrief Uitgaven specifieke zorgkosten

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Staatssecretaris van Financiën Wiebes heeft de Eerste Kamer geïnformeerd naar aanleiding van het onderzoeksrapport over de uitgaven voor specifieke zorgkosten. De Eerste Kamer heeft op 30 september jl. een brief gestuurd over het onderzoeksrapport en de bijbehorende begeleidende brief van 20 september jl. aan de Tweede Kamer. In de brief verzocht de Eerste Kamer om nadere informatie over de uitkomsten van de voorgenomen verkenning naar alternatieve mogelijkheden. Het kabinet deelt de zorg van de Eerste Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar het gebruik van de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Dat is ook de reden dat de staatssecretaris van Financiën samen met de staatssecretaris van VWS een verkenning start naar mogelijkheden die gerichter, eenvoudiger, minder fraudegevoelig en handhaafbaar zijn. De geschiedenis heeft geleerd dat het ontzettend lastig en complex is om een adequate, gerichte regeling te ontwerpen voor financiële ondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten. Gelet op de uitkomsten van het onderhavige onderzoek zal alle creatieve denkkracht worden ingezet om te proberen tot een alternatieve regeling te komen. De voorkeur gaat daarbij uit naar een regeling die gebruikmaakt van gegevens afkomstig van een ander dan de belastingplichtige zelf. Dit vanuit het perspectief van automatisering, dienstverlening, foutenreductie en toezicht. De verkenning is inmiddels gestart en de staatssecretarissen van Financiën en van VWS streven ernaar deze verkenning in het voorjaar van 2017 af te ronden. De uitkomsten van deze verkenning zullen ze ook met de Eerste Kamer delen.

NTFR 2016/2614 - Zakelijke relatie tussen gelieerde schuldeiser en schuldenaar kan een bijzondere omstandigheid vormen waardoor lening niet onzakelijk is

ECLI:NL:HR:2016:2340, datum uitspraak 14-10-2016, publicatiedatum 14-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende drijft een bouw- en onderhoudsonderneming. Zij heeft in 2008 en 2009 geldleningen verstrekt aan haar zustervennootschap I om de ondernemingsactiviteiten (saneren brandschade en schoonmaken gebouwen) te financieren. Door deze activiteiten verkreeg belanghebbende opdrachten waarbij I personeel van belanghebbende inleende. Voor de leningen zijn door I geen zekerheden gesteld en de rente werd bijgeschreven. In 2011 is I failliet verklaard. Belanghebbende heeft in 2010 de leningen afgewaardeerd. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2016, nr. 15/00023, NTFR 2016/793heeft geoordeeld dat een onzakelijk debiteurenrisico is aanvaard, zodat de afwaardering niet ten laste van de winst kan komen. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het hof heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd waarom de zakelijke relatie tussen belanghebbende en I niet van voldoende gewicht zou kunnen zijn geweest om de lening onder dezelfde voorwaarden te verstrekken en het daardoor belopen debiteurenrisico te aanvaarden.

NTFR 2016/2615 - BOF-procedure: bezwaar van belanghebbende valt onder regeling massaal bezwaar

ECLI:NL:HR:2016:2428, datum uitspraak 28-10-2016, publicatiedatum 28-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Aan belanghebbende is een aanslag erfbelasting opgelegd. In bezwaar doet belanghebbende een beroep op Rechtbank Breda 13 juli 2012, nr. 11/5509, NTFR 2012/1997, betreffende de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Hof Den Bosch (18 maart 2016, nr. 14/01059, NTFR 2016/2046) is van oordeel dat het bezwaar onder de regeling van massaal bezwaar valt; belanghebbende heeft immers in zijn bezwaar onvoldoende kenbaar gemaakt dat zijn bezwaar niet uitsluitend ziet op de rechtsvraag zoals geformuleerd in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2012. Voorts is het hof van oordeel dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het onderhavige geval niet van toepassing is; de situatie wijkt niet af van die waarover de Hoge Raad in de arresten van 22 november 2013 (nr. 13/02453, NTFR 2013/2322, nr. 13/01154, NTFR 2013/2323, nr. 13/01160, NTFR 2013/2324, nr. 13/01161, NTFR 2013/2325 en nr. 13/01622, NTFR 2013/2326) heeft beslist. De vraag of belanghebbende, evenals de koning, recht heeft op vrijstelling voor de erfbelasting, kan naar het oordeel van het hof niet in beroep en hoger beroep aan de orde komen.

NTFR 2016/2621 - Onderwijsvrijstelling bij samenwerking tussen onderwijsinstellingen

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
Op grond van dit besluit wordt aan het huidige besluit over de onderwijsvrijstelling in de btw een nieuw onderdeel toegevoegd. In het nieuwe onderdeel is de toepassing aangegeven van de onderwijsvrijstelling als sprake is van samenwerking tussen onderwijsinstellingen bij het verzorgen van onderwijs. De directe aanleiding voor deze toevoeging wordt gevormd door HR 22 januari 2016, nr. 14/02281, NTFR 2016/660.

NTFR 2016/2622 - Hoger Onderwijs voor Ouderen in beginsel niet vrijgesteld van btw

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De staatssecretaris van Financiën geeft zijn zienswijze op de btw-heffing op Hoger Onderwijs voor Ouderen (HOVO) per 1 september 2016. HOVO is binnen Nederlandse universiteiten en hogescholen een vorm van cursorisch onderwijs voor personen van vijftig jaar en ouder. De diverse HOVO-instellingen bieden een regelmatig wisselend en gevarieerd aanbod aan van (korte) cursussen van drie tot tien bijeenkomsten op het gebied van kunst, filosofie, (cultuur)geschiedenis, religie, exacte vakken, psychologie en meer algemeen vormende vakken. De Belastingdienst is van mening dat in zijn algemeenheid de HOVO-cursussen niet onder de onderwijsvrijstelling vallen. De Belastingdienst heeft aan HOVO Nederland echter kenbaar gemaakt dat niet is uitgesloten dat individuele HOVO-cursussen wel voldoen aan de criteria van de onderwijsvrijstelling. Bij twijfel kan een HOVO-instelling dit afstemmen met de inspecteur.

NTFR 2016/2623 - De inspecteur heeft geen adequate rentevergoeding betaald over teruggaaf BPM

ECLI:NL:HR:2016:2438, datum uitspraak 28-10-2016, publicatiedatum 28-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Belanghebbende heeft per 1 april 2011 voor de duur van drie maanden een in Duitsland geregistreerde auto gehuurd. Ter zake heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan alsmede een teruggaafverzoek ingediend. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. 12/970, NTFR 2015/1922) heeft bij uitspraak van 15 april 2015 geoordeeld dat in het onderhavige geval geen deugdelijke wettelijke heffingsgrondslag bestaat voor de heffing van BPM en heeft vervolgens bepaald dat belanghebbende geen BPM is verschuldigd en geen recht heeft op teruggaaf BPM ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg in 2011. De inspecteur heeft zich bij deze uitspraak van de rechtbank neergelegd en heeft op 8 mei 2015 een teruggaafbeschikking gegeven, waarbij de terug te geven BPM is gesteld op het bedrag dat belanghebbende per saldo had voldaan, onder vergoeding van belastingrente. De gemachtigde van belanghebbende, onwetende van de teruggaafbeschikking, heeft op 2 juni 2015 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, met de grief dat de rechtbank ten onrechte geen adequate rentevergoeding over de teruggaaf heeft vastgesteld. Nu de uitbetaling van de teruggaaf BPM en de rentevergoeding pas op 10 juni 2015 heeft plaatsgevonden, derhalve ná het instellen van het hoger beroep, heeft Hof Den Bosch (7 januari 2016, nr. 15/00842, NTFR 2016/805) vastgesteld dat belanghebbende kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Vervolgens heeft het hof de vraag behandeld of het belang hangende de procedure in hoger beroep is komen te ontvallen. Hiertoe moet worden beoordeeld of het op 10 juni 2015 uitbetaalde bedrag aan rente een adequate rentevergoeding is als bedoeld in het arrest Mariana Irimie (HvJ 18 april 2013, zaak C-565/11). Nu de inspecteur de teruggaafbeschikking heeft gegeven op 8 mei 2015, is het niet aannemelijk dat de rentevergoeding is berekend tot de dag van uitbetaling, zijnde 10 juni 2015. Het hof heeft daarom zelf de adequate rentevergoeding vastgesteld, en wel overeenkomstig het bepaalde in art. 28c IW 1990.

NTFR 2016/2624 - Nota naar aanleiding van het verslag – Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen met een zelfstandige aansluiting

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de samenloop van de voorgestelde maatregel voor laadpalen in de energiebelasting met de subsidie vanuit de Green Deal openbaar toegankelijke laadinfrastructuur elektrisch vervoer. De subsidieregeling voorziet in een subsidie vanuit het Rijk aan de gemeente ter ondersteuning van het gemeentelijk stimuleringsbeleid voor de uitrol van laadinfrastructuur. Zonder bijdrage van de gemeente aan openbare laadinfrastructuur is nog geen sprake van een sluitende businesscase. Het verlaagde tarief in de energiebelasting zorgt ervoor dat laadpaalexploitanten per geleverde kWh minder energiebelasting hoeven af te dragen.

NTFR 2016/2626 - Nota van wijziging wetsvoorstel wijziging verhuurderheffing

Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Minister Blok (Wonen en Rijksdienst) heeft de Tweede Kamer een nota van wijziging gestuurd over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing. Met deze nota van wijziging worden technische onvolkomenheden in het wetsvoorstel hersteld. Ook wordt in art. 1.12, lid 3 opgenomen dat activiteiten op of na de datum die voor de desbetreffende activiteit is vermeld in art. 1.11, lid 2 moeten zijn aangevangen. Hierdoor wordt voorkomen dat reeds in een verder verleden gestarte investeringen die na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden gerealiseerd, alsnog in aanmerking zouden kunnen komen voor de heffingsvermindering.

NTFR 2016/2627 - Geen legesheffing mogelijk voor Bibob-activiteiten

ECLI:NL:HR:2016:2426, datum uitspraak 28-10-2016, publicatiedatum 28-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft bij de gemeente een aanvraag ingediend voor een vergunning tot exploitatie van een escortbedrijf. Naar aanleiding daarvan heeft een zogenoemde ‘Bibob-intake’ plaatsgehad. De aangevraagde vergunning is verleend. Ter zake van de aanvraag is belanghebbende leges van € 325 verschuldigd. Dit bedrag aan leges is met € 568 verhoogd, omdat een Bibob-procedure is gevolgd. Belanghebbende heeft bezwaren tegen deze legesverhoging. Zowel Hof Den Bosch (23 oktober 2015, nr. 14/01115, NTFR 2015/3074) als de Hoge Raad heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Leges kunnen worden geheven indien sprake is van werkzaamheden die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Bij de Wet Bibob staat het belang van de aanvrager van de vergunning niet voorop, maar de bescherming van de overheid tegen het risico ongewild criminele activiteiten te faciliteren en te voorkomen dat de integriteit van de overheid daarmee wordt geschaad. Voor de Bibob-activiteiten kunnen derhalve geen leges in rekening worden gebracht.

NTFR 2016/2628 - Bewijsaanbod inzake afschrijving wegens economische veroudering wijkcentrum ten onrechte gepasseerd

ECLI:NL:HR:2016:2423, datum uitspraak 28-10-2016, publicatiedatum 28-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 met annotatie van mr. J. Kastelein
De WOZ-waarde (gecorrigeerde vervangingswaarde) van het wijkcentrum van belanghebbende is na bezwaar vastgesteld op € 401.000. Daarbij is een afschrijving van 20% gehanteerd voor economische veroudering vanwege een lage bezettingsgraad. In hoger beroep bepleitte belanghebbende dat een afschrijving van 60% moet worden gehanteerd vanwege de lage bezettingsgraad. (Hof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2016, nr. 15/00309, NTFR 2016/1507 heeft dat niet gevolgd. Volgens de Hoge Raad is het hof echter te kort door de bocht gegaan. Het had dieper moeten ingaan op het door belanghebbende overgelegde bewijs inzake de bezettingsgraad dan wel belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen haar bewijsaanbod op dit punt gestand te doen. Verder klopt de berekening van de proceskostenvergoeding voor de hogerberoepsfase niet: het hof heeft € 992 toegekend, terwijl 2 punten voor proceshandelingen zijn gehanteerd en een wegingsfactor 2 (is € 1.984). De door het hof gehanteerde berekening is innerlijk tegenstrijdig, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2016/2631 - Teruggaafverzoek voor voorbelasting zonne-energie-installatie is volgens A-G IJzerman tijdig gedaan

ECLI:NL:PHR:2016:966, datum uitspraak 22-09-2016, publicatiedatum 14-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende levert sinds de ingebruikname, op 1 september 2012, van zijn zonne-energie-installatie, een deel van de elektriciteit tegen vergoeding aan de energiemaatschappij. Ter zake hiervan is belanghebbende ondernemer. Dat betekent enerzijds dat hij omzetbelasting verschuldigd is ter zake van door hem geleverde elektriciteit en anderzijds dat hij de aan hem in rekening gebrachte gerelateerde voorbelasting in aftrek kan brengen. Hieronder is begrepen de aan belanghebbende ter zake van de aanschaf en plaatsing van de installatie gefactureerde omzetbelasting. Op grond van art. 17 Wet OB 1968 geldt dat ingeval, zoals hier, de voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting meer bedraagt dan de in het tijdvak verschuldigd geworden omzetbelasting, het verschil aan de ondernemer op zijn verzoek wordt terugbetaald. In casu is niet in geschil dat belanghebbende, in de periode van 1 september 2012 t/m 31 december 2012, € 21 omzetbelasting verschuldigd is geworden. Evenmin is in geschil dat belanghebbende in beginsel recht heeft op aftrek van de op factuur van 1 september 2012, wegens aanschaf en plaatsing van de installatie, betaalde omzetbelasting van € 831. Aldus resteert per saldo als terug te betalen een bedrag van € 810. In geschil is of belanghebbende het teruggaafverzoek, als voortkomend uit zijn aangifte, tijdig heeft gedaan.

NTFR 2016/2632 - Termijnoverschrijding niet verschoonbaar, ondanks ontbreken rechtsmiddelenclausule

ECLI:NL:HR:2016:2436, datum uitspraak 28-10-2016, publicatiedatum 28-10-2016
Aflevering 44, gepubliceerd op 03-11-2016
Belanghebbende heeft op 11 december 2012 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een personenauto. Op 8 mei 2013 heeft de inspecteur een brief van belanghebbende ontvangen, waarin hij bezwaar maakt tegen het op aangifte voldane bedrag. De inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft zich bij het doen van de aangifte laten bijstaan door Importautos.nl bv. Hof Amsterdam (23 februari 2016, nr. 15/00157, NTFR 2016/1241) heeft geoordeeld dat van een bedrijf als Importautos.nl bv, dat zich professioneel bezig houdt met het verzorgen van aangiften BPM en ook namens klanten bezwaarprocedures inzake de BPM voert, redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het bekend is met de bezwaartermijn die voor aangiften BPM geldt. Naar het oordeel van het hof dient de kennis van Importautos.nl bv aan belanghebbende te worden toegerekend. De grief van belanghebbende dat de inspecteur hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte, kan niet leiden tot verschoonbare termijnoverschrijding. In de toelichting bij het aangiftebiljet wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en de daarvoor geldende termijn en op het aangiftebiljet wordt verwezen naar die toelichting. Het Unierecht staat evenmin aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg.