NTFR 2014/2525 - Naheffing in aftrek gebrachte belasting is terecht nu twee jaren na opeisbaarheid zijn verstreken
ECLI:NL:GHARL:2014:6754, datum uitspraak 26-08-2014, publicatiedatum 12-09-2014
Aflevering 43, gepubliceerd op 23-10-2014 met annotatie van mr. P.F. ZijlstraBelanghebbende exploiteert een detailhandel in schoenen. In 2007, 2008 en 2009 heeft zij grote hoeveelheden schoenen afgenomen van A bv. De op de facturen in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. Op de facturen en in de algemene voorwaarden van A bv is een betalingstermijn van 30 dagen opgenomen. Eind december 2009 heeft A bv zich gewend tot (een andere eenheid van) de Belastingdienst met een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting omdat belanghebbende ter zake van de leveringen van de schoenen een bedrag van € 7.411.030 niet heeft betaald. De Belastingdienst heeft op de voet van art. 29, lid 1, letter a, Wet OB 1968 € 1.183.274 aan A bv terugbetaald. De inspecteur heeft vervolgens op de voet van art. 29, lid 2, Wet OB 1968 een bedrag van – per saldo –€ 1.022.588 van belanghebbende nageheven. Voor het hof bestrijdt belanghebbende die naheffing, echter zonder succes. Het hof stelt voorop dat art. 29 Wet OB 1968 niet strijdig is met het communautaire evenredigheidsbeginsel. Verder oordeelt het hof dat, anders dan belanghebbende bepleit, aannemelijk is dat steeds een betalingstermijn van 30 dagen heeft gegolden. Alsdan is niet meer in geschil dat twee jaren na de opeisbaarheid van de vergoedingen zijn verstreken, zodat belanghebbende de in aftrek gebrachte omzetbelasting op grond van art. 29, lid 2, Wet OB 1968 verschuldigd is geworden. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake, aldus het hof.