Aflevering 41

Gepubliceerd op 9 oktober 2014

NTFR 2014/2406 - Veertiende halfjaarsrapportage Belastingdienst

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de veertiende halfjaarsrapportage Belastingdienst aan de Tweede Kamer gestuurd. In deze halfjaarsrapportage meldt hij de eerste resultaten van de ‘Brede agenda Belastingdienst’ alsmede de feitelijke rapportage. In een themahoofdstuk gaat hij in op handhaving in den brede. Verder voegt hij bij een ontwikkelaanpak die bij de Belastingdienst moet zorgen voor robuuste werkprocessen. ICT speelt daarbij een onmisbare rol.

NTFR 2014/2408 - Voor vijf thuiszorginstellingen in thuiszorg werkzame verpleegkundige is fiscaal ondernemer

ECLI:NL:GHARL:2014:7283, datum uitspraak 23-09-2014, publicatiedatum 25-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is als – gediplomeerde en BIG-geregistreerde – verpleegkundige sinds 2002 werkzaam in de thuiszorg. In 2008 heeft zij werkzaamheden in de thuiszorg verricht via vijf zorginstellingen. Belanghebbende heeft via deze instellingen aan elf personen thuiszorg (voornamelijk 24-uurszorg) verleend. Zij heeft hiermee € 46.740 aan inkomsten behaald. Volgens belanghebbende vormen deze inkomsten winst uit onderneming. De inspecteur heeft deze inkomsten belast als row, maar vindt eigenlijk dat sprake is van dienstbetrekkingen, omdat belanghebbende volgens hem volledig afhankelijk is van de zorginstellingen voor het bieden van thuiszorg. In hoger beroep stelt het hof voorop dat de omstandigheid dat het belanghebbende in het kader van de AWBZ niet zou zijn toegestaan om rechtstreeks aan de zorgvragers thuiszorg in natura te verlenen, niet aan het fiscale ondernemerschap van belanghebbende in de weg hoeft te staan. Het hof komt tot de conclusie dat belanghebbende in 2008 duurzaam, voor eigen rekening en risico en zelfstandig voor vijf opdrachtgevers (de zorginstellingen) werkzaamheden in de thuiszorg heeft verricht, waarmee zij een substantiële omzet heeft behaald en wezenlijke ondernemersrisico’s (het niet verkrijgen of ‘wegvallen’ van opdrachten) heeft gelopen. Op grond hiervan moet zij volgens het hof als ondernemer worden aangemerkt.

NTFR 2014/2410 - Huurwoning vormt geen zelfstandige werkruimte

ECLI:NL:HR:2014:2899, datum uitspraak 03-10-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
Belanghebbende, die als ondernemer marketingonderzoek verricht, drijft zijn eenmanszaak in de door hem bewoonde huurwoning. Belanghebbende claimt onder meer aftrek van kosten van een werkruimte. Volgens belanghebbende vormt de gehele woning een werkruimte, omdat hij zijn werkzaamheden verricht in een continu proces, waar hij zich ook in de woning bevindt (behoudens de zolder). Evenals de inspecteur en de rechtbank, is ook Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/1432) hierin niet meegegaan. Nog daargelaten of het betoog van belanghebbende aannemelijk is, is volgens het hof niet aannemelijk dat de werkruimte een zodanige zelfstandigheid bezit dat de ruimte duidelijk te onderscheiden is door uiterlijke kenmerken. Het gebruik van de woning voor wonen en werken vloeit dusdanig in elkaar over, dat de woning niet als een naar verkeersopvatting zelfstandige werkruimte kan worden aangemerkt.

NTFR 2014/2411 - Vervangingsvoornemen is niet aannemelijk

ECLI:NL:HR:2014:2879, datum uitspraak 03-10-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De Hoge Raad (NTFR 2012/2236) heeft de zaak voor een hernieuwd onderzoek naar de ontvankelijkheid van het beroep verwezen naar Hof Amsterdam. Naar het oordeel van dit hof (NTFR 2014/1027) is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in beroep. De inspecteur heeft geen concreet bewijs meegebracht van de daadwerkelijke verzending van de uitspraken op bezwaar. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de herinvesteringsreserve terecht tot de belastbare winst is gerekend, omdat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat er een (voldoende concreet) vervangingsvoornemen was. Het verwijzen naar in de jaarrekening opgenomen posten ‘Advertentiekosten’ en ‘Acquisitie/bemiddelingskosten’ is daarvoor onvoldoende. Ook de door belanghebbende overgelegde kopieën van facturen en advertenties zijn zonder nadere toelichting en onderbouwing te onbepaald om te kunnen dienen als bewijs voor een herinvesteringsvoornemen.

NTFR 2014/2412 - Hof verzuimt essentiële stelling over onzakelijke aansprakelijkheid te bespreken

ECLI:NL:HR:2014:2728, datum uitspraak 19-09-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbendes echtgenoot is in 2001 een onderneming gestart. In 2003 hebben belanghebbende en haar echtgenoot, gehuwd op huwelijkse voorwaarden, een lening bij de bank afgesloten. Beiden zijn als (hoofdelijk) schuldenaar van de lening verbonden en een eerder door belanghebbende ten behoeve van de bank op haar woonhuis gevestigd recht van hypotheek diende tot zekerheid. In 2004 is de onderneming van de echtgenoot verkocht. In 2005 is de woning op last van de bank verkocht. Van de opbrengst is € 109.287 aangewend voor aflossing van de lening. In geschil is of belanghebbende dit bedrag kan aanmerken als negatief row. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/841) heeft die vraag bevestigend beantwoord, doch ‘slechts’ voor de helft (€ 54.644).

NTFR 2014/2413 - Aan werknemers verstrekte iPad is een communicatiemiddel en geen computer

ECLI:NL:GHAMS:2014:3946, datum uitspraak 25-09-2014, publicatiedatum 29-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende stelt iPads ter beschikking aan haar werknemers. De werknemers hoeven geen bijdrage te betalen en belanghebbende heeft met hen geen afspraken gemaakt over het gebruik van de iPads. Bij ontslag hoeven de iPads niet te worden ingeleverd. In geschil is of een iPad kwalificeert als een communicatiemiddel of als een computer. Het hof overweegt dat de wet en de parlementaire geschiedenis onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een duidelijke afbakening tussen enerzijds apparaten die aan te merken zijn als communicatiemiddel en anderzijds apparaten die zijn aan te merken als computer. Een iPad is geschikt voor communicatie zoals e-mail , maar ook voor niet als communicatie aan te merken doeleinden, zoals tekstverwerking. Het besluit van de staatssecretaris biedt ook geen verheldering. Als voorbeelden van communicatie noemt het: telefonie, sms, e-mail en internet. De belangrijkste beperking van de iPad acht het hof het gebruik van het toetsenbord in het ‘ touch screen’ beeld waarbij gewisseld moet worden bij het gebruik van cijfers en/of letters. Deze beperking doet zich naar het oordeel van het hof niet of in mindere mate voor bij het gebruik als communicatiemiddel. Alles afwegende en anders dan Rechtbank Haarlem komt het hof tot de slotsom dat de iPads geen computers vormen.

NTFR 2014/2414 - Voordeel bij doorverkoop pand was redelijkerwijs voorzienbaar

ECLI:NL:RBGEL:2014:4245, datum uitspraak 10-07-2014, publicatiedatum 10-07-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende (X) is middellijk grootaandeelhouder van C bv, een beleggings-bv. In 2005 en 2006 heeft X drie verschillende bedrijfspanden aangekocht met gebruikmaking van een zogenoemde ‘sale-and-lease-back’ constructie, waarbij de verkoper van het pand direct huurder van het pand wordt. Hierbij heeft X een bevriende makelaar ingeschakeld. De drie panden heeft X als box III vermogen verantwoord. Eén van de drie panden (G) heeft X verkocht in hetzelfde jaar waarin hij het heeft gekocht. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is aan X een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, waarbij een correctie is aangebracht op het row in verband met de aan- en verkoop van G. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/2415 - Voordeel ter zake van cessie vordering immateriële schade door agent aan werkgever vormt loon maar geen beloningsvoordeel

ECLI:NL:PHR:2014:1732, datum uitspraak 17-07-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. A.L. Mertens
Belanghebbende is inhoudingsplichtige ten aanzien van de agenten van het politiekorps Z. Agenten die in de uitoefening van hun dienstbetrekking door schuld van een derde schade lijden, voegen zich in voorkomende gevallen als beledigde partij in de strafzaak tegen deze derde. In het Besluit algemene rechtspositie politie is geregeld dat een agent die op basis van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak een vordering wegens immateriële schade heeft verkregen, deze vordering aan belanghebbende kan cederen waartegenover belanghebbende de nominale waarde van de vordering aan de agent betaalt. Omdat de derden niet steeds in staat zijn aan de vorderingen te voldoen, zijn vorderingen als deze minder waard dan de nominale waarde. In deze procedure staat vast dat de waarde van deze vorderingen gelijk is aan 28% van de nominale waarde ervan.

NTFR 2014/2416 - Actualisering besluit over pensioenen en stamrechten

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit in de loonheffingen van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/0351M (NTFR 2014/1768), geactualiseerd dat gaat over pensioenen en stamrechten, tegemoetkomingen voor partner- en wezenpensioenen, conversie van opgebouwde pensioenaanspraken, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en opnemen van stamrechten. Aan het besluit is een nieuwe, tijdelijke goedkeuring toegevoegd, die tegemoetkomt aan problemen in de uitvoeringspraktijk bij de samenloop van een middelloon- en eindloonfranchise in één pensioenregeling (onderdeel 2.6).

NTFR 2014/2417 - Reactie op het schriftelijk verslag over het ontwerpbesluit nettopensioen

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de Tweede Kamer haar reactie aangeboden op de vragen en opmerkingen uit het schriftelijk verslag over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen (NTFR 2014/2201).

NTFR 2014/2418 - Werkneemster met onbetaald verlof die als skilerares in Oostenrijk gaat werken is niet vrijgesteld van premie VV

ECLI:NL:GHARL:2014:7193, datum uitspraak 16-09-2014, publicatiedatum 26-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende woonde en werkte in dienstbetrekking in Nederland. Zij heeft van 1 december 2008 t/m 28 februari 2009 onbetaald verlof opgenomen om in Oostenrijk als skilerares werkzaamheden in dienstbetrekking te verrichten. Belanghebbende verbleef in die periode in Oostenrijk. Met betrekking tot het onderhavige jaar (2009) heeft belanghebbende voor de periode 1 januari t/m 28 februari vrijstelling geclaimd van de premieplicht voor de volksverzekeringen. De inspecteur heeft die vrijstelling niet verleend. Het hof is het hiermee eens. Volgens het hof is de Nederlandse dienstbetrekking van belanghebbende blijven voortbestaan. De opschorting van de werkzaamheden ten behoeve van haar Nederlandse werkgever gedurende de (eenmalige) periode van onbetaald verlof van drie maanden leidt volgens het hof niet tot de conclusie dat belanghebbende niet langer werkzaamheden in Nederland pleegt uit te oefenen. Dit betekent dat belanghebbende in de periode van het onbetaalde verlof zowel in Nederland als in Oostenrijk werkzaamheden in loondienst pleegde uit te oefenen voor twee werkgevers die hun zetel respectievelijk in Nederland en Oostenrijk hebben. Een vrijstelling in Nederland is dan niet aan de orde.

NTFR 2014/2419 - Op lening van ouders bijgeboekt bedrag vormt aftrekbare hypotheekrente

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende heeft in 2002 € 45.000 geleend van zijn ouders om het aandeel van zijn voormalige echtgenote in de gezamenlijke woning over te nemen. De rente bedraagt 5%, bij achterafbetaling te voldoen. Van 2002 tot 2009 is de rente daadwerkelijk betaald door belanghebbende. In 2009 is de rente vanwege financiële problemen van belanghebbende bijgeboekt. Jaarlijks ontvangt belanghebbende een schenking van zijn ouders. De in 2009 gedane schenking is ter betaling van de verschuldigde rente verwerkt in de administratie van de geldlening. Belanghebbende stelt dat het bedrag (€ 2.250) dat is bijgeschreven op de lening van hem aan zijn ouders aftrekbaar is als hypotheekrente. De inspecteur heeft die aftrek geweigerd, omdat naar zijn mening sprake is van een kwijtschelding. Het hof ziet dat echter anders. Volgens het hof is er geen sprake van een kwijtschelding. Gelet op het besluit van 10 juni 2010, nr. DGB2010/921 (NTFR 2010/1433) en HR 6 maart 1991, nr. 26.956, is het op de lening bijgeboekte bedrag van € 2.250 bij belanghebbende aftrekbaar als hypotheekrente.

NTFR 2014/2420 - Door brandschade onbewoonbaar geworden woning is geen 'eigen woning'

ECLI:NL:HR:2014:2871, datum uitspraak 03-10-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
In december 2000 heeft belanghebbende een afgebrand woonhuis gekocht. Belanghebbende heeft in 2001 recht op aftrek van hypotheekrente als hij aannemelijk maakt dat de woning leegstaat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om als eigen woning ter beschikking te staan. Naar het oordeel van Hof Amsterdam (NTFR 2013/1940) is geen sprake van een leegstaande woning. De woning kon als gevolg van brandschade niet meer worden bewoond. Evenmin is sprake van een woning in aanbouw. De werkzaamheden die belanghebbende in 2001 heeft verricht, betreffen vrijwel uitsluitend sloopwerkzaamheden. Weliswaar heeft belanghebbende een begin gemaakt met enkele herstelwerkzaamheden, zoals het plaatsen van een houten constructie, maar deze werkzaamheden heeft hij niet voortgezet zodat op grond daarvan niet kan worden gesproken van ‘een in aanbouw zijnde woning’. Er zijn dan ook geen concrete stappen gezet waaruit naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat de werkzaamheden op afzienbare termijn gaan beginnen en zullen resulteren in een woning.

NTFR 2014/2421 - Winst moet met tegenwoordige arbeid zijn genoten om tot arbeidskortingsgrondslag te behoren

ECLI:NL:HR:2014:2660, datum uitspraak 12-09-2014, publicatiedatum 12-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende heeft deelgenomen in een film-cv en een scheepvaart-cv. In geschil is of de door belanghebbende in aanmerking genomen filminvesteringsaftrek en het negatieve resultaat uit een scheepvaart-cv tot de arbeidskortingsgrondslag behoren. De inspecteur heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1010) en de Hoge Raad stellen belanghebbende echter in het gelijk. In art. 8.11, lid 2, eerste volzin, Wet IB 2001, wordt gesproken van ‘met tegenwoordige arbeid behaalde winst’. Met winst uit onderneming die voortvloeit uit in een eerder kalenderjaar verrichte arbeid, wordt geen rekening gehouden. Ook voordelen als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming kunnen niet worden aangemerkt als ‘met tegenwoordige arbeid behaalde winst’. De filminvesteringsaftrek en het negatieve resultaat uit een scheepvaart-cv behoren derhalve niet tot de grondslag voor de arbeidskorting.

NTFR 2014/2422 - Afwaarderingsverlies op onzakelijke lening is niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHARL:2014:6461, datum uitspraak 19-08-2014, publicatiedatum 29-08-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. G. Opheikens
Belanghebbende heeft € 250.000 tegen een rente van 6% geleend aan een vennootschap A waarin zij een belang van 50% heeft. De lening is aangegaan in verband met een overname. De bank heeft € 1.150.000 aan vennootschap A ter leen verstrekt waarbij verschillende zekerheden zijn bedongen en een rente van ongeveer 7%. Door verslechterde economische omstandigheden heeft belanghebbende de vordering van € 250.000 op A ten laste van het resultaat afgewaardeerd. De inspecteur (en rechtbank is hem daarin gevolgd) heeft die afwaardering echter niet toegestaan. Het hof stelt voorop dat, anders dan de inspecteur bepleit, geen sprake is van een schijnlening, aangezien A een reële terugbetalingsverplichting aan belanghebbende had. Wel is volgens het hof sprake van een onzakelijke lening, omdat onder meer geen zekerheden zijn bedongen, geen aflossingsschema is bepaald, er geen afspraken zijn gemaakt over betaling van rente en de lening is achtergesteld bij de lening van de bank. Belanghebbende is er volgens het hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest het ontbreken van zekerheden en tussentijdse aflossingen te compenseren door een hogere vaste rente. Het hof komt tot de conclusie dat belanghebbende een onzakelijk debiteurenrisico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van A te dienen. Daarom is afwaardering ten laste van het resultaat niet toegestaan. Art. 8b Wet VPB 1969 doet daaraan niet af, aldus het hof.

NTFR 2014/2423 - Geen Maltese verdragsvoordelen nu bijzonder Maltees regime van toepassing is

ECLI:NL:PHR:2014:1730, datum uitspraak 14-07-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbenden zijn opgericht naar Nederlands recht en waren in Nederland gevestigd totdat zij zich vanaf 20 september 1999 feitelijk op Malta vestigden. Voorafgaand hebben zij hun deelnemingen en overige bezittingen grotendeels vervreemd. De enige aandeelhouder van belanghebbenden woont sinds 28 september 1999 in Zwitserland. Belanghebbenden maken gebruik van de Maltese Flat Rate Foreign Tax Credit (FRFTC) en de Maltese Income Tax Management Act (belastingteruggaafregeling). Belanghebbenden hebben in 2000 en 2001 dividend uitgekeerd. Zij wensen vrijstelling van Nederlandse dividendbelasting op grond van het Verdrag Nederland-Malta.

NTFR 2014/2424 - Verharde parkeerplaats en ondergrond schuur vallen niet onder cultuurgrondvrijstelling

ECLI:NL:HR:2014:2696, datum uitspraak 19-09-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft een perceel tuinland met glasopstanden verkregen. Dit perceel bestaat onder meer uit een verharde parkeerplaats en uit de ondergrond van een schuur. In geschil is of op deze gedeelten van het perceel de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is. De Hoge Raad overweegt dat onder cultuurgrond mede wordt begrepen de ondergrond van glasopstanden. Een verharde parkeerplaats en de ondergrond van een schuur zijn echter niet aan te merken als cultuurgrond, omdat deze grond niet is bestemd voor veeteelt, akkerbouw, weide, tuin- of bosbouw. De omstandigheid dat deze gedeelten van het perceel bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw worden geëxploiteerd, is voor toepassing van de vrijstelling niet voldoende.

NTFR 2014/2428 - Ingebruikname stadskantoor leidt tot volledige integratielevering

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De gemeente Den Bosch verricht handelingen als overheid en als ondernemer. Van de laatste handelingen zijn sommige belast, terwijl andere zijn vrijgesteld. De gemeente heeft opdracht gegeven tot de bouw van een kantoorgebouw op aan haar toebehorende grond. Voorzien is dat het gebouw door de gemeente wordt gebruikt: 94% van de oppervlakte voor werkzaamheden als overheid; 5% van de oppervlakte voor aftrekgerechtigde en 1% voor niet-aftrekgerechtigde activiteiten. Het gebouw is op 1 april 2003 door de gemeente in gebruik genomen. Op het uiteindelijk door de gemeente gedane verzoek om teruggaaf van alle haar ter zake van de bouw berekende btw, vanwege vervaardiging in het kader van haar bedrijf in de zin van art. 3, lid 1, sub h, Wet OB 1968, neemt de Belastingdienst het standpunt in dat slechts 6% voor aftrek in aanmerking komt. De verwijzende rechter wenst te vernemen of, ondanks het feit dat gemeenten in beginsel niet aan btw zijn onderworpen, art. 5, lid 7, sub a, Zesde Richtlijn, dat recht geeft op aftrek van voorbelasting, van toepassing is wanneer de gemeente het gebouw gedeeltelijk, al is het in geringe mate, voor handelingen als ondernemer gebruikt. Het HvJ verklaart voor recht: art. 5, lid 7, sub a, Zesde Richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is wanneer een gemeente een gebouw in gebruik neemt dat zij op aan haar toebehorende grond heeft laten bouwen en dat zij voor 94% van de oppervlakte zal gaan gebruiken voor haar activiteiten als overheid en voor 6% van die oppervlakte voor haar activiteiten als belastingplichtige, waarvan 1% voor vrijgestelde verrichtingen die geen recht op aftrek van btw geven. Het latere gebruik van het gebouw voor de activiteiten van de gemeente kan echter slechts recht geven op aftrek van voorbelasting die is voldaan ten behoeve van de bestemming als in die bepaling bedoeld, voor dat deel dat overeenstemt met het gebruik voor doeleinden van belastbare handelingen, zulks krachtens art. 17, lid 5, Zesde Richtlijn.

NTFR 2014/2430 - Terechte naheffingsaanslag accijns voor sigaretten die niet in de heffing zijn betrokken

ECLI:NL:RBGEL:2014:5666, datum uitspraak 09-09-2014, publicatiedatum 09-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Aan belanghebbende is na een strafrechtelijk onderzoek een naheffingsaanslag accijns opgelegd in verband met het voorhanden hebben van sigaretten die niet in de heffing zijn betrokken. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende wist dat er sigaretten naar een loods werden vervoerd en vervolgens onder zijn beheer in de loods werden opgeslagen en dat hij toegang had tot deze sigaretten. Voorts is aannemelijk dat belanghebbende wist dat de sigaretten niet in de accijnsheffing waren betrokken. Aan de vraag of dit na implementatie van de Accijnsrichtlijn nog is vereist, komt de rechtbank dan ook niet toe. De stelling van belanghebbende dat sprake is van ‘détournement de pouvoir’ omdat aan hem wel en aan de chauffeur geen naheffingsaanslag is opgelegd, wordt door de rechtbank verworpen.

NTFR 2014/2432 - Eenmaal gekozen BPM-afschrijvingsmethode kan niet in bezwaar en beroep worden gewijzigd

ECLI:NL:GHDHA:2014:2529, datum uitspraak 25-07-2014, publicatiedatum 25-07-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft bij de voldoening op aangifte BPM voor het berekenen van het bedrag van de afschrijving gekozen voor toepassing van de forfaitaire berekeningstabel ex art. 10, lid 6, Wet BPM. In bezwaar heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van een binnenlandse koerslijst. Het hof oordeelt dat het binnen de opzet van de Wet BPM niet mogelijk is om achteraf, in de bezwaar- en beroepsfase, een andere methode ter bepaling van de afschrijving te kiezen of uit te gaan van gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt. Deze beperking komt niet in strijd met het Unierecht, aldus het hof.

NTFR 2014/2433 - Inspecteur dient rente te vergoeden over in strijd met Unierecht geheven BPM I

ECLI:NL:GHDHA:2014:2528, datum uitspraak 25-07-2014, publicatiedatum 25-07-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Aan belanghebbende is bij uitspraak op bezwaar een teruggaaf BPM van € 560 verleend, omdat dit bedrag in strijd met het Unierecht was geheven. In geschil is of de inspecteur over het bedrag van de teruggaaf rente dient te vergoeden. Het hof kent, onder verwijzing naar het arrest Mariana Irimie (HvJ 18 april 2013, zaak C-565/11), aan belanghebbende een rentevergoeding toe over de periode tussen de BPM-betaling en de teruggaaf. Het hof heeft het rentepercentage op 3% dan wel 4% vastgesteld, steeds de hoogste van de wettelijke rente en de invorderingsrente.

NTFR 2014/2434 - Onvolkomenheden bij afvalwateronderzoek leiden tot aanslag verontreinigingsheffing in goede justitie

ECLI:NL:HR:2014:2658, datum uitspraak 12-09-2014, publicatiedatum 12-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende drijft een groothandel in vis en exploiteert een rokerij. Vanuit de expeditieafdeling waar vis verzendklaar wordt gemaakt en vanuit de rokerij vindt lozing van afvalwater plaats op het gemeentelijk riool. Het afvalwater vanuit de rokerij passeert een meetput. Het afvalwater vanuit de expeditieafdeling passeert een controlepunt. Het waterschap heeft een afvalwateronderzoek bij belanghebbende uitgevoerd in drie zogenoemde meetweken in april 2007, oktober 2007 en februari 2008. Bij dat onderzoek is de totale hoeveelheid ingenomen water bepaald en is bij de meetput de afvalwaterstroom afkomstig van de rokerij gemeten. Dat één meting (februari 2008) buiten het heffingsjaar (2007) is verricht, doet volgens de Hoge Raad geen afbreuk aan de representativiteit van het onderzoek. De Hoge Raad acht echter niet juist dat geen afzonderlijke meting heeft plaatsgevonden bij de expeditieafdeling. Dit brengt echter niet mee dat het aantal vervuilingseenheden moet worden bepaald alsof geen onderzoek zou hebben plaatsgevonden. Het staat de rechter dan vrij met de onvolkomenheden van het onderzoek rekening te houden door in goede justitie de aanslag te verminderen.

NTFR 2014/2435 - In tarieventabel genoemde 'taxatieboeken' omvatten niet alleen papieren versie maar ook de Taxarom

ECLI:NL:GHARL:2014:7011, datum uitspraak 09-09-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft in 2011 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een bedrijfspand. Ter zake van het in behandeling nemen van die aanvraag heeft de gemeente belanghebbende leges in rekening gebracht van € 35.148. Daarbij is de gemeente uitgegaan van een raming van de bouwkosten van € 2.507.974. Die raming is gebaseerd op een papieren versie van taxatieboeken. In de tarieventabel is namelijk bepaald dat de ondergrens van de bouwkosten de kosten zijn op basis van de taxatieboeken (jaarlijks uitgegeven). Belanghebbende stelt echter dat niet moet worden uitgegaan van de papieren versie van de taxatieboeken, maar dat ook moet worden gekeken naar de bij die boeken behorende digitale Taxarom. Alsdan belopen de bouwkosten volgens belanghebbende € 1.390.451. Het hof stelt belanghebbende in het gelijk. Voor het jaar 2011 wordt in de uitgave van de taxatieboeken namelijk vermeld dat de serie bestaat uit vijf zakboekjes en de Taxarom. In dit geval moet onder de taxatieboeken dan ook mede worden begrepen de daarvan onderdeel uitmakende digitale berekeningsmethode van de bouwkosten. Deze op basis van de Taxarom berekende bouwkosten bedragen volgens belanghebbende € 1.390.451. De gemeente heeft dat niet concreet weersproken. De stelling dat de gemeente niet beschikt over de Taxarom is niet voldoende. Het hof volgt – met de rechtbank – daarom de berekeningswijze van belanghebbende.

NTFR 2014/2438 - Aanslag precariobelasting terecht omdat belanghebbende geen eigenaar is van de grond onder de dammen

ECLI:NL:HR:2014:2877, datum uitspraak 03-10-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
Belanghebbende heeft van de gemeente een aantal percelen gekocht met woonhuis met erf en water en de bijbehorende toegangsbrug. Vanaf de openbare weg geven twee dammen toegang tot de percelen van belanghebbende. Belanghebbende is eigenaar van de dammen. De watergang is door de gemeente aan het Hoogheemraadschap verkocht. Ter zake van deze dammen zijn aan belanghebbende aanslagen in de precariobelasting opgelegd. Bij de Hoge Raad (HR 4 januari 2013, nr. 12/00711, NTFR 2013/142) heeft belanghebbende met succes erover geklaagd dat het hof een stelling tardief had verklaard. Die stelling moest alsnog door het verwijzingshof worden behandeld. Na verwijzing was nog in geschil of belanghebbende eigenaar is geworden van de grond onder de dammen. Hof Amsterdam (NTFR 2014/539) heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende eigenaar is geworden van de grond onder de dammen voor zover het gaat om het deel dat eigendom is geworden van het Hoogheemraadschap. De aanslag precariobelasting is dan ook terecht opgelegd omdat de dammen van belanghebbende zich voor ten minste een deel bevinden op de grond van het Hoogheemraadschap.

NTFR 2014/2440 - Hof heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard inzake geschil over toetsingsinkomen zorgtoeslag

ECLI:NL:HR:2014:2684, datum uitspraak 19-09-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende geniet een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV. Zij heeft voorts een vergoeding van het UWV ontvangen in het kader van de Zvw. In haar aangifte IB/PVV 2009 heeft belanghebbende als verzamelinkomen aangegeven haar WAO/WIA-uitkering inclusief de Zvw-vergoeding. De aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Belanghebbende heeft voorts een beschikking zorgtoeslag 2009 gekregen, gebaseerd op dat verzamelinkomen als toetsingsinkomen. Belanghebbende bestrijdt deze beschikking omdat zij meent dat het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag niet de werkgeversbijdrage premie Zvw omvat. De inspecteur heeft haar bezwaar afgewezen.

NTFR 2014/2441 - Uitstel schort beslistermijn niet op

ECLI:NL:HR:2014:3437, datum uitspraak 28-11-2014, publicatiedatum 28-11-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 5 mei 2011 aan belanghebbende een beschikking gegeven. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Gelet op de wettelijke beslistermijn dient de SVB uiterlijk op 28 juli 2011 op dit bezwaar te beslissen. De SVB heeft bij brief van 30 juni 2011 echter aangegeven dat de beslissing op het bezwaar zal worden verdaagd en dat alsnog een beslissing wordt gestuurd als belanghebbende aangeeft daarop prijs te stellen. Belanghebbende heeft bij brief van 25 april 2012 te kennen gegeven niet langer te willen wachten op de beslissing op bezwaar. Tevens is daarbij de SVB in gebreke gesteld ter zake van het niet tijdig beslissen op bezwaar. Hof Amsterdam heeft geen dwangsom toegekend aan belanghebbende. Het hof is daarbij ervan uitgegaan dat op 30 juni 2011 de beslistermijn is opgeschort waardoor na de brief van belanghebbende van 25 april 2012 het ongebruikte deel van de beslistermijn – de periode tussen 30 juni 2011 en 28 juli 2011 – zou resteren, zodat de ingebrekestelling prematuur zou zijn. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Uitstel op grond van art. 7:10, lid 4, Awb schort de beslistermijn niet op. Dit brengt mee dat het uitstel voor het geven van een beslissing op het bezwaar met de brief van belanghebbende van 25 april 2012 onmiddellijk is geëindigd. De SVB is vanaf dat moment in verzuim. De in deze brief vervatte ingebrekestelling is derhalve niet prematuur. Nu de SVB pas op 29 juni 2012 op het bezwaar heeft beslist, stelt de Hoge Raad de door de SVB verbeurde dwangsom vast op het maximaal verschuldigde bedrag van € 1.260.

NTFR 2014/2442 - Geen proceskostenvergoeding voor voorbereiden van processtuk

ECLI:NL:HR:2014:2782, datum uitspraak 26-09-2014, publicatiedatum 26-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. R. den Ouden
Na verwijzing door de Hoge Raad heeft Hof Den Haag (NTFR 2014/1022) partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van de Hoge Raad. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende bericht dat hij het van hem verlangde bewijs voor het beboetbare feit niet kan leveren en heeft de boetes vernietigd. Belanghebbende heeft zijn beroep ingetrokken en op de voet van art. 8:75a Awb verzocht om een proceskostenvergoeding omdat een schriftelijke reactie op het arrest van de Hoge Raad reeds was voorbereid en de kosten daarvoor bij hem in rekening zijn gebracht. De voorbereide schriftelijke reactie is nimmer bij het hof ingediend. De Hoge Raad overweegt dat de procedure na verwijzing de voortzetting is van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding. Voor proceshandeling die worden verricht in die fase gelden dezelfde regels als voor ‘beroep en hoger beroep’ in onderdeel A1 bij de Bijlage bij het Bpb. Dat wil zeggen dat een schriftelijke reactie op een arrest moet worden aangemerkt als ‘schriftelijke inlichtingen’ waarvoor 0,5 punt moet worden toegekend. De voorbereiding van een processtuk kan echter niet als een verrichte proceshandeling worden aangemerkt, zodat de daarmee verband houdende kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Verder herhaalt de Hoge Raad dat de rechter moet uitgaan van de waarde per punt zoals deze geldt ten tijde van zijn uitspraak.

NTFR 2014/2443 - In aanmerking nemen van in aangifte vermelde huisvestingskosten leidt niet tot een onredelijke schatting

ECLI:NL:GHARL:2014:6699, datum uitspraak 26-08-2014, publicatiedatum 05-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Belanghebbende drijft, naast zijn dienstbetrekking, een onderneming (een adviesbureau). Hij heeft een kantoorruimte (onder)gehuurd. Belanghebbende heeft een zeer gebrekkige (kas)administratie bijgehouden. In de kasadministratie is maandelijks een bedrag van € 2.082,50 aan huur verantwoord. In een bijlage bij de aangifte IB/PVV 2009 is echter aan huisvestingskosten € 8.793 verantwoord. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, heeft de inspecteur de winst van belanghebbende geschat. Aan huisvestingskosten heeft de inspecteur het bedrag van € 8.793 in aanmerking genomen. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep is slechts de redelijkheid van de schatting van de inspecteur aan de orde. Belanghebbende betoogt dat 12 x € 2.082,50 aan huisvestingskosten in aanmerking moet worden genomen. Volgens het hof is het niet onredelijk dat de inspecteur heeft aangeknoopt bij de in de aangifte vermelde huisvestingskosten. Het is aan belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat die kosten hoger zijn. Daarin is hij volgens het hof niet geslaagd.

NTFR 2014/2446 - Schumacker-jurisprudentie geldt ook voor 'zelfstandigen'

ECLI:NL:PHR:2014:1761, datum uitspraak 17-07-2014, publicatiedatum 26-09-2014
Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Aan belanghebbende, een Nederlander die in 2007 buitenlands belastingplichtige was, is een aanslag IB/PVV opgelegd. Hij woont in Spanje en bezit aldaar een ‘eigen woning’ waarvoor hij hypotheekrente betaalt zodat hij beoordeeld naar Nederlands fiscaal recht, negatieve inkomsten uit eigen woning geniet. Belanghebbende geniet geen positieve inkomsten uit Spaanse bronnen maar wel arbeidsinkomsten uit Nederland en Zwitserland. Belanghebbende stelt dat hij, zonder dat daarvoor een beroep nodig is op art. 2.5 Wet IB 2001, op grond van het recht van de Europese Unie (de Schumacker/Renneberg-jurisprudentie van het HvJ) aanspraak heeft op aftrek in Nederland van de op de ‘eigen woning’ in Spanje betrekking hebbende hypotheekrente. De inspecteur is van oordeel dat belanghebbende slechts aanspraak heeft op aftrek van de hypotheekrente als hij kiest voor toepassing van art. 2.5 Wet IB 2001. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2014/2448 - Tussenrapportage OESO BEPS-project; brief staatssecretaris

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014 geschreven door A.F. Gunn
De OESO heeft een tussenrapportage over het Base Erosion & Profit Shifting (BEPS-)project gepubliceerd. In deze brief bericht de staatssecretaris van Financiën over de tussenrapportage, waaruit volgens hem blijkt dat veel werk verzet is, maar dat ook nog veel werk verzet moet worden. In het navolgende geven we enkele onderdelen uit de brief weer die ingaan op de context van het project en de Nederlandse insteek. Voor de volledige tekst van de brief en de OESO-rapporten zij verwezen naar de brondocumenten.

NTFR 2014/2449 - EC verzoekt Griekenland belasting van schepen onder buitenlandse vlag af te schaffen

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De Europese Commissie heeft Griekenland officieel verzocht zijn discriminerende belastingregeling voor schepen onder buitenlandse vlag te wijzigen. Volgens de Griekse belastingregels zijn schepen onder Griekse vlag en bepaalde andere vanuit Griekenland beheerde schepen vrijgesteld van inkomstenbelasting maar integendeel onderworpen aan de vereenvoudigde en lagere bijzondere tonnagebelasting voor maritieme activiteiten. Voor schepen onder buitenlandse vlag geldt echter het minder gunstige stelsel van inkomstenbelasting. Bovendien verleent de Griekse wetgeving een vrijstelling van inkomstenbelasting voor dividenden van entiteiten die schepen onder Griekse vlag gebruiken, maar niet voor dividenden van ondernemingen die schepen onder buitenlandse vlag gebruiken. Volgens de Commissie druisen die regels in tegen de vrijheid van vestiging, de vrijheid van dienstverlening en het vrij verkeer van kapitaal. De Commissie doet haar verzoek in de vorm van een met redenen omkleed advies. Als Griekenland de betrokken bepalingen niet binnen twee maanden aanpast, kan de Commissie de zaak voorleggen aan het HvJ.

NTFR 2014/2450 - EC verzoekt Italië discriminerende successiebelasting te wijzigen

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De Europese Commissie heeft Italië verzocht zijn wetgeving betreffende de successiebelasting te wijzigen. Die wetgeving discrimineert legaten aan non-profitorganisaties in andere EU-lidstaten of EER-staten. Naar Italiaans recht zijn legaten aan non-profitorganisaties die openbare of sociale doelstellingen nastreven, vrijgesteld van belasting. Voor soortgelijke legaten aan non-profitorganisaties die elders in de EU/EER zijn gevestigd, geldt die vrijstelling echter slechts als er in die staat sprake is van wederkerigheid (dat wil zeggen dat het land in kwestie een vrijstelling verleent aan Italiaanse non-profitorganisaties). Zonder die wederkerigheid wordt het legaat belast tegen 8% van zijn waarde. Ten gevolge daarvan worden legaten aan buitenlandse non-profitorganisaties vaak hoger belast dan legaten aan hun Italiaanse tegenhangers. Bovendien sluit de Italiaanse wetgeving Italiaanse obligaties en Italiaans overheidspapier uit van de nalatenschap, terwijl obligaties en overheidspapier uit andere EU- en EER-staten niet onder die uitsluiting vallen. Volgens de Commissie zijn die bepalingen discriminerend en vormen zij een ongerechtvaardigde beperking van het vrije verkeer van kapitaal. De verzoeken aan Italië hebben de vorm van twee met redenen omklede adviezen. Als Italië niet binnen twee maanden aan het verzoek tegemoetkomt, kan de Commissie de zaak voorleggen aan het HvJ.

NTFR 2014/2451 - EC onderzoekt rulingpraktijk van Gibraltar

Aflevering 41, gepubliceerd op 09-10-2014
De Europese Commissie heeft de scope van een lopend onderzoek uitgebreid. Dit onderzoek was ingesteld om te verifiëren of het nieuwe vennootschapsbelastingregime van Gibraltar selectief bepaalde categorieën van bedrijven, in strijd met staatssteunregels van de EU, bevoordeeld . De Commissie zal nu ook de rulingpraktijk van Gibraltar onderzoeken. De nieuwe Wet inkomstenbelasting van Gibraltar (ITA 2010) introduceerde een rulingpraktijk die bedrijven toestaat om vooraf bevestiging te vragen of bepaald inkomen onderworpen is aan belastingheffing in Gibraltar. De Commissie heeft 165 rulings onderzocht die door de belastingautoriteiten van Gibraltar waren verleend aan verschillende bedrijven. Uit informatie die door de Britse autoriteiten is overgelegd, blijkt dat de belastingautoriteiten van Gibraltar formele rulings hebben verleend zonder een adequaat onderzoek uit te voeren of het inkomen van de bedrijven in Gibraltar is verdiend of daarbuiten en daarom van belastingheffing in Gibraltar is vrijgesteld. Zelfs als de belastingautoriteiten van Gibraltar een aanzienlijke marge zou worden gegeven, kan in dit stadium een onjuiste toepassing van de bepalingen niet worden uitgesloten. De Commissie is bezorgd dat potentieel alle toegestane rulings staatssteun kunnen bevatten, omdat geen van hen gebaseerd is op voldoende informatie om ervoor te zorgen dat het niveau van belastingheffing van de betrokken activiteiten overeenstemt met de belasting die door andere bedrijven wordt betaald, die inkomen genereren dat geacht moet worden in of vanuit Gibraltar te zijn verkregen. De Commissie heeft daarom twijfels of de manier waarop de belastingautoriteiten van Gibraltar de wet hebben toegepast op rulings verenigbaarheid is met de staatssteunregels van de EU. De Commissie heeft daarom het lopend onderzoek uitgebreid.