Aflevering 9

Gepubliceerd op 4 maart 2010

NTFR 2010/515 - Een bronstaatbelemmering vereist een bronstaatneutralisering!

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 geschreven door mr. S. Wolvers
Egelie betoogt in een recente OpinieW.F.E.M. Egelie, ‘Denkavit: over bronstaatbelemmering en woonstaatneutralisering’, NTFR 2009/2709. dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG (thans: Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: HvJ) volgt dat een belemmering van uitgaande dividenden door de bronstaat, geneutraliseerd kan worden door een in het belastingverdrag voorgeschreven ordinairy credit indien en voor zover de aandeelhouder de mogelijkheid tot verrekening ook daadwerkelijk kan benutten. In deze Opinie zet ik uiteen waarom naar mijn mening uit de jurisprudentie van het HvJ volgt dat de bronstaat een bronstaatbelemmering zelfstandig moet neutraliseren. Dat wil zeggen dat de neutralisering van de bronstaatbelemmering niet afhankelijk mag zijn van het nationale recht van de woonstaat.

NTFR 2010/516 - Antwoord op Kamervragen over de financiële voordelen van samenwonenden

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoordt Tweede Kamervragen over de financiële voordelen van samenwonenden. De minister beaamt dat samenwonen schaalvoordelen oplevert. Desgevraagd meldt de minster dat een motie, die vraagt naar een onderzoek naar de leefvormneutraliteit van het belastingstelsel in behandeling is bij de staatssecretaris van Financiën. Laatstgenoemde heeft de uitvoering van deze motie ter hand genomen en zal daarover nader berichten.

NTFR 2010/519 - Huurrecht woning kan in redelijkheid tot het ondernemingsvermogen worden gerekend

ECLI:NL:RBARN:2009:BL2190, datum uitspraak 17-12-2009, publicatiedatum 04-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende is ondernemer en werkzaam als medisch-wetenschappelijk tekstschrijfster. De werkzaamheden hiervoor verricht zij vanuit haar huurwoning. Belanghebbende heeft 25% van de door haar gemaakte huisvestingskosten op haar inkomen in aftrek gebracht. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd. Voorts volgt de inspecteur belanghebbende niet in haar stelling dat het huurrecht van de woning tot haar ondernemingsvermogen gerekend kan worden.

NTFR 2010/520 - Antwoord op Kamervragen over aftrekbaarheid NMa-boete

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
Kamervragen zijn gesteld naar aanleiding van een artikel in het Financieele Dagblad met de kop: 'Kartelboetes mogelijk aftrekbaar'. Het artikel had betrekking op een conclusie van de A-G Wattel. De minister van EZ antwoordt – mede namens de staatssecretaris van Financiën – dat de advocaat-generaal juist tot de conclusie komt dat de boete in zijn geheel niet aftrekbaar is. De minister voegt daaraan toe dat mocht de Hoge Raad in zijn uitspraak afwijken van het advies van de advocaat-generaal, dat dan zal worden bezien of de wetgeving aangepast moet worden.

NTFR 2010/521 - Betalingen door bestuurder van ontbonden stichting aan schuldeisers en curator zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2010:BJ5177, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende was bestuurder van een stichting. Belanghebbende heeft in de jaren 1997, 1998 en 1999 voor f 122.635 privé-uitgaven gedaan ten laste van de stichting om te voorzien in zijn levensonderhoud. Deze bedragen zijn bij belanghebbende niet in de heffing inkomstenbelasting betrokken. De stichting is per 14 juni 1999 ontbonden. Belanghebbende trad op als vereffenaar. Op 21 september 1999 is de stichting failliet verklaard. De curator heeft belanghebbende, als feitelijk leidinggevende, als bestuurder en/of als vereffenaar van de stichting, aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort. Belanghebbende heeft in 2000 f 54.767 als 'nagekomen bedrijfskosten' van de stichting betaald. In 2001 heeft hij € 108.856 betaald, onder meer aan de curator. Belanghebbende wenst deze bedragen als beroepskosten in aanmerking te nemen. De Hoge Raad staat een aftrek niet toe. De werkzaamheden als bestuurder zijn immers niet aan te merken als een bron van inkomen, zodat de betalingen noch als negatieve opbrengsten, noch als aftrekbare kosten aftrekbaar zijn. Weliswaar behoorde het bedrag van f 122.635 in de desbetreffende jaren tot de inkomsten van belanghebbende uit arbeid buiten dienstbetrekking, maar nu die inkomsten niet in de belastingheffing zijn betrokken, kunnen de betalingen ook niet als aftrekbare terugbetaling van die inkomsten worden aangemerkt.

NTFR 2010/522 - Huurbaten belast door ongebruikelijke terbeschikkingstelling

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbenden (broer en zus) kopen samen een door hun vader in privé gehouden kantoorpand voor een zakelijke prijs. De kinderen blijven de koopprijs van het pand schuldig aan de vader en verlenen hem in verband hiermee het recht van hypotheek op het pand. De hypothecaire lening wordt verstrekt op zakelijke voorwaarden. Vervolgens draagt de vader de hypothecaire vordering voor de nominale waarde over aan zijn bv. De kinderen verhuren het pand aan de bv van de vader. De ontvangen huur wordt onder andere aangewend voor de betaling van hypotheekrente en aflossing van de hoofdsom van de hypothecaire lening.

NTFR 2010/525 - Geen lijfrentepremieaftrek bij schuldig blijven premie in rekening-courant met eigen bv

ECLI:NL:GHARN:2010:BL0281, datum uitspraak 12-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft een zogenoemde pre-Brede-Herwaarderingskapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten. Deze polis is tijdig, dat wil zeggen vóór 31 december 2002, aangepast aan de eisen van Wet IB 2001. De bv van belanghebbende heeft de premies voor de jaren 2001 en 2002 aan de verzekeraar betaald. Dit is in rekening-courant geboekt, waardoor de schuld van belanghebbende aan de bv is toegenomen. Belanghebbende heeft de premies als aftrekbare uitgaven voor inkomensvoorzieningen opgevoerd. De inspecteur heeft die aftrek met een beroep op art. 3.130, lid 1, Wet IB 2001 geweigerd. Volgens belanghebbende ziet de in die bepaling vervatte zinsnede 'voorzover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag' uitsluitend op een schuldig blijven aan de verzekeraar. Het hof deelt die opvatting niet. De wetsgeschiedenis biedt volgens het hof namelijk onvoldoende steun om de bewoordingen van de wet in de door belanghebbende bepleite beperkte zin uit te leggen. De boete moet volgens het hof wel van de baan.

NTFR 2010/526 - Geconsolideerde versie van Verordening 883/2004 verschenen

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
Een informele geconsolideerde versie van Verordening 883/2004 is gepubliceerd op EUR-Lex, de vindplaats van de communautaire regelgeving. Deze geconsolideerde versie is een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de Europese instellingen. Alleen de (niet geconsolideerde) versies die in het Publicatieblad van de EU zijn verschenen, kunnen als authentieke versies van Verordening 883/2004 beschouwd worden.

NTFR 2010/527 - Beantwoording vragen Tweede Kamer over Verordening 883/2004

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 4 december 2009 in een brief aan de Tweede Kamer antwoord gegeven op 78 vragen die gesteld zijn over Verordening 883/2004. Het antwoord bevat een algemeen deel met uitleg over de toepassing van de socialezekerheidsverordeningen in Europa. Vervolgens is op 78 vragen antwoord gegeven.

NTFR 2010/529 - Uitsluiting verrekening liquidatieverlies door werking art. 20, lid 5, Wet VPB 1969

ECLI:NL:HR:2010:BL5550, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende is in 1984 door H te Canada opgericht. H is de houdstermaatschappij van de groep. De groep is werkzaam op het gebied van de exploitatie van onroerende zaken (onder meer een vijfsterrenhotel). In 1984 heeft H de aandelen in haar dochtervennootschap N overgedragen aan belanghebbende. De groep heeft besloten het hotel te verkopen. De aandelen in CC, waarin het hotel was ondergebracht, zijn aan belanghebbende overgedragen. In 1984 zijn de aandelen CC vervolgens verkocht aan een niet-verbonden Amerikaanse vennootschap. De koper is de koopsom een gedeelte rentedragend en onder hypothecair verband schuldig gebleven. De hypothecaire vordering voorzag in een winstafhankelijke rentevergoeding. De hypothecaire vordering is vervolgens in 1990 overgedragen aan H. De aandelen in belanghebbende zijn in 1998 verkocht aan een in Nederland gevestigde beleggingsmaatschappij. Op het tijdstip van overdracht werd in belanghebbende geen materiële onderneming uitgeoefend. Eind 1998 heeft EE bv vervolgens de aandelen in belanghebbende gekocht. In de loop van 1999 is N geliquideerd. In geschil is of een liquidatieverlies ter zake van de deelneming in N door belanghebbende in aanmerking kan worden genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende een materiële onderneming heeft gedreven. Hof Arnhem (NTFR 2008/1590) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad, die benadrukt dat het hof terecht als uitgangspunt heeft genomen dat hier aansluiting dient te worden gezocht bij het ondernemingsbegrip van art. 6 Wet IB 1964, sluit zich aan bij de visie van Hof Arnhem.

NTFR 2010/530 - Rente verschuldigd aan een op Aruba gevestigd verbonden lichaam niet aftrekbaar

ECLI:NL:RBSGR:2009:BL2353, datum uitspraak 30-10-2009, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende, een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap, heeft een schuld aan een op Aruba gevestigd verbonden lichaam die samenhangt met het schuldig blijven van de koopsom voor het verwerven van verschillende onroerende zaken, en anderzijds met de intragroep financiering van andere investeringen die belanghebbende heeft gedaan. In geschil is of art. 10a, lid 2, onderdeel c, Wet VPB in de weg staat aan de aftrekbaarheid van de aan het verbonden lichaam verschuldigde rente.

NTFR 2010/531 - Woningstichting die actief is in de sociale woningbouw is geen anbi

ECLI:NL:RBLEE:2009:BL0955, datum uitspraak 29-10-2009, publicatiedatum 28-01-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Een woningstichting heeft haar commerciële activiteiten nagenoeg geheel ingebracht in belanghebbende, een vennootschap. Beide zijn overeengekomen dat de door belanghebbende gemaakte winst zal worden uitgekeerd aan de stichting. In geschil is of deze uitkeringen in mindering op de winst van belanghebbende kunnen worden gebracht als bedoeld in art. 9, lid 1, aanhef en onderdeel i, Wet VPB 1969. Belanghebbende stelt dat de stichting, nu zij zich nagenoeg geheel bezighoudt met sociale verhuur, moet worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet. Hij overweegt dat met sociale verhuur weliswaar een maatschappelijk belang wordt gediend, maar dat hiermee niet rechtstreeks het algemeen belang wordt gediend, nu met iedere verhuurovereenkomst feitelijk primair het particuliere belang van de betrokken huurder wordt gediend. Aftrek als hiervoor bedoeld is dan ook niet mogelijk.

NTFR 2010/532 - Navordering bij grensarbeider ter zake van te veel gecompenseerde Belgische belasting toegestaan

ECLI:NL:HR:2010:BJ9074, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende woonde in 2003 in Nederland en werkte het gehele jaar in België (een grensarbeider). In zijn aangifte IB 2003 heeft belanghebbende een beroep gedaan op de compensatieregeling als bedoeld in art. 27 Verdrag Nederland-België, op basis waarvan een deel van de Belgische belasting als ingehouden Nederlandse loonbelasting wordt aangemerkt. Bij de definitieve aanslag is de compensatie berekend met inachtneming van een Belgische bedrijfsvoorheffing van € 16.376. In België is daarna een aanslag (ten bedrage van € 14.335) opgelegd die tot een teruggave van belasting heeft geleid. Daarop heeft de inspecteur de compensatie herrekend en een navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

NTFR 2010/533 - Voorlopige aanslag is ingehaald door een definitieve: toch belang bij procedure

ECLI:NL:HR:2010:BK1034, datum uitspraak 19-02-2010, publicatiedatum 19-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag IB 2005 opgelegd. De definitieve aanslag IB 2005 is onherroepelijk komen vast te staan. Ter zake van de voorlopige aanslag is bezwaar en beroep ingesteld. Rechtbank Arnhem heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Volgens de staatssecretaris had het beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat belanghebbende vanwege de onherroepelijk vaststaande aanslag IB 2005 geen belang meer had bij het beroep tegen de voorlopige aanslag. Volgens de Hoge Raad heeft belanghebbende wel degelijk een belang bij een beoordeling van de voorlopige aanslag. Uit de voorlopige aanslag vloeit voor belanghebbende een betalingsverplichting voort, die door de ontvanger zo nodig met wettelijke dwangmiddelen kan worden afgedwongen. Dat wordt niet anders indien naderhand een definitieve aanslag wordt opgelegd waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend, ook niet indien die definitieve aanslag onherroepelijk komt vast te staan.

NTFR 2010/537 - Geen boete als ondanks herhaald verzoek het aangiftebiljet niet wordt uitgereikt

ECLI:NL:RBLEE:2009:BL1642, datum uitspraak 10-09-2009, publicatiedatum 02-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende drijft sinds augustus 2004 een onderneming. Aan haar is een aangiftebiljet loonbelasting voor het vierde kwartaal 2004 uitgereikt, maar voor de maanden augustus en september 2004 heeft zij, ondanks herhaaldelijk verzoek, nimmer een aangiftebiljet ontvangen. De inspecteur heeft aan belanghebbende over voormelde twee maanden een naheffingsaanslag loonbelasting alsook een boete opgelegd wegens het niet betalen van de verschuldigde loonbelasting. Belanghebbende vecht de boete aan.

NTFR 2010/538 - Verzet is tijdig nu de verzenddatum van het verzetschrift niet wordt weersproken

ECLI:NL:RBLEE:2010:BL0240, datum uitspraak 19-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
In de onderliggende procedure is uitsluitend in geschil het verzoek van belanghebbende strekkende tot vergoeden van schade in verband met een (andere) procedure over de aanslag IB. Belanghebbende heeft in casu vier dagen nadat zij een bezwaarschrift heeft ingediend bij de rechtbank beroep ingesteld. Belanghebbende is in dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende komt nu tegen dit oordeel in verzet.

NTFR 2010/540 - Nieuw belastingverdrag met Zwitserland ondertekend

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
Nederland en Zwitserland hebben op 26 februari 2010 een nieuw belastingverdrag getekend. Dit verdrag dient ter vervanging van het bestaande verdrag uit 1951. Volgens het nieuwsbericht is het belangrijkste onderdeel van het nieuwe verdrag de uitwisseling van fiscale informatie. Het Zwitserse bankgeheim staat het opvragen van informatie over zwartspaarders niet langer in de weg. Ook mag er door Zwitserland voortaan geen bronbelasting meer worden ingehouden op rentebetalingen (dit was 5%) en is er een arbitrageregeling bij overlegprocedures opgenomen. Het verdrag moet nog in beide landen worden goedgekeurd.

NTFR 2010/541 - Uitsluiting buitenlandse dochter van fiscale eenheid niet in strijd met vrijheid van vestiging

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
X holding, die in Nederland is gevestigd, is de enige aandeelhouder van de vennootschap naar Belgisch recht F, die in België is gevestigd en in Nederland niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Beide vennootschappen hebben het verzoek gedaan om als fiscale eenheid te worden aangemerkt. De Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen omdat F haar zetel niet in Nederland heeft. Nadat X holding deze afwijzing in eerste aanleg tevergeefs had aangevochten, heeft zij cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld op grond van schending van de in art. 43 EG-Verdrag en art. 48 EG-Verdrag gewaarborgde vrijheid van vestiging. De Hoge Raad heeft vervolgens het Hof van Justitie EU (HvJ EU) prejudiciële vragen gesteld. Het HvJ EU constateert dat wanneer vennootschappen van het regime van de fiscale eenheid worden uitgesloten, het voor de moedervennootschap minder aantrekkelijk kan zijn om haar vrijheid van vestiging uit te oefenen doordat zij ervan wordt afgeschrikt om dochterondernemingen in andere lidstaten op te richten. Dat is slechts toelaatbaar op voorwaarde dat het betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn, of wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Volgens het HvJ EU is vanuit de doelstelling van de regeling sprake van objectief vergelijkbare gevallen. De regeling is echter gerechtvaardigd om de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten te handhaven. De moedervennootschap zou namelijk vrij kunnen beslissen om een fiscale eenheid te vormen en weer op te heffen, waardoor bepaald kan worden waar de verliezen van de dochteronderneming verrekend kunnen worden. De regeling gaat niet verder dan noodzakelijk is om deze doelstelling te bereiken. Dochterondernemingen in een andere lidstaat zijn niet vergelijkbaar met een vaste inrichting van een vennootschap in die andere lidstaat.

NTFR 2010/542 - Buitenlands belastingplichtige heeft geen recht op ouderentoeslag en ouderenkorting

ECLI:NL:HR:2010:BL4317, datum uitspraak 19-02-2010, publicatiedatum 19-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. F.G.F. Peters
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is ongehuwd. Zij woont sinds 1993 in België. In 2001 geniet zij een Nederlandse AOW-uitkering. Deze uitkering is voor de belastingheffing op grond van het Belastingverdrag Nederland-België toegewezen aan België. Belanghebbende geniet verder box 3-inkomen vanwege verscheidene in Nederland gelegen onroerende zaken. Dit inkomen is voor de belastingheffing toegewezen aan Nederland. In geschil is of belanghebbende als buitenlands belastingplichtige recht heeft op de ouderentoeslag in box 3 (art. 5.6 Wet IB 2001), en op het inkomstenbestanddeel van de (aanvullende) ouderenkorting (art. 8:17 en 8:18 Wet IB 2001). Volgens de Hoge Raad is dit niet het geval. Op grond van art. 25, par. 3, Belastingverdrag Nederland-België genieten inwoners van België in Nederland dezelfde persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin, als inwoners van Nederland. Blijkens HR 6 november 1996, nr. 30.245, LJN: AA1740, gaat het hierbij om verplichtingen en lasten die rechtstreeks uit het familierecht voortvloeien. De ouderentoeslag en de (aanvullende) ouderenkorting zijn geen aftrekken in vorenbedoelde zin.

NTFR 2010/543 - Buitenlands belastingplichtige heeft geen recht op ouderentoeslag en ouderenkorting

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. F.G.F. Peters
Gelijktijdig met HR 19 februari 2010, nr. 08/2184, is de conclusie van Niessen van 18 juni 2009 in die zaak vrijgegeven. A-G Niessen komt, gelijk de Hoge Raad in zijn arrest, tot de conclusie dat zowel de ouderentoeslag in box 3 als de (aanvullende) ouderenkorting geen verband houdt met de omstandigheid dat de belastingplichtige rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen en lasten heeft, zodat deze niet afhankelijk zijn van de burgerlijke staat of de samenstelling van het gezin. Belanghebbende heeft als buitenlands belastingplichtige derhalve op grond van art. 25, §3, van het belastingverdrag geen recht op de ouderentoeslag in box 3 (art. 5.6 Wet IB 2001), en op de (aanvullende) ouderenkorting (art. 8:17 en 8:18 Wet IB 2001).

NTFR 2010/544 - Toelichting op wijzigingsprotocol bij het WABB-Verdrag

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
De staatssecretaris heeft in een brief aan de Tweede Kamer toelichting gegeven over de voorgenomen wijzigingen van het WABB-Verdrag. De wijzigingen hebben betrekking op het in overeenstemming brengen van het verdrag met de internationale standaard inzake de informatie-uitwisseling, het bankgeheim en de wens om landen die geen lid zijn van de OESO en de Raad van Europa toegang tot het verdrag te geven. De standaard is dat informatie-uitwisseling op verzoek niet geweigerd mag worden als het land waaraan het verzoek is gericht zelf geen belang heeft bij de gevraagde informatie of het bankgeheim heeft. Verder geeft de standaard waarborgen om de vertrouwelijkheid van de gegevens te beschermen. De goedkeuringsprocedure om tot aanvaarding en ondertekening te komen zal op korte termijn starten, zowel bij de OESO als bij de Raad van Europa.

NTFR 2010/545 - EC start onderzoek naar staatssteun op grond van Duitse regeling tot voorwaartse verliesverrekening aan noodlijdende ondernemingen

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
De Europese Commissie is een onderzoek gestart naar mogelijke staatssteun door Duitsland. De staatssteun heeft betrekking op een belastingregeling waarbij noodlijdende ondernemingen verliezen voorwaarts kunnen verrekenen ('Sanierungsklausel') bij voldoende wijziging van het aandeelhouderschap. Financieel gezonde ondernemingen hebben deze mogelijkheid niet. De Europese Commissie is bezorgd dat gezonde ondernemingen hierdoor benadeeld worden. Verder is de Commissie van oordeel dat de maatregel niet voldoet aan de EU-richtlijnen die hierover zijn uitgevaardigd en selectief is.

NTFR 2010/546 - EC daagt Griekenland voor het HvJ EU vanwege het niet terugvorderen van staatssteun

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
De Europese Commissie heeft besloten om Griekenland voor het Hof van Justitie EU te dagen. Griekenland heeft namelijk geen gevolg gegeven aan het besluit van de Europese Commissie dat Griekenland verboden staatssteun in verband met belastingvrijstellingen voor ondernemingen moet terugvorderen. Volgens de Griekse wetgeving mochten ondernemingen in bepaalde sectoren tot 35% van hun winsten in 2003 en 2004 aftrekken van hun belastinggrondslag. Deze vrijstelling moesten zij vervolgens benutten voor bepaalde investeringen. Het voordeel voor de ondernemingen beslaat ongeveer € 200 miljoen.

NTFR 2010/547 - Criteria ter bepaling van prestatie als levering of dienst

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Graphic Procédé, een reprografisch bedrijf, maakt met eigen materialen in oplagen van één tot enkele honderden exemplaren kopieën van documenten, dossiers en ontwerpen voor architectenbureaus, adviesbureaus, musea, uitgevers, affichebureaus en ministeries. Deze klanten blijven eigenaar van de originelen. Graphic Procédé stelt zich op het standpunt dat haar handelingen diensten vormen, terwijl de Belastingdienst deze handelingen kwalificeert als leveringen van goederen. Op de in het geschil door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag verklaart het HvJ EU voor recht: art. 5, lid 1, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de reprografie beantwoordt aan de kenmerken van een levering van goederen voor zover zij alleen bestaat in een gewone reproductie van documenten op een drager, waarbij de macht om erover te beschikken wordt overgedragen van de reprograaf op de klant die de kopieën van het origineel heeft besteld. Een dergelijke activiteit moet echter als een 'dienst' in de zin van art. 6, lid 1, Zesde Richtlijn worden aangemerkt wanneer blijkt dat deze activiteit gepaard gaat met bijkomende diensten die voor de levering van goederen overheersend kunnen zijn naar gelang van het belang dat zij voor de dienstontvanger hebben, de tijd die uitvoering ervan vergt, de mate van verwerking die de originele documenten vereisen en het aandeel van deze diensten in de totale kostprijs, zodat zij voor de dienstontvanger een doel op zich vormen.

NTFR 2010/548 - Afmelding van Nederlands kenteken en verklaring van koper zijn onvoldoende voor nultarief

ECLI:NL:HR:2010:BL0959, datum uitspraak 29-01-2010, publicatiedatum 29-01-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. T.G. Perié
Belanghebbende verhandelt tweedehandsauto’s en is daarvoor ondernemer in de zin van de omzetbelasting. Ter zake van een aantal leveringen heeft belanghebbende het nultarief toegepast, omdat de desbetreffende auto’s zouden zijn uitgevoerd naar een plaats buiten de EG. Hof Den Bosch (NTFR 2008/1242) heeft geoordeeld dat belanghebbende niet erin is geslaagd aan te tonen dat de auto’s de EG hebben verlaten, zodat de naheffingsaanslag in de omzetbelasting terecht is opgelegd. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof dat het bewijs van afmelding van het Nederlandse kenteken en de verklaring van de koper daarvoor ontoereikend zijn, niet onbegrijpelijk.

NTFR 2010/549 - Colporteurs handelen niet als commissionair

ECLI:NL:HR:2010:BL1051, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbenden verkopen door tussenkomst van colporteurs wenskaarten aan de deur. De prijs waarvoor de colporteurs setjes kaarten aanbieden is hoger dan het bedrag dat de colporteurs voor de kaarten aan belanghebbenden moeten afdragen. Het verschil of opslag komt aan de colporteur toe. Belanghebbenden dragen omzetbelasting af over het bedrag dat zij van de colporteurs ontvangen. In cassatie wordt onder meer de vraag opgeworpen of belanghebbenden de wenskaarten rechtstreeks aan de uiteindelijke afnemers leveren – in welk geval belanghebbenden omzetbelasting verschuldigd zijn over het totale bedrag dat de colporteurs ontvangen – dan wel dat belanghebbenden de wenskaarten (al dan niet fictief) leveren aan de colporteurs die deze vervolgens (al dan niet fictief) aan de uiteindelijke afnemers leveren. In dit geval zouden belanghebbenden slechts omzetbelasting verschuldigd zijn over de van de colporteurs ontvangen bedragen.

NTFR 2010/552 - Geen teruggaaf omzetbelasting over uit faillissement gekocht schip wegens verleggingsregeling

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL2421, datum uitspraak 29-01-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende drijft een onderneming waarvan de ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van de handel in, de verhuur van en de lease van binnenschepen. In 2007 heeft belanghebbende uit een faillissement een motorpassagiersschip gekocht. Direct voorafgaand aan de levering in 2008 is op het schip een recht van hypotheek gevestigd. Op de nota van afrekening is naast de koopsom een bedrag aan omzetbelasting vermeld. In de aangifte omzetbelasting heeft belanghebbende de omzetbelasting teruggevraagd. In geschil is of de inspecteur deze teruggaaf terecht heeft geweigerd, omdat de verleggingsregeling van art. 24ba, lid 1, onderdeel d, Uitv.besl. OB 1968 (levering van een in zekerheid gegeven zaak aan een ondernemer tot executie van die zekerheid), die op 1 januari 2008 is ingegaan, had moeten worden toegepast. Dit is volgens Rechtbank Den Haag het geval. De feiten laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat het schip in zekerheid was gegeven. Verder is pas in januari 2008 de factuur ter zake van de levering van het schip uitgereikt en de vergoeding betaald, zodat de belasting in dat tijdvak verschuldigd is geworden. De verleggingsregeling was toen van toepassing. De rechtbank oordeelt tevens dat aan toepassing van de verleggingsregeling niet in de weg staat dat partijen een koopsom inclusief omzetbelasting zijn overeengekomen, dat sprake is van executie van een zekerheidsrecht, dat voor toepassing van de verleggingsregeling het tijdstip van levering en niet het tijdstip van het sluitend van de overeenkomst bepalend is, en dat de verleggingsregeling niet in strijd is met art. 3:270 BW noch met Wet OB 1968 en de Btw-richtlijn.

NTFR 2010/553 - Wijziging Btw-richtlijn

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Het belangrijkste onderdeel van de technische aanpassingen is de 'reparatie' van de gevolgen van het arrest Charles-Tijmens. De volledige aftrek wordt met deze aanpassing beperkt naar rato van het werkelijke gebruik van die zaak voor handelingen waarop recht tot aftrek bestaat (zakelijk gebruik) en aangevuld met herzieningsbepalingen waardoor de aftrek door wijziging in het gebruik kan worden gecorrigeerd. Met de wijziging van de richtlijn verdwijnt de mogelijkheid een pand dat gemengd wordt gebruikt volledig zakelijk te etiketteren en zodoende alle btw in aftrek te brengen. De nieuwe regels treden in werking met ingang van 1 januari 2011. De lidstaten hebben de keuze om de regels ook toe te passen op andere dan onroerende goederen.

NTFR 2010/554 - Teruggaaf van buitenlandse btw

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt de Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van de problemen die Nederlandse ondernemers ervaren bij verzoeken om teruggaaf van buitenlandse btw. De directe aanleiding vormt het artikel 'Bedrijven wachten op teruggave btw door IT-probleem fiscus' dat is gepubliceerd in Het Financieel Dagblad van 17 januari 2010. Nederlandse ondernemers kunnen vanaf dit jaar via de Nederlandse portaalsite een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw indienen. Deze verzoeken worden vervolgens ingediend bij de betreffende lidstaten. Blijkbaar verloopt een en ander niet goed. De staatssecretaris kan naar eigen zeggen echter niet nagaan in hoeverre lidstaten verzoeken om teruggaaf daadwerkelijk meteen in behandeling nemen en overgaan tot betaling. Daarbij is van belang dat in de toepasselijke bepalingen van de EU-richtlijn is aangegeven dat lidstaten van teruggaaf een maximale periode van vier maanden na de ontvangstbevestiging hebben om het verzoek te beoordelen en af te handelen. Nederland vervult in die relatie volgens de staatssecretaris een intermediaire administratieve rol bij de aanvraag en is in beginsel niet betrokken bij de behandeling en uitbetaling. Voor elk van de lidstaten geldt dat zij hun eigen afweging maken hoe zij de portaalsite inrichten en openstellen.

NTFR 2010/555 - Btw-tarief op glazenwassen

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
De staatssecretaris beantwoordt Kamervragen die zijn ingesteld over het (niet) toepassen van het 6%-tarief bij glazenwassen. Met ingang van 1 januari 2010 is het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen belast met 6%. Schoonmaakwerkzaamheden aan de buitenkant van woningen, zoals gevelreinigen en glazenwassen, zijn belast met 19%. Het 6%-tarief is volgens de staatssecretaris bewust beperkt tot de schoonmaakwerkzaamheden in huis. Deze gehele 'schoonmaakdienst' betreft een veelheid aan werkzaamheden, waarvan glazenwassen aan de binnenzijde van de woning een relatief ondergeschikte handeling uit maakt. Een uitbreiding van de post met 'glazenwassen aan de buitenzijde van de woning' zou de vraag kunnen oproepen waarom het 6%-tarief ook niet wordt toegepast op andere verrichte (schoonmaak)diensten in en om de woning. Een uitbreiding tot al het schoonmaakwerk, ook buitenshuis, zou zeer forse budgettaire consequenties hebben. Een aanpassing c.q. uitbreiding van de desbetreffende tabelpost is dus dan ook niet aan de orde.

NTFR 2010/557 - Vrijstelling voor verzorging en verpleging van in een inrichting opgenomen personen

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
De Wet OB 1968 bevat een vrijstelling voor prestaties die instellingen verrichten aan de daarin opgenomen personen. De vrijstelling ziet op het verzorgen en verplegen van de in een inrichting opgenomen personen en handelingen die daarmee nauw samenhangen. Voorwaarde voor toepassing van de vrijstelling is dat met de prestaties geen winst wordt beoogd. Dit besluit van de staatssecretaris van Financiën ziet op de toepassing van de bovengenoemde vrijstelling en vervangt een besluit uit 2006. In het nieuwe besluit is onder meer de recente jurisprudentie verwerkt. Daarnaast zijn de vervanging van de Zesde Richtlijn door de btw-richtlijn en de wijziging van de vrijstellingsbepaling in de Nederlandse Wet OB 1968 in het besluit verwerkt.

NTFR 2010/558 - Geen cassatie tegen oordeel dat levering schip kwalificeert als overdracht algemeenheid van goederen

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
De staatssecretaris van Financiën deelt mede geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Den Haag 23 oktober 2009, nr. 08/00402, NTFR 2010/551. Het hof oordeelde in die uitspraak dat de levering van een binnenschip ‘met het zich aan boord bevindende scheepstoebehoren', een overdracht van een algemeenheid van goederen is in de zin van art. 31 Wet OB 1968. Ter zake van de transactie is derhalve geen omzetbelasting verschuldigd. Dat in verband met deze transactie geen lopende contracten zijn overgedragen of zijn overgegaan maakt dit niet anders. Nu geen omzetbelasting is verschuldigd, komt daarmee de grondslag aan de berekende heffingsrente te ontvallen. Ook de boete dient te vervallen.

NTFR 2010/559 - Ook vrijstelling voor per vergissing onjuist verpakte producten

ECLI:NL:GHSGR:2010:BL2236, datum uitspraak 08-01-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende handelt in internationaal verband in organische en anorganische vloeibare en vaste stoffen voor laboratoria en voor de farmaceutische, voedingsmiddelen-, chemische en algemene industrie. Zij maakt gebruik van goedkeurend beleid van de staatssecretaris, waarbij het product in verpakkingen van vijf liter met vrijstelling van accijns uit haar AGP kan worden uitgeslagen. In 2005-2006 zijn, door implementatie van een nieuw specifiek geautomatiseerd beheerssysteem, bij vergissing enkele partijen uit de AGP van belanghebbende in plaats van in verpakkingen van vijf liter uitgeslagen in verpakkingen van tien liter met aanspraak op vrijstelling van accijns, terwijl de afnemers niet in het bezit waren van een vrijstellingsvergunning. In geschil is of aanspraak gemaakt kan worden op vrijstelling van accijns.

NTFR 2010/560 - Ook kort gebruik van de weg tijdens een schorsingsperiode leidt tot naheffing MRB

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3958, datum uitspraak 11-02-2010, publicatiedatum 17-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft de geldigheid van het kenteken van haar auto met ingang van 19 september 2006 laten schorsen. In mei 2007 is geconstateerd dat belanghebbende de auto gebruikte op de weg. Naar aanleiding daarvan is een naheffingsaanslag MRB opgelegd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat elk gebruik van de weg tijdens een schorsingsperiode, hoe kort ook, leidt tot naheffing van de ten onrechte niet betaalde belasting. De wet laat geen ruimte voor beperking van de naheffingsaanslag vanwege het beperkte gebruik van de weg. De opgelegde boete is passend en geboden.

NTFR 2010/561 - Passieve akkerbouwer heeft bewilligd in levering van mest

ECLI:NL:GHARN:2010:BL0283, datum uitspraak 12-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010
Belanghebbende exploiteert een akkerbouwbedrijf. Aan een varkenshouder (zijn zwager) heeft hij opdracht gegeven dierlijke mest op zijn bedrijf aan te voeren en op het land uit te rijden. De varkenshouder heeft daarvoor een intermediair ingeschakeld. Belanghebbende heeft alles overgelaten aan de varkenshouder en de intermediair. Wel is afgesproken dat het 'Minas-technisch' in orde moest zijn. Omdat meer mest is aangevoerd dan afgevoerd is belanghebbende in de verfijnde fosfaatheffing betrokken. In hoger beroep betwist belanghebbende twaalf vrachten aangevoerde mest. Volgens het hof slaagt de inspecteur erin aannemelijk te maken dat de levering van de twaalf vrachten mest op het bedrijf van belanghebbende heeft plaatsgevonden. Dit brengt echter nog niet mee dat sprake is van 'afnemen' door belanghebbende. Door vooraf afspraken te maken over mestleveringen op zijn bedrijf – hieruit volgt een actieve betrokkenheid van belanghebbende – en de uitvoering daarvan vervolgens volledig uit handen te geven zonder enige vorm van controle heeft belanghebbende echter op de koop toegenomen dat meer zou worden gestort dan hij aanvankelijk voor ogen had. Door – aanvankelijk – niets te doen, heeft belanghebbende volgens het hof bewilligd in de stortingen en hoeveelheden. Derhalve heeft belanghebbende de mest 'afgenomen'.

NTFR 2010/562 - Kosten voor baggeren, grondwatercontrole en verwerking rioolslib vormen verhaalbare rioolkosten

Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Het gaat in deze zaken om een derde cassatieprocedure omtrent aanslagen in het rioolafvoerrecht van de gemeente Amsterdam. De Hoge Raad heeft in de tweede cassatieprocedure verwezen naar Hof Arnhem omdat Hof Den Haag niet de stelling van belanghebbende had behandeld 'dat in de lastenraming verscheidene kostenposten zijn opgenomen die niet dan wel slechts zijdelings met de riolering samenhangen'. In deze derde cassatieprocedure gaat het over de vraag of Hof Arnhem (NTFR 2007/2306) terecht heeft geoordeeld dat die samenhang er is met betrekking tot de door de gemeente als geraamde kosten meegenomen baggerkosten, grondwatercontrolekosten en kosten van verwerking van rioolslib.

NTFR 2010/563 - Derde cassatieprocedure in Bredase baatbelasting

ECLI:NL:HR:2010:BK8519, datum uitspraak 21-05-2010, publicatiedatum 21-05-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van drs. Chr.J.M. Noordermeer Van Loo MRICS
De gemeente Breda heeft de aan de herinrichting van haar binnenstad verbonden lasten omgeslagen via de baatbelasting. Belanghebbende heeft zich hiermee niet kunnen verenigen en heeft de aanslag(en) aangevochten. Nadat Hof Den Bosch, de Hoge Raad (NTFR 2003/1559), Hof Den Haag (NTFR 2005/1106) en opnieuw de Hoge Raad (NTFR 2007/917) zich over de zaak hadden gebogen, was Hof Arnhem aan zet. Dit hof (NTFR 2008/1727) concludeerde tot onverbindendheid van de verordening. Volgens het hof is namelijk geen sprake van een wezenlijke verandering naar inrichting, aard of omvang van het geheel van de voorzieningen in de binnenstad. De gemeente Breda heeft beroep in cassatie ingesteld.

NTFR 2010/565 - Toestandsdatum hoeft niet te worden vermeld op gewone WOZ-beschikking en kan afwijken van waardepeildatum

ECLI:NL:HR:2010:BL1947, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Voor de bepaling van de WOZ-waarde van het onderhavige object per 1 januari 2003 voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 is Hof Arnhem (NTFR 2009/281) uitgegaan van de toestandsdatum 1 januari 2005 wegens een aanzienlijke kans op een bestemmingswijziging. In cassatie klaagt belanghebbende over het hanteren van deze toestandsdatum. Hij krijgt echter nul op rekest. De Hoge Raad zet uiteen dat een 'gewone' WOZ-beschikking niet de toestandsdatum behoeft te vermelden. De waardepeildatum moet wel worden vermeld, maar die vermelding betekent echter niet dat in bezwaar of beroep steeds moet worden uitgegaan van de toestand van de onroerende zaak op die datum. Onder omstandigheden moet de waarde namelijk worden vastgesteld naar de staat van de onroerende zaak bij het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld (art. 19 Wet WOZ).

NTFR 2010/567 - Woning met opstalrecht en grond vormen één onroerende zaak

ECLI:NL:GHARN:2010:BL0966, datum uitspraak 19-01-2010, publicatiedatum 28-01-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een vrijstaande bedrijfswoning. De grond behoort in eigendom toe aan een derde. Op het perceel is ten behoeve van belanghebbende een recht van opstal gevestigd. Dit opstalrecht is een zelfstandig recht, waarbij belanghebbende ten aanzien van het gebruik van de grond de bevoegdheden heeft die nodig zijn voor het volle genot van haar recht. Volgens het hof vormen grond en opstal één object. Belanghebbende heeft namelijk zowel van de woning (als eigenaar) als van het perceel (als opstaller) het genot krachtens zakelijk recht. Nu de woning en de grond naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren en belanghebbende zowel de grond als de woning in gebruik heeft, vormen de woning en grond op grond van de zogenoemde samenstelbepaling één onroerende zaak. Bij het waarderen hiervan mag op grond van de overdrachtsfictie geen rekening worden gehouden met het recht van opstal. Inzake de waardering slaagt de ambtenaar in zijn bewijslast, aldus het hof.

NTFR 2010/568 - Recht op toekomstige levering aandeel in mandelig park niet van invloed op waarde

ECLI:NL:GHARN:2010:BL2308, datum uitspraak 26-01-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 9, gepubliceerd op 04-03-2010 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende heeft een in een woonpark gelegen duinwoning gekocht. De grond onder de woning bedraagt 98 m2. De koopprijs bedraagt € 345.000 vrij op naam. Deze prijs ziet mede op het recht op de toekomstige levering van een onverdeeld aandeel in een zogenoemd mandelig park, waarvan de bewoners te zijner tijd gezamenlijk eigenaar worden. Belanghebbende heeft het exclusieve gebruik van circa 100 m2 direct aan haar woning grenzende grond. De gemeente heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 345.000. Volgens het hof is dat niet correct. Volgens het hof bestaat op de toestandsdatum het object uit de woning met 98 m2 ondergrond. Het recht op toekomstige levering van een onverdeeld aandeel in de mandeligheid vormt slechts een persoonlijk recht dat geen deel uitmaakt van de onroerende zaak. Omdat er nog geen zicht op levering bestond op de toestandsdatum, gaat er van het toekomstige recht volgens het hof geen waardeverhogende werking uit. Het exclusieve gebruiksrecht van de 100 m2 aangrenzende grond heeft wel een waardeverhogende werking. Een en ander brengt het hof ertoe de waarde in goede justitie nader vast te stellen op € 296.540.